maar dat woord staat (merkwaardig genoeg) niet in v. Dale.
Terug naar het Limburgs. Dat heeft heel wat van die woorden op -es die benodigdheden benoemen. Zoveel dat ik niet aarzel van een eigen manier van woordvorming te spreken. Naast roukes kennen de Limburgse woordenboeken (vr)aetes, drinkes, zoepes: het drinken voor het vee, verduidelijkt het woordenboek van Echt.
Daarin staat ook - maar ik geloof er niet zoveel van - dat sjtaokes de tweede naamval zou zijn van sjtaok (brandstof, verklaart het woordenboek). De uitgang -s die zo'n tweede naamval aangeeft heb je in vaders broer: de broer van vader. Het gaat hier echter niet over een eigenschap of bezit van de sjtaok. En wat is sjtaok? Ik kan me heel goed voorstellen: Lei mós de bósj in veur de sjtaok.
Inderdaad. Het woordenboek geeft als voorbeeld: zorg ins veur de sjtaok. Of: veur sjtaokes. Ik zie hier een klein verschil: de sjtaok zou je kunnen vertalen met: het stoken. En sjtaokes is dan concreter: stookmateriaal, wat dan ook.
Bij een vergelijkbaar woord als roukes heb je een duidelijk verschil. Ik kan me onmogelijk voorstellen dat een moeder de rouk van haar veertienjarige dochter verstopt. Oftewel: roukes is dat wat je rookt, en dan produceer je rouk.
Maar laat ik het niet te mooi (of te moeilijk) maken. Ik denk dat zelfstandige naamwoorden als roukes rechtstreeks en spontaan van werkwoorden gevormd zijn. Geen tweede naamvallen. En dus - daar gaat het me om: dit kan (of moet) nog immer kunnen.
En dat gebeurt. Maar wie hoort en noteert die woorden? Moeles vind ik niet in woordenboeken. Toch heb ik vaker gehoord: waat moeles haet dae kaerel veil. Krachtig Limburgs, en mocht het u niet aanstaan: het is toch mooier dan präötjes te koop?
De man die die praatjes heeft is eine moelejan of moelemaeker. Ik hoor hem al zeggen, over zijn volslanke vrouw: dao höb ik pakkes aan. Iets om te pakken.