Letterbak. Moeles van de sjalevaeger
(1999)–Wim Kuipers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
overgenomen. Dat wordt hier al duizend jaar gebruikt. Toch vind je wel woorden die zeker of waarschijnlijk overgenomen zijn. Ik noem kundige voor: zijn baan verliezen. Ze höbbe hem gekundig. Overigens zal dit woord niet meer gebruikt worden. Een woord dat gegarandeerd overgenomen is lijkt me de sjwaerenoot uit het woordenboek van Roermond. Betekenis - zegt de samensteller: drommel (duivel dus), gezien ook de zegswijze uit Echt: Kiek mer oet, angers haolt de sjwaerenoot dich. Komt van Duits Schwerenot. Was het een vertaalde of oorspronkelijke uitdrukking geweest, dan zou er ongetwijfeld zjwaor gestaan hebben. Ik denk dat dit een bruikbaar woord blijft voor het Limburgs, maar natuurlijk niet met een t gespeld. Voorstel: zjwaorenoed. Het woordenboek van Echt heeft overigens sjwaerenaot, ook met een t, en het zelfstandig naamwoord sjwaerenäöter. lelijke vlegel. Die eind-t is niet alleen Duits, maar was in het Middelnederlands heel gewoon en heeft zich nog lang gehandhaafd in de spelling. Langs de weg tussen Plasmolen en Mook ligt een boerderij met de naam Die Swaere Noot. Hier werden na de Slag op de Mookerhei in 1574 de gebroeders en Lodewijk en Hendrik van Nassau door de Spanjaarden de moerassen ingedreven. Hun lichamen zijn nooit gevonden. Een Duits gezegde sluit daar goed bij aan: es ist um die Schwerenot zu kriegen, en heel duidelijk is de betekenis zwaar in Schwerenöter: een man die vrouwen heel erg nodig heeft, een losbol, Don Juan. Eenzelfde kerel als de lelijke vlegel uit Echt?
Andere vraag: zou die hoge nood misschien ook de behoefte aan alcohol kunnen zijn? Een losbol drinkt wel eens veel. Misschien te veel reismichnieders: sjnaps van slechte kwaliteit, zegt het Venloos Woordenboek. Mooi. De vorm met dich kan natuurlijk ook gebruikt worden: reisdichnieder. Tussen haakjes: aan dat reis zie je dat het een Hoogduits woord is, anders zou het riet geweest zijn (van riete: trekken - emes get oet de henj riete). | |
[pagina 24]
| |
Inmiddels heb ik me mijn betoog zelf oet de henj gerete. Oftewel: ik ben ver afgedwaald van de schone en krachtige taal. Moeilijk thema trouwens. Je hebt het al gauw over verschillende zaken als appreciatie van taal, kwaliteit, mogelijkheden. En eigenlijk moet je laten zien, zoals bij een enthousiaste rondleiding door een museum: kijk eens hoe mooi. Ja, maar ik moet voornamelijk op mooie woorden, pakkende uitdrukkingen wijzen, want kunstwerken in oos Taal, ach: het moet voor het grootste deel nog beginnen. Dat is begrijpelijk. Bijna alle schilders hebben een opleiding gehad. Leermeesters die zeiden: zo moet je het niet doen. Componisten idem dito. Zo'n opleiding voor schrijvers is er eigenlijk niet, althans geen die vergelijkbaar is met een conservatorium. En voor schrijven in het Limburgs...
heb je een krachtige taal nodig. Held're kracht zoals het volkslied beweert. Waar staat die beschreven, wie geeft onderwijs in die taal? Bovendien: de kracht van het Limburgs laten zien vergt een compleet boek. Hoeveel van die kracht is nog onbekend? En dan doel ik niet op het gebral van mensen die hun muuskes (spierballen) laten bollen zonder daar iets mee te doen. Nee: de kracht van sluimerende schoonheden. Doornroosje wakker maken. Misschien kunnen we voor krachtig ook sjoen gebruiken, in een andere betekenis. Boeren hadden het over sjoen kortte: bieten die geweldig groeiden, het weeld'rig sappig veldgewas uit het volkslied. Det deej dich good, zoen sjoen krotte: dao haaj me gooddoons van. En ein sjoen vrouw hoeft geen tv-schoonheid te zijn, integendeel: we noemen haar bijvoorbeeld zo omdat ze prachtig vertellen kan, beeldend, humoristisch.
En met ein hampel (of haffel: handvol) eigenheid, ben ik geneigd te zeggen. Niet alleen eigen woorden, ook een eigen toon. Helaas stoot je dan al snel op het misverstand dat dialect mooier of beter zou zijn dan Nederlands (ik beweer zoiets niet: ich laot | |
[pagina 25]
| |
gein verkes euver kuuj sjpringe), omdat het de taal van het hart is. Daar kan ik me wel wat bij voorstellen, zeker voor de ongeoefende schrijver, maar het is natuurlijk allerminst een natuurkundige wet. Je kunt de diepste gevoelens hebben, maar als je die niet in woorden kunt uiten, dan heeft een ander er weinig aan. En een verzameling gestamelde Weerter woorden is nog geen gedicht. Toch moet ik een hardnekkig misverstand signaleren. Herfst 1998 verscheen in de reeks LiLiLi (Limburgse Literair Lies) van uitgeverij TIC de bloemlezing PLAT-eweg. Gedichten, verhalen en beschouwend proza in het Limburgs. Origineel en vertaald werk. In Dagblad De Limburger verscheen nog voor de presentatie van het boek een soort bespreking. De recensent stelde subiet de prangende vraag: ‘Kun je in je eigen dialect mooier schrijven dan in het Nederlands?’ Vreemde vraag, blijf ik vinden. Zou iemand zich afvragen of je in het Duits mooier kunt schrijven dan in het Deens? Die twee talen verschillen nauwelijks meer van elkaar dan Kerkraads en Nederlands, maar we gaan verder. De mooimeteropnemer vergelijkt een vertaling van een fragment van Connie Palmen met het in het Nederlands geschreven origineel, en zegt dan dat ‘de dialectversie niet authentieker is’, die komt niet dichter bij hem. Dat laatste is zomaar een mening, niet te controleren, ook niet toegelicht, maar dat woord authentieker, daar vallen me de schoenen van uit. Waarom zou een vertaling, door iemand anders, hoe goed ook (en dat is ze) authentieker moeten (kunnen) zijn dan het origineel? Omdat het fragment in de geboorteplaats van Connie Palmen speelt? En een processie beschreven wordt? En door een Limburgse gezien is? Die ook Limburgs spreekt? Kortom: wat is authentiek? Zijn de gedichten van Rainer Maria Rilke die in Parijs spelen in Franse vertaling authentieker dan het Duitse origineel? Ik kan hier geen antwoord op geven, vraag me alleen af: worden hier folklore, dorp, het katholicisme van vroeger niet ge- | |
[pagina 26]
| |
koppeld aan de volkstaal? Hebben we te maken met het omgekeerde van de wijdverbreide mening dat verhalen en gedichten in het Limburgs beladen zijn met kilo's nostalgie en verleden? Dat die gedichten per se (Blut und Boden) zemelen over het Limburg van vroeger toen alles nog zo mooi was? Ik ga daar maar niet op in, meld alleen nog de conclusie van de journalist, dat de meeste auteurs die in PLAT-eweg staan ‘het Limburgs niet nodig hebben om te zeggen wat ze willen zeggen.’ Dank je de bronsgroeneiken koekkoek. Kijk om je heen. Nederlandse songwriters, politici, wetenschappers, mijn vroegere dorpsgenote Marleen Gorris, winnaar van een Oscar, zij allen hebben het Nederlands niet nodig om te zeggen wat ze willen zeggen. Cruyff evenmin. Maar wat zegt dat allemaal? Dat deze meneer taal voornamelijk ziet als voertuig van gedachten, opvattingen en mededelingen. Dan doet de gebezigde taal er niet veel toe. Als je iets heel belangijks te zeggen hebt, gebeurt dat heden ten dage in het Engels. Verreweg de meeste proefschriften van de Universiteit Maastricht verschijnen in die wereldtaal, omdat ze dan in Amerika gelezen kunnen worden, en dat is belangrijker dan Heiloo.
Literatuur kan ook taalkunst zijn. Taal als materiaal zien, materiaal met eigen kenmerken, wetten vaak, waarmee je aan de slag kunt. Om dat duidelijk te maken een zijsprong naar de beeldende kunsten. Schilders, beeldhouwers: zij allen hebben ons iets te zeggen. Wat en hoe doen ze dat? Veel schilders gebruiken nog altijd olieverf om te maken wat ze willen maken. Anderen waterverf, houtskool. Er zijn er die alledaagse materialen gebruiken in hun (laten we ze toch maar zo noemen) schilderijen: zand, pleisters, plakband, takjes, leer, door de zee afgelikt hout. Zo kun je ook uitproberen, onderzoeken, laten zien wat je met de zo aparte woorden en klanken van je Limburgs kunt. Dat is spannend: de mogelijkheden van | |
[pagina 27]
| |
een taal mee helpen ontdekken, opbouwen die taal en vervolmaken. Je hebt er misschien meer gooddoons van dan van zeggen wat je te zeggen hebt in die gesnoeide taal. |
|