Vuursjeut in de sjob
Er zijn veel woorden die met schieten en opschieten in verband staan. Sjeutig bijvoorbeeld, dat algemeen Nederlands was: gauw geneigd geld te schieten, en over de Limburgse heksesjeut: plotseling optredend spit. Dat woord heeft waarschijnlijk met bijgeloof te maken: een heks of demon die je ziek schiet. Ik signaleer verder de meisjeut: als het in mei regende (en een beetje warm was), moest je buiten gaan lopen, dan zou je groeien, opschieten, er zou wat schot in je komen.
Dat schot - maar ik kan bladzijden lang hiermee verder - ken ik ook (o voorbij en voorgoed voorbij, om met de dichter Bloem te spreken) van schoven (sjobbe) graan die te lang buiten stonden, omdat ze nog niet droog waren. Begin september - herinner ik me - zag je dan ineens hoe ze een groene kop kregen: het graan was in de aren gaan schieten en groeien: dao zit 't sjot al in. Oftewel: de graankorrel gedroeg zich als gezaaide korrel.
Iets vergelijkbaars gebeurt nog, bij aardappelen, als het lang droog geweest is. Gaat het dan lekker regenen, dan gedragen de (in groei achtergebleven) aardappelen zich als pootaardappelen, en beginnen kleintjes te maken. Doorwasse heet dat niet bijster economisch gedrag, maar je hoort ook doorsjete.