Ein rótte plank baove de hèl
Zoals je dronkenschap kunt meten, zo ook inspanning. Daar zijn allerlei trimtoestellen voor. Maar moeite meten? De moeite die je moet doen om een vrouw te krijgen of te willen veroveren? In het woordenboek van Herten vond ik daar een schitterende uitdrukking voor: veur dem zól d'r euver ein rótte plank baove de hèl loupe.
Een variant, vaker gehoord: veur det vrouwmes kruup d'r door ein däörehèk (haag van doornige struiken, zeer gemeen: de sleedoorn). In mijn gedicht Neel heb ik die uitdrukking gebruikt. Vossen vinden vergeten lijken (die laarzen aan hebben), en dan komt:
kaerels door däörehèkge wille kroepe
veur wo dao dae poema blindj aan sjnagert.
Maar als er geen antwoord komt? Er loopt daar een treurende jongeman. Jarenlang heeft hij achter een meid loupe sjoje (schooien): hae haet eine greune waeg gael geloupe, maar ze doet of hij niet bestaat.
Als dat zo doorgaat, komt hij in het óssebook: het boek waarin mannelijke vrijgezellen van dertig komen te staan.
Het zou ook kunnen (meent een ervaren tante) dat de jongeman te weinig van de ars amandi, de kunst van het beminnen weet. Een ander denkt: dat wordt nooit wat bij die zaodreub, dae klutskop, en een beetje vals zegt die: det kump nag waal, wie bie einen ós de mèlk.
Tussen haakjes: ik schrijf klutskop, omdat ik het zo hoor in het Heldense, waar het woord klutske of klötske nog gemeengoed is: een stukje gekluif (gekloofd) hout, voor de kachel. Een drie maal zo groot stuk, voor de open haard, is eine klóts, Duits Klotz. Klotzköpfig is bij de oosterburen oerdom. Wie sjtreu.