van het Romeinse canalis, dat buis betekent, en daar zit het woord canna in: riet.
De herkomst van woorden is echter een ander vak. Mij gaat hetom het gebruik. Creatief gebruik, en wel rap. Ik heb vaker over onze taal gehoord dat die het edelste was dat de vaderen ons gegeven hebben, misschien wel uit de hemel gevallen, zoals in een vertaling van ons volkslied staat, maar wat hebben we met die taalschat gedaan? Gewoekerd, zoals de Bijbel van ons vraagt? Nee. We hebben ze begraven in woordenlijsten, vastelaovesgezetjes en slechte gedichten. Amen.
Er moet derhalve veel meer geschreven worden in het Limburgs. Dat moet in boeken komen, boeken die gekocht en gelezen worden. Er zou naast Veldeke, waarin toch veel artikelen staan over dialect in het algemeen, over volkskunde, huishoudelijke mededelingen, een apart blad moeten komen met louter literaire bijdragen. Frits Criens heeft me daarvoor een fraaie naam geleverd: de sjteek. Ik citeer: De sjteek is 't ierste waat van ei gesjlach verke kump: ich mein de nere, de laever en nag get van die dinger. Ze gónge sebiet de pan in en det waas mouze, den det kreeg me mer ins of twie kier in 't jaor, dus dao keekste nao oet.
Zo moet je het Limburgs op gaan bouwen, en dan kunnen we mouze: smullen.
Daar gaat het laatste deel van dit boek over.