was de Duitse stuiver, en een krentje was een halve mark. Dertig cent dus (in de jaren voor WO I), maar in Roermond heeft krentje zich gehandhaafd als aanduiding voor een waarde van dertig cent: een kwartje plus eine knab.
Dat is een stuiver, oorspronkelijk overigens een Belgische munt met een gaatje, die de dubbele waarde had: tien cent. Maar wat betekent zulke historische waarde nu nog? Knab heeft volgens mij twee meervouden: kneb, voor munststukken, en knabbe. Dan denk je niet zozeer aan stuivers, nee: als je hoort: dae haet knabbe, dan heeft hij (heel) veel geld.
In Maastricht hoor je vooral: dae haet cent (meervoud), en ook dat moet je begrijpen als: tonnen. Misschien kan een cultureel psycholoog eens nagaan waarom Limburgers grote rijkdom uitdrukken in centen en stuivers.
Wie meende veel knabbe te hebben, door de waelj (weelde) geplaog of gesjtaoke woor, kon zich wel eens verhöffe: boven zijn macht tillen (heffen, dat hebben we in het Nederlands vooral bewaard in hefboom en verheven). Hij kocht een wied (veel) te duur huis, en dan zei het dorp: det kint d'r noets berappe. Betalen. Volgens het Venloos Woordenboek komt berappe van het Maleise berapu. Kom nou. Betalen is in het Maleis bajar, maar los daarvan: het lijkt me vrijwel onmogelijk dat die paar Oosgengers die we hadden een woord meebrachten dat meteen in Limburg inburgerde. Bovendien: berappe staat ook in de woordenboeken van Gennep en Het Land van Maas en Waal, van het Drents en Twents, maar desondanks - schande - niet in v. Dale. Het is aannemelijk dus dat berappe uit Duitsland meegekomen is met de munt rappen. Een Zwitserse munt, het honderdste deel van een frank, genoemd naar de raaf die erop afgebeeld stond. Die vogel heet in het Oberdeutsch - zegt het woordenboek van de gebr. Grimm - Rappe. Het nu normale woord is Rabe.
De nederigste Nederlandse munt was het oortje, bij ons äörtje: een halve cent. Vroeger gespeld als oordje, verkleinwoord na-