Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect
(1988)–Wim Kuipers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Bevoegde gezagenIn één werkweek kwam ik ze twee keer tegen: de bevoegde gezagen. Dat zijn vage wezens uit het onderwijsveld. Lang hielden ze zich schuil, maar nu steken ze geregeld de kop op. Bevoegde gezagen is het meervoud van bevoegd gezag. Dat meervoud wordt voornamelijk in de wondere wereld van minister Deetman gebruikt. Bevoegd gezag is het bestuur van een onderwijsinstelling, want dat is formeel verantwoordelijk voor school en onderwijs. Ik hoorde gezagen het eerst uit de mond van het Limburgse kamerlid Léon Frissen, in een discussie waarin hij het hard te verduren kreeg (verdedig Deetman maar eens als je anderhalve maand kamerlid bent). Ik schreef gezagen toen maar toe aan zijn zenuwen. Mis, reageerde hij geïrriteerd: het is een normale uitdrukking, en als ik hem wilde pakken, moest ik dat op zijn uitspraken doen, niet op taalgebruik. Ik had hem helemaal niet willen pakken, ik pakte het woordenboek. Gezag, g. mv. stond er: geen meervoud.
Nou heb ik vaker gezegd: neerlandici of samenstellers van een woordenboek maken de taal niet, dat doet het volk, wij met zijn allen. En als 341 ambtenaren en een paar politici behoefte hebben aan een meervoud van het woord gezag, dan komt het er. Maar waarom het meervoud gezagen? Ik denk dat de eerste gebruikers gedacht hebben aan be- en verdragen, slagen of drinkge- | |
[pagina 67]
| |
lagen. Gedácht is misschien niet het juiste woord, het meervoud gezagen zal spontaan ontstaan zijn. Maar mocht er even nagedacht zijn: de tweede mogelijkheid - gezaggen, vergelijk raggen en plaggen - klinkt vrij vreemd, en sneuvelt. Volgende kwestie: waarom heeft (of had) gezag geen meervoud? Omdat het meervoud nooit nodig was, denk ik. Buit heeft evenmin een meervoud; toch kan het heel makkelijk, in een rechtbankverslag: hun buiten in Nuth, Grathem en Swalmen bedroegen respectievelijk... Ook klimop, kroost, rommel en rotzooi gaan zonder meervoud door het leven, evenals het broertje van rommel en rotzooi: de verzamelnaam afval. Ik moest dus even nadenken bij de volgende vermaning: wees zuinig met je afvallen. Niet te snel vermageren? Nee, de meneer die dat meervoud minstens twintig keer bezigde, bleek een van de organisatoren van een studiedag over allerlei afval. Het kan een wat letterlijke vertaling van het Duitse Abfälle zijn, maar ook een nieuw meervoud. Normaal is: afvalstoffen. Maar wie weet rukt het eenvoudiger meervoud onstuitbaar op, tegelijk met de hoeveelheid afval die we produceren. | |
[pagina 68]
| |
Hun hebben haalt hetHUN hebben het gezegd. Dertig jaar geleden kon je zo'n zin al horen. Toch komt er op school nog een streep onder hun te staan. Een dikke streep: hun is fout. Goed is: zij hebben. Hun als onderwerp is (nog) geen goed Nederlands. In geschreven taal (in de krant bijvoorbeeld) kom je het niet tegen. Maar het wordt wel gezegd. Je hoort het dagelijks. En steeds meer, lijkt het. Als bijna iedereen zegt: hun doen maar, dan is het normaal Nederlands geworden. Het volk wil het. Schoolmeesters hebben dan niets meer te vertellen. Er zijn bovendien taalkundigen die hun als onderwerp helemaal geen verloedering, maar een verrijking van de taal vinden. Want dat hun geeft een nieuwe mogelijkheid om iets uit te drukken. Nadruk namelijk. Je kunt momenteel in de nette omgangstaal kiezen uit: zij zeggen (met nadruk op dat zij, om een tegenstelling uit te laten komen: niet wij, of de directie), en ze zeggen. Als hun als onderwerp doorbreekt, vervangt het waarschijnlijk het licht beklemtoonde zij (ze). Hun heeft meer kracht. De ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) geeft een duidelijk voorbeeld: Hun zullen het wel niet gedaan hebben. Daarnaast blijft ze bestaan als onbeklemtoond woord. Dat ze zal dan vaak - en misschien vooral - achter de persoonsvorm (werkwoord) gebruikt worden. Toen gingen ze... In zulke zinnen hoor je trouwens minder hun. Of dit inderdaad een verrijking is, mag u zelf beslissen. Het is overigens nog niet zo zeker of deze tweedeling er komt. Dat moeten we afwachten. Je kunt wel iets zinnigs verzinnen, maar misschien stoort er zich geen sterveling aan.
In het verleden is vaker geprobeerd om de taal wat strenger te maken. In de zeventiende eeuw is het onderscheid tussen hun en hen bedacht. Voor de derde en vierde naamval een ander woord. Hun - weet u het nog? - is meewerkend voorwerp, hen gebruik je als lijdend voorwerp en na voorzetsels. Dus je zegt: ik heb het hun gegeven, maar: aan hen. Het verschil tussen deze twee voornaamwoorden is niet door het volk bedacht, maar door schoolmeesters die dachten dat zo'n onderscheid de taal beter, geleerder zou maken. Even mooi en systematisch als het bewonderde Latijn. Dat is gelukt. Al is hen nu zo goed als verdwenen uit de omgangstaal. | |
[pagina 69]
| |
Zaar en humDe dichter en historicus P.C. Hooft (1581-1647), taalkundig edelsmid die het Middelnederlands omsmeedde tot een gouden taal, wilde nog een tweede verschil bij de persoonlijke voornaamwoorden. Naast hem ook de vorm hum. Om het systeem te vervolmaken, want je had ook het duo hen-hun. Dat hum heeft het niet gehaald. Enkele jaren geleden dook weer een kunstmatig voornaamwoord op. Felle feministen vonden het maar niks dat je bij allerlei woorden die een mens aanduiden, altijd het bezittelijk voornaamwoord zijn gebruikt; het mannelijke zijn. Voorbeeld: de mens en zijn geschiedenis. Waarom zijn, vroegen ze zich af. Taalkundig is het woord mannelijk, maar geslachtelijk neutraal; mens kan immers ook een vrouw aanduiden. Maak daar dan ook een neutraal bezittelijk voornaamwoord bij, redeneerden ze. En ze stelden zaar voor: een combinatie van z-ijn en h-aar. Mooi compromis: drie vrouwelijke letters en de mannelijke beginletter. | |
Het boek wat hullie...Het zijn maar kleine woordjes, maar o zo voornaam: onze voornaamwoorden. We hebben ze in soorten, persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende. Ze zijn onmisbaar, maar we gaan er slordig mee om; we mishandelen ze zelfs. Zelfs hun hebben is nog te formeel, lijkt het. Luister eens naar de Phone-In van Veronica, als het volk zaar woede mag spuien. Hunnie doen maar, hullie houden geen rekening met de kleine man. En niet als uitzondering, nee het hulliet bij het leven.
Het boek wat ik gelezen heb is al gewoon. In de Troonrede hoor je dat wat nog niet, maar ministers gebruiken het rustig. Zelfs in geschreven taal zie je het, al is het volgens het boekje verkeerd: je dient hier het betrekkelijk voornaamwoord dat te gebruiken. Maar hoe lang nog? In de volgende constructies zien we al helemaal geen fout meer: hij heeft meer fouten dan mij, en: ik ben groter dan jou. Toch | |
[pagina 70]
| |
moet hier geen voorwerpsvorm staan (mij, jou), maar de onderwerpsvorm. Dus: groter dan jij, want hier is het werkwoord verzwegen, de zin luidt volledig: ik ben groter dan jij bent. De jeugd zegt dit verschil niets meer, en dus wordt ik ben groter dan jou normaal Nederlands. | |
Ze op die näöj geviempIk had het over mishandelen van voornaamwoorden. In de meeste Limburgse dialecten komen uitdrukkingen voor over mishandelen of slaan met daarin een merkwaardig voornaamwoord. Een paar voorbeelden: hae kreeg ze getrokke, gerete, gemaete, gesjoerd, gegaote, geviemp, gepienseld, óm die ore, op die näöj, kortom: een pak slaag. Ook figuurlijk, een voetbalclub kan ze good gemaete krijgen. In het Nederlands komt bij mijn weten deze constructie niet voor. Er zijn wel enigszins vergelijkbare, zoals: hij heeft ze niet alle zeven, of hij heeft ze achter de elleboog. Hier kun je ze (of het) vervangen door: vuile trucs, oneerlijkheid. Maar in plaats van hae kreeg ze gemaete kun je moeilijk zeggen:... sjlaeg gemaete.
De vraag is: wie of wat is ze? Niet je, zoals zo vaak in het Limburgs. In bösse dao gewaes? kun je se vervangen door dich of doe. Bij de mishandelingen niet. Pierre Bakkes, immer met dialecten bezig, zegt bijna zeker te weten wat dat ze is: de kloten. De oorspronkelijke uitdrukking gaat terug op middeleeuwse martelingen, meent hij. De mannelijke geslachtsorganen hadden daarbij nogal wat te verduren. Hae kreeg ze gemaete: je kunt teelballen op een zeer pijnlijke manier meten. Of eraan trekken: hae kreeg ze getrog... Het onverbloemd noemen van geslachtsorganen was een beetje taboe, weshalve het vieze woord vervangen werd door een verbloemend ze. Dat ze bleef, ook al stond er geen werkwoord meer bij dat aan martelingen herinnerde. | |
[pagina 71]
| |
StreepjesmodeDe dader werd even voor een uur gearresteerd, las ik in een krant. En na een uurtje en een kop koffie weer vrijgelaten? Natuurlijk niet: de vlegel had vrouw en schoonmoeder doodgestoken. Er had voor alle zekerheid één uur kunnen (moeten?) staan, maar onduidelijk is de mededeling niet. Iedereen begrijpt dat de man om 12.56 of daaromtrent gearresteerd werd. Zijn accenttekens dan overbodig? Nee. Kijk maar. De mededeling: we willen dat je vóór de hoogmis komt, is niet helemaal hetzelfde als voor de hoogmis, zonder accent. In de laatste zin zal het de bedoeling zijn dat de aangesprokene ook naar de mis gaat, in het andere geval hoeft dat niet. Ook bij één is misverstand mogelijk. In het verleden zag je één alleen als het duidelijk een telwoord was. Hij heeft maar één vinger. Momenteel wordt één erg veel gebruikt. In kranten, tijdschriften en ambtelijk proza. Zij is één van de eerste vrouwen die... Dat mag van mij, maar ik denk dan meteen: ze kan in haar eentje toch moeilijk twee vrouwen zijn? | |
[pagina 72]
| |
Het lijkt dat de praktijk zo wordt: altijd accenttekens op de e's van een als een niet overduidelijk het onbepaalde lidwoord 't is, met de stomme e van de. Daarom lees je: zij is één van de...
Accenttekens rukken snel op. Als ik kranten van twintig jaar geleden doorblader, zie ik zelden zulke benadrukkende accenten. Nu lijkt het mode. Dát heb ik niét gezégd, máár... Ze is de énige in héél Limburg. Zulke accenten zijn er niet om een onderscheid tussen twee gelijkluidende woorden aan te duiden. Nee: de schrijver wil ermee zeggen: dat woord met die streepjes is belangrijk. De schrijver geeft aanwijzingen aan de lezer, hoe die de tekst dient te lezen. Hij drukt de lezer met de neus op te tekst: dáár zúlt U, geachte lezer, héél goed op móéten létten. Ik denk dat het te maken heeft met de veronderstelling dat lezen voor de gemiddelde man moeilijk is. Veel mensen lezen nooit literair of ingewikkeld proza. Ze moeten duidelijke taal voorgeschoteld krijgen. | |
Inslecht aanvallend spelInzittenden, met de klemtoon op de i van zit, hebben we al zeker twintig jaar. Ze komen meestal vervelend in het nieuws: slachtoffers van verkeersongelukken, bij gekaapte of neergestorte vliegtuigen. Ik kan niet nalaten over te schrijven hoe de Grote Van Dale een inzittende omschrijft: ‘elk der personen die bij de bedoelde gelegenheid in het voertuig zitten waarvan sprake is.’ Omwónenden doken tegelijkertijd op; dat zijn ingezétenen die wel eens de klos zijn als ze geen aanvúllende verzekering hebben. Met dat aanvúllend heb ik nog enige moeite, ik denk nog steeds: wat valt hier te vullen, het gat in je pakket verzekeringen of de portemonnee van de verzekeraar? Maar je hoort het steeds meer, evenals aanvállend spel, en tegenvállend resultaat. Kortom: accenten (klemtonen) verschuiven. Waarom? Ik weet het niet. De taalgebruikers zullen het ook wel niet weten: het gebeurt. Er zijn artikelen verschenen waarin enige wetmatigheid vermoed staat. Vaag, maar de voorbeelden zijn altijd duidelijk. Je hebt een úitstekende rots en uitstékende plots. | |
[pagina 73]
| |
Wat is nu de wetmatigheid? Als het tegenwoordig of onvoltooid deelwoord (dat zijn deze woorden van oorsprong) een eigenschap aanduidt, zou het accent zich achterwaarts verplaatsen. Een van de grammatica's geeft als voorbeeld: een meegáánd karakter; ik denk dat dit nog niet algemeen gebruikelijk is, ik hoor het tenminste nooit. Zo heb je ook: aanvállend spel, dat in elke sportuitzending te horen is. Hier gaat het niet om de handeling, het aanvallen zelf, maar het zou een eigenschap van de betreffende ploeg zijn. Aardig bedacht, alleen kan ik me niet voorstellen dat daar tijdens een sportverslag taalkundig over nagedacht wordt. Duidelijk is wel dát het woordaccent verandert. Ook de woordenboeken laten die veranderingen zien. Mijn Koenen van 1956 heeft nog inzittenden met de klemtoon op in. In de laatste Grote Van Dale staat áánvallend, maar inspánnend. Nu, vier jaar later, in het zojuist verschenen handwoordenboek van Van Dale, blijken heel wat accenten verschoven te zijn. Aanvállend bijvoorbeeld. Hoe de samenstellers van de woordenboeken van Van Dale dat accent bepalen, ik heb geen idee. Luisteren ze in cafés en supermarkten? Maar waar horen de samenstellers van het handwoordenboek dan de volgende accenten: indróévig, inlélijk en inslécht? Hier heb ik zware twijfels, sterker: ik krijg er een vreemd gevoel van in mijn ingewánden. Je hoort toch: dat is een in- en inslecht mens; in- is een versterkend voorvoegsel, een verkorting van intens, betekenis: door en door, en als je die versterking wilt laten uitkomen, komt dáár het accent. | |
...als hij was gesneuveldVijf, zes bladzijden had ik gelezen, en er bleef iets knarsen in mijn hoofd. Ik las een verhaal van de Limburgse schrijver Ton van Reen, De Thuiskomst. Wat knarste? Ik herlas een bladzij, proefde de woorden en ontdekte het mankement: Ton van Reen heeft waarschijnlijk een leraar gehad die hem verteld heeft dat je in een zin zoals deze (die u nu leest) eerst het hulpwerkwoord schrijft, en dan het voltooid deelwoord. Dus niet: een leraar die hem verteld heeft, maar: heeft verteld. Ik citeer een paar zinnen uit | |
[pagina 74]
| |
het boek, pagina 13. ‘Hij hoort er juist blij om te zijn dat een gezin wordt herenigd.’ En: ‘Het was beter geweest als hij was gesneuveld.’ Hier knarst het bij mij. Ik vind vooral dat was gesneuveld kunstmatig. In gesproken taal zeg je zoiets niet, en de gewraakte zin is een deel van een dialoog. Sneuvelen is het belangrijkste woord in de hele zin; als je dat uitstelt, eerst het knechtje was presenteert en dan de ridder, dan denk ik: hier wordt een regel die niet bestaat, consequent toegepast. Bestaat die regel dan niet? Nee. Er is - gelukkig - geen instantie in Nederland die voorschrijft hoe de volgorde moet zijn. Dat heeft ook weinig zin: je kunt de levende taal niet in een corset persen. De vraag welke volgorde de voorkeur heeft, is oeroud. Vondel zei al: het kan allebei. Een taalkundige heeft zich jarenlang met de volgorde beziggehouden. Geluisterd, gelezen. Conclusie: de volgorde gevraagd hebben komt verreweg het meeste voor, vooral in gesproken taal. De huidige mening dat je altijd eerst het hulpwerkwoord moet schrijven, stamt - meen ik - uit de jaren twintig, toen onze moedertaal vooral door het Duits bedreigd leek. En in het Duits is er maar één volgorde mogelijk: deelwoord-hulpwerkwoord. Weil wir es nicht haben gewußt is onmogelijk. En wat schreven daarom schoolmeesters voor? De volgorde in het Nederlands is altijd: hulpwerkwoord-voltooid deelwoord. Anders zou je een Duitse constructie gebruiken. Luisteren deden deze schoolmeesters niet: niet naar taalkundigen, noch op straat, naar gewone taalgebruikers. Sommige van die schoolmeesterige constructies zijn ook nog slecht Nederlands. Bijvoorbeeld in:... nadat hij de zestig was gepasseerd.... De grammatica zegt hier: was is geen hulpwerkwoord, maar een koppelwerkwoord; je denkt bij gepasseerd niet aan het passeren zelf, het voorbijgaan. Nee: hier wordt een toestand uitgedrukt; gepasseerd kun je vervangen door voorbij, en dan is het onmogelijk het hulpwerkwoord voorop te plaatsen.... nadat hij de zestig was voorbij, kan niet. Ander voorbeeld: een deskundige meent dat de AIDS-test in bepaalde gevallen is verantwoord. Hier denk je aan een handeling, je ziet mensen overleggen: kan het hier? Dat heeft de schrijver niet bedoeld. | |
[pagina 75]
| |
Ik kom ook taalmisbaksels tegen: in zijn auto, die hem door de sponsor van VVV was beschikbaar gesteld.... Het spijt me, maar dit kan ik niet meer tot het normale Nederlands rekenen. | |
Vruchtenplukkers werkloosWat is het ook weer: werkeloos of werkloos? Die vraag hoor ik regelmatig. Een collega wil dan wel eens roepen: ik zal het je nog één keer uitleggen, en hij citeert de allesonthullende zin: de werkloze stond werkeloos toe te zien hoe het kind verdronk. Uit deze zin blijkt een duidelijk verschil tussen beide woorden. Werkloos zou betekenen: geen bezoldigd werk hebben, en werkeloos: niets doen. Dat verschil is er niet of nauwelijks meer. Wat goedbedoelende schoolmeesters ooit bedacht hebben, is nog geen wet. Nieuwe woordenboeken maken geen onderscheid tussen beide woorden. De Grote Van Dale merkt wel op: werkloos gebruikt men in officiële taal, werkeloos meer in de omgangstaal. Hoe zit het dan met die e? Die is er toch niet voor niets? Eigenlijk wel: het is een overgangsklank om het woord wat gemakkelijker uit te spreken. Voorbeeld: belangeloos: zonder belang. Niet de schoolmeesters, hoogleraren Nederlands, maar het volk zelf beslist over een tussenklank. Naadloos had net zo goed nadeloos kunnen zijn. Soms is een echte e zelfs verdwenen, zoals in aardgas; dat is eigenlijk aarde-gas. We zeggen aardewerk, maar aardworm: probeer maar eens een regel te verzinnen. Zijn er dan echt geen regels voor die e, hoor ik u denken. Er komt toch wel eens een n achter? Dat is zo. Maar dat zijn regels voor de spelling, opgesteld in 1954. Ze staan in het Groene Boekje. Het gaat hierbij niet om de e zelf, die hoor je of hoor je niet; en hoor je ze niet, dan is er geen probleem: boekvink, gauwdief. De vraag: komt er een n achter, speelt alleen als je een e hoort. Nu de regels. Je moet boekenkast schrijven, met een n, omdat het eerste deel van de samenstelling noodzakelijk aan een meervoud doet denken. Niemand koopt of timmert een kast voor één boek. Zo is het kippenhok, maar paardestal. | |
[pagina 76]
| |
Dat is nog te volgen. Ingewikkelder wordt het bij vruchte- en vruchtenplukker. Ze bestaan allebei. Het woord zonder n is een plukapparaatje, waarmee je maar één appel of peer tegelijk kunt plukken. Een vruchtenplukker is iemand die vruchten plukt: noodzakelijk meervoud. Hier ontaardt spelling in een spelletje.
Ik merk verder op dat de taalgebruiker zich niet afgevraagd heeft of een woord hem aan een meervoud deed denken. Naast boekenkast heb je boekhandel en boekverbranding. Ik heb wel eens met de gedachte gespeeld: als je dat meervoud zo sterk voelt, waarom spreken we in het Limburgs dan niet van beukekas? Of neuteboum? Immers: het meervoud van book (boek) is beuk, van noot neut. Maar nee, het Limburgs heeft hier de tussenklank e gewoon achter het enkelvoud: bokekas. Toch is er een Limburgs woord dat in samenstellingen de meervoudsvorm heeft plus een overgangs-e: däörehék (doornhaag); het enkelvoud van doorn is daore, meervoud däör. Ongetwijfeld zijn er nog enkele van die woorden. Keugelvanger komt me niet onbekend voor. Maar wordt het veel gebruikt? Appelmoes noem ik in dialect appelemoos, met een duidelijke tussenklank. Het Nederlands heeft die niet. Ook niet in appelstroop; en omdat je in dit woord geen tussenklank hoort, is het ook perestroop. Hoeveel stroop maak je van één peer? Bessesap is ook zo'n vreemd geval. Je moet schrijven: een liter bessesap, want bessesap kán het sap van één bes zijn. Het is ook pereboom, al hangen er duizend peren aan. Maar als je daarom een n verwacht, denk je dat die boom genoemd is naar zijn vruchten. Mis: het is omgekeerd. Bewijs: aan een beukeboom hangen geen beuken, de vruchten van de eikeboom heten eikels. Ik merk verder op dat het Limburgs een aantal woorden heeft met de tussenklank s waar het Nederlands e(n) heeft. Vooral als het eerste woord een diernaam is. Bij bijna alle woorden met als eerste lid hond- of paard- volgt een s: hónjdskop, paerspien (pijn als een paard), sjaopskop. Ook de samenstellingen met koe- wijken af; de tussenklank ontbreekt: koekop en koesjtal. | |
[pagina 77]
| |
Een aantal heleboelenWat moet het zijn: een aantal mensen hebben, of een aantal mensen heeft? Een taalkwestie die duidelijk (en helaas) in de belangstelling staat. Mensen die liever hun vinger afhakken dan ooit een aantal mensen hebben te schrijven, roepen als argument: aantal is toch enkelvoud? Inderdaad. Aantal is enkelvoud, net als aanval. Maar dat zegt weinig. Ik roep wel eens terug: heleboel is ook enkelvoud, en toch zeg je: een heleboel mensen gaan op wintersport. Een enkeling denkt dan door, en zegt: ja maar, het meervoud van aantal is aantallen, maar heleboelen bestaat niet. Ook juist: zo ingewikkeld is de taal. Je kunt ook nog opmerken dat je wel kunt zeggen: het aantal mensen..., met een lidwoord erbij, maar niet: de heleboel mensen. De ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) leert ons dat heleboel dan ook geen zelfstandig naamwoord is, maar een (onbepaald) hoofdtelwoord, zoals veel.
Over het probleem aantal is veel geschreven. Weinigen zeggen: zo en zo moet het. Je kunt wel constateren dat aantal-met-meervoud in opmars is. Twee voorbeelden uit het NOS-Journaal: er zijn een aantal mogelijke vestigingsplaatsen, en: op die bijeenkomst waren een aantal kamerleden. Ik vind dit normaal taalgebruik. Niet wat ik de Maastrichtse rechter mr. J. Wortmann tijdens het zogeheten ABP-proces hoorde zeggen: ‘Het is een aantal stukken over...’ Is kan hier voor mijn taalgevoel niet. Maar het is erg moeilijk oordelen over het taalgevoel van anderen. Die zullen zeggen: prima toch?
Brandende vraag daarom: zijn er regels? Nauwelijks. Lang voor de oorlog is er wel een voorschrift in elkaar geknutseld. Dat luidt ongeveer zo: gebruik een meervoudige persoonsvorm bij aantal als het gaat om afzonderlijke personen of zaken, en enkelvoud als je een verzameling, een groep bedoelt. Een voorbeeld: vorige maand schreven een aantal Limburgers de PTT dat... Hier staat schreven, omdat er los van elkaar staande mensen bedoeld worden, die hoogstwaarschijnlijk niet weten dat ook anderen gereageerd hebben. | |
[pagina 78]
| |
Daarom krijg je enkelvoud in: een aantal protesterende PTT'ers verliet de zaal. Dat doen ze samen, of snel na elkaar, in ieder geval als groep. Leuk werk als je van puzzelen houdt, maar ik vrees dat dit onderscheid voor het dagelijkse taalgebruik te lastig is. Wat moeten we dan? Ik heb wat adviezen. Nummer één: gebruik aantal zelden of nooit. Als je met een aantal mensen zeven of zeventig bedoelt, zeg dat dan. Schrijf: bijna zeventig, zeker zeven mensen: de lezer weet dan in elk geval meer. Weet je het niet, waarom gebruik je dat woord dan? Het zegt zo weinig. De taalgebruiker ziet zelf ook wel dat dat aantal meestal een vaag begrip aanduidt, en meent het wat duidelijker te maken met een X-aantal mensen. Tussen haakjes: bij goede schrijvers kom ik zelden of nooit aantal tegen: zegt wel wat. U wilt toch aantal gebruiken? Schrijf dan de persoonsvorm, dat is de verbogen vorm van het werkwoord, in het meervoud. Er zijn een aantal mogelijkheden om... Daar heb ik verschillende redenen voor. Allereerst: je hoort in een gesprek zelden zeggen: een aantal mensen heeft. En het is niet onverstandig je bij het schrijven naar het mondelinge, levende taalgebruik te richten. Twee: het hardnekkig vasthouden aan aantal = enkelvoud leidt tot fouten en allerbelabberdst geknutsel. Ik heb een aantal van die fouten verzameld, om mijn theorie toe te lichten: ik ben me ervan bewust dat fouten moeilijk als bewijs voor een theorie of mening kunnen gelden. Zin één: ‘Hij noemt een aantal situaties, zoals die bij verschillende Amerikaanse bedrijven werd aangetroffen.’ Hier heb je een meervoudig onderwerp (die) en een enkelvoudige persoonsvorm: werd. Kan nooit. Beter is:... werden aangetroffen, want je treft geen aantallen aan, maar situaties. Een zin uit een filmrecensie. ‘Naarmate The Gift of Live vordert en het aantal problemen elkaar in hoog tempo opvolgt, wordt de film...’ Vraag: kan een aantal elkaar opvolgen? En als uitsmijter: ‘Er is een aantal vrouwen dat maandelijks zijn borsten onderzoekt...’ Hier redeneert de schrijver: het enkelvoudige aantal is onderwerp, onzijdig (een het-woord), en dus moet je zijn gebruiken. Ook hier geldt: maak er toch een fatsoenlijke zin van, zonder aantal. Mijn derde argument: wat stel je je bij dat aantal voor? Een aantal aarzelt, repareert, voetbalt, vrijt, onderzoekt borsten. Kom | |
[pagina 79]
| |
nou: het zijn meestal mensen (meervoud) die dat doen. Een aantal mensen is hetzelfde als enkele mensen, verschillende mensen. Meervoud. Schrijf daarom enkele en je bent voor eeuwig en altijd van het probleem af. Punt uit.
O ja? Moet het woord aantal dan maar geschrapt worden uit de woordenboeken? Natuurlijk niet. Aantal is een volwaardig woord; je kunt het nodig hebben als het echt om het aantal van dit of dat gaat: het getal. En dan staat de persoonsvorm per se in het enkelvoud. Voorbeeld: het aantal doden stijgt nog. Hier hoef je niet over te discussiëren: stijgen is onmogelijk. | |
Miljoen is enkelvoud, drie ook?Veel journalisten worstelen met enkel- en meervoud. Ze raken danig in de knoop, en niet alleen als aantal in hun hoofd zit. Vervang in een zin aantal eens door miljoen, en je hebt een nieuwe steen des aanstoots. De gezaghebbende ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) keurt een zin als Ongeveer twintig miljoen mensen spreekt Nederlands goed. Dat mag van mij, maar er zijn grenzen. Twijfelachtig lijkt me: ‘Er is drie miljoen mensen ge- | |
[pagina 80]
| |
vlucht.’ Miljoen wordt door de meeste taalkundigen beschouwd als een zelfstandig naamwoord. Er kan immers een lidwoord voor staan: het miljoen; dan is het zelfstandig naamwoord erachter duidelijk bepaling. Gevaarlijk wordt het als je meent dat bij miljoen een enkelvoudige persoonsvorm komt, omdat het meervoud miljoenen is. Als je zo redeneert, kom je misschien tot de volgende zin: ‘Drie van de vier eerste-jaarsstudenten komt van buiten Limburg.’ Wat is hier de redenering? Drie is enkelvoud, want het meervoud is drieën?
Een verder naar de vorm enkelvoudig woord dat naar een aantal zus of zo verwijst, is man. Voor velen is er maar één mogelijkheid: man immer enkelvoud. Omdat het meervoud mannen zou zijn. Zo mag je niet redeneren, maar je leest: 6000 manis ontslagen, en: bij MVV-VVV zat slechts 1800 man op de tribune. Er zitten ook vrouwen en jongeren bij, maar daar zeuren we niet over. De vraag is: ben je hier bezig met levende taal of met starre regeltjes? Ik hoorde een tv-verslaggever zeggen, bij het hoogspringen: er is inmiddels drie man over de twee-vijfendertig. Wie zo worstelt met enkel- en meervoud, komt wellicht tot de volgende volzin: ‘... af en toe komt er nog een bus met Britten langs die in Gasthaus Molz koffie met taart gebruikt.’ Hier is misschien zo geredeneerd: miljoen, groep, man, aantal: altijd enkelvoudige persoonsvorm, maar is er wel verschil tussen een aantal, een groep en een bus toeristen? |
|