Letterbak. Moeles van de sjalevaeger
(1999)–Wim Kuipers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Schone taal‘Waar der volkeren schone taal klinkt met held're kracht.’ Zo begint de derde strofe van het Limburgs volkslied, dat officieel heet: Limburg mijn vaderland. Moeilijk begrip: een en vooral mijn vaderland. Veel misbruikt woord ook, en je kunt je afvragen: heeft een Limburger twee vaderlanden? Of drie misschien? Waar we het vaderland van het volkslied moeten zoeken, staat er overduidelijk in: daar waar weeld'rig sappig veldgewas bloeit, aan de oevers van de brede stroom der Maas, waar een schone taal te horen is: daar is mijn vaderland. Zo luidt de eerste regel van het refrein. En dan vertelt de tweede regel dat we niet in Brabant zijn, nee: al dat moois is te vinden in Limburg, en dat Limburg is een dierbaar oord. In de gids van de provincie Limburg echter staat, en vrijwel iedereen zingt het zo: Limburgs dierbaar oord. Met een duidelijke s. Die staat niet in de oorspronkelijke tekst en is verkeerd: ze duidt geen bezit aan, want het dierbaar oord is Limburg. Maar velen - misschien is die s zo ontstaan - zullen aan een eigen dierbaar plekje binnen Limburg denken. Groot-Limburg, want de Vlaamse provincie Limburg heeft hetzelfde volkslied, op de vierde strofe na natuurlijk, die de trouw aan het Oranjehuis bezingt, en die later toegevoegd is. Na de Eerste Wereldoorlog waren er opnieuw Limburgers die aansluiting bij België wilden. Waarom vertel ik dit allemaal? Kritiek, Limburgers op een foutje betrappen? Nee: vanwege een binnenpretje. Beschouw je dat LimburgS dierbaar oord taalkundig, dan zou je kunnen lezen dat het Limburgs een (dierbaar) oord is. | |
[pagina 10]
| |
Kan dat dan, een taal als gebied waar je je thuis voelt? Een thuistaal? Waarom ook niet? ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’, schreef de Friese scheepsarts en dichter Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936). Nooit vond hij ‘ergens anders onderdak; / Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak,’ gaat hij verder. Dat slaat op de titel van het gedicht: Woningloze. Ik zou een in elk geval aardig lijkende vergelijking kunnen maken. Hoe Limburgers met hun politiek geheel anders verleden maar moeilijk onderdak kunnen vinden in de staat Nederland, zeg Holland. Hoe ze met 370 kilometer buitenlandse grens om zich heen kilo's meer lak hebben aan d'eigen haard dan ons opgedrongen wordt. Want Limburgers dienen in de ogen van verlichte geesten meer eigenheid te hebben, chauvinistischer te zijn dan pakweg Rotterdammers. Is dat dan niet zo? Neen, althans van een brandend gevoel voor een eigen haard merk ik niet zoveel. Maar vraag geëmigreerde Limbo's waar ze het over hebben in Canada, Australië en Nieuw-Zeeland, in Amsterdam en Leeuwarden: over hun taal. Zo dicht Slauerhoff dat hij ‘in wildernis, / In steppen, stad en woud dat onderkomen / Kan vinden (...)’ Oftewel: die taal kun je overal mee naar toe nemen, is niet gebonden aan schutterijen, Beiers bier, heuvels, carnaval, zoals ik zo vaak moet vernemen. Integendeel: ik heb het in dit boek over een echte taal, die ook nog schoon is, zoals de dichter van het Limburgs volkslied zegt, de onderwijzer Gerard Krekelberg, uit de Roerstreek afkomstig. Hij zal met dat schoon niet bedoeld hebben: opgepoetst voor de zondag, of geschoond van ongerechtigheden, nee gewoon sjoon. Sjoen. Mooi dus. En die taal is ook nog krachtig, en dan kun je meewarig doen over de gezwollen taal van ons volkslied, over de schallende hoorn des herders, maar dit is Nederlands van bijna honderd jaar geleden. We zingen dat bij gebrek aan beter. Geregeld hoor je dat dat een schande is: een | |
[pagina 11]
| |
volk (vul wat anders in) dat zoveel eigens heeft, moet zich behelpen met een volkslied in de taal waartegen niet weinigen zich afzetten. Dat we geen echt eigen volkslied hebben, komt natuurlijk omdat er geen eenheidstaal was en is. Hoevelen zouden een volkslied in het Roermonds geaccepteerd hebben? Het is namelijk geschreven en gecomponeerd in de deftigste stad van Limburg.
Er zijn wel vertalingen gemaakt. Cor M. Driessen heeft ooit oos hiemne uëverzad in ut Heëlesh (hij had een eigen spelling, en wou zo oos plaatshtale beshtoabaar houden), waarin hij het over megtig woad heeft plaats dierbaar oord. Heel aardig. Frits Lemmens uit Elsloo heeft een vertaling gemaakt in het Maaslands, zei hij. Het derde couplet begint zo Wo moders sjpraok wónjerlik klink
es hemels good belandj (...)
Geen Blut und Boden die taal, maar als manna uit de hemel neergedaald. Ook aardig gezegd, maar wat te romantisch. Ze zijn allebei dood, deze hertalers. Misschien wordt het tijd voor een realistischer lied. Of niet? Ik wacht maar af.
Hemels good, machtige woorden: daar wil ik over hebben, al waar ik me voor dat hemelse. Moeten we bewaren dat zich ware voor: op je hoede zijn. Ik maak van de Limburgse molshopen geen hemelse bergen, en het Limburgs is niet mooier dan welke taal ook. Het gaat mij om de waarde, eigenheid - en ook schoonheid - van de taal die je nog overal om je heen hoort, ook op radio en televisie. Gesproken door nog een miljoen mensen die daarnaast netjes Nederlands spreken.
Terug daarom naar die schone taal van het volkslied, die met heldere kracht klinkt. Hier staat met zoveel woorden dat dat Limburgs (dialect) wat meer is dan een onnozele klompentaal. Lang, heel lang hebben gestudeerden in Limburg dat ontkend. | |
[pagina 12]
| |
Dialect was boers, je kon er in de grote wereld niets mee. Pijnlijk herinner ik me een middag op de vierde klas lagere school in mijn geboortedorp. Ik had het woord windvogel gebruikt. ‘Jongens’, zei de meester, die zelf thuis dialect praatte en in het Nederlands nog in de onderbond verkeerde (meen ik nu), ‘jongens, lach hem eens uit.’ Een windvogel immers is in het Nederlands een vlieger. Dat windvogel een veel mooier woord is en vleger in het Limburgs een vliegtuig is, wat deed dat ertoe? Die windvogel heeft me wel mooi een uitdrukking opgeleverd: dae vogel geit neet op.
Dit boek - zo hoop ik - laat zien hoe mooi oos Taal is, en hoe we kunnen zorgen dat die nog krachtiger wordt. Het is niet de vrucht van nauwgezet onderzoek maar van liefde. Liefde voor mijn moedertaal, de taal die ik thuis geleerd heb en geleerd heb te waarderen. Mijn vader had elke week wel weer een mooi woord dat hij me leerde. Ik hoop daar iets van over te brengen. Ook om aan te tonen dat die taal de moeite waard is, sjoen zelfs, zoals muziek mooi is en poëzie. Ik wil de kracht ervan laten zien, al kun je die beter in gedichten, verhalen en romans demonstreren.
Ik ga dus wat filosoferen over sjoen, sjoen wäörd: wat bedoelen we daarmee? Ook over kracht. Kan kracht tevens schoon, mooi zijn? Is een discuswerper in volle actie mooi, evenals een gespierd meisje aan de rekstok, maar een rood aangelopen, bezwete man die als een paard een vrachtwagen trekt niet? Hoe zit dat? En wat is Limburgs nu helemaal? Tot slot: wie denkt dat hij tussen de regels wat van de windvogel en andere frustraties leest, hij heeft hoesheugde gelijk. |
|