Landj mit drei injer
Het meervoud van woorden op -j is niet eenvoudig. Landj heeft als meervoud lenjer, dat zijn akkers, landerijen, en lenj: landen (staten).
Aenj heeft aenje: die komen bij duizenden voor. Maar het meervoud van inj is minder zeker, want dat werd niet veel gebruikt. Ik kies met het woordenboek van Herten (de samensteller daarvan luisterde heel goed) voor injer, maar ei intje wiejer - en wel in Roermond - zou het inje zijn. Allei.
Een meervoud op -andje ken ik niet. Wandj heeft wenj (hae góng taenge de wenj op van de pien), pandj-panjer hoor ik geregeld (of toch penja), en randj heeft renj.
Waar verwante talen een t hebben in het meervoud, zie je die ook in het Limburgs: puntje, lintje, sjteltje, ook wel kantje, maar: aan weerskenj van de Maas. Er moet hier nog veel bestudeerd en wat mij betreft voorgeschreven worden.