Met het woord haren is overigens wel wat te doen. We kennen haarscherp, maar in de betekenis: zeer nauwkeurig afgebeeld, heeft het met (hoofd)haar te maken. In het Limburgs zou je een mes dat scherp is dan haarsjerp moeten noemen, niet haorsjerp, of was het scherpen van de zeis oorspronkelijk haore, zoals het woordenboek van Roermond wil?
Met haren heeft ook met mooiste woord te maken dat ik ken in het Limburgs: daverwaat. Hoe geheimzinnig, dat woord waat dat een vraag kan inluiden: waat bön ich?
Nou: je beeft, bent onzeker. Geslepen weliswaar maar verkeerd, kortom: je hebt daverwaat. Het woordenboek van Valkenburg heeft als verklaring: trilsnede. Ik citeer: ‘Een met plaatsen te dun uitgesmeed mes, zeis, sikkel of spade waardoor het werktuig trilt, heeft daverwaad.’
Heeft daverwaad. Aanvankelijk spelde ik ook een eind-d, net als de samensteller van het Valkenburgs woordenboek, maar zijn verklaring van dat waad had hem tot de t moeten bekeren: de snede van het mes, verwant - zegt hij - met wetten. Het Middelnederlands had trouwens water: het scherp of de snede van een wapen of snijwerktuig.
In hedendaags Nederlands heet het waat: vouw, althans de schuine snijkant van beitels en bijlen, zegt scheepsbouwer Sjaak Linssen uit Maasbracht. Hij weet ook zeker dat een zeis geen daverwaat heeft, maar: er zit daverwaat in. Hij baseert zich op een bron uit 1904. Laten we daar niet over piekeren. Veel interessanter is dat hij ook het woord daver kent. Dat zat in dun metaal, zegt hij. Toneelverenigingen bootsten zo ei nut waer(onweer) na. Een geluid dat ook floep genoemd werd. Floep komt uit het Limburgse Bargoens en betekent: angst. Denk even aan de trilling, de daver, en het is of je het onweer hoort en bang wordt.
Kunnen we nog iets doen met die woorden? Niemand haart meer, de zeis is een attribuut van de Dood, maar waem sjniejt (dat is het Limburgse woord: snijden) nog gras met de zeis?
Waarom - probeer ik maar - zou je van een zieke niet kunnen