Letterbak. Taalkwesties & Limburgs dialect
(1988)–Wim Kuipers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Tekens in steen en zandLetterbakken heb je niet meer op de krant. Computer en zetmachine hebben het edele handwerk verdrongen. De bakken hangen nu her en der in huiskamers of in de hal, tegen het ruwe sierpleister. Er wonen witporseleinen slakken in en kabouters, stenen uit verre vakantielanden. De letterbak hoort thuis in een nostalgisch rijtje, naast de mijnlamp, de zicht en de zaaikorf. Alleen de letters zijn gebleven. Letters. Je ziet ze overal en elke minuut. Zelfs op de televisie. Toch: als je de geschiedenis van de mensheid op een week stelt, hebben we slechts een dik half uur letters. Honderdduizenden jaren zijn er voorbijgegaan zonder schrift en letters. Misschien was daar ook niet zo'n behoefte aan. Je leefde in een kleine groep. Wat je wou meedelen, vertelde je gewoon. Ideaal is dat niet: je boodschap reikt niet verder dan je stem. Als je iemand die niet in de buurt is iets wil meedelen, moet je naar hem toe. Of een boodschapper sturen. Je vertelt hem: dat en dat moet je zeggen. Maar wat vertelt hij drie dagen en tweehonderd kilometer verder? Hoe zullen veel verhalen na eeuwen doorvertellen veranderd zijn? Of onze voorvaderen geleden hebben onder de vluchtigheid van het gesproken woord, weten we niet. We kunnen slechts constateren dat de mens heel geleidelijk woorden en boodschappen ging vastleggen. Aanvankelijk door tekens in het zand, hoopjes stenen of kerftekens in hout. Andere volkeren, de Inca's in Peru bijvoorbeeld, bewaarden be- | |
[pagina 50]
| |
langrijke gegevens in een knopensnoer. Dat zat zeer ingewikkeld in elkaar, en je had nogal wat knopen nodig om een verhaal te vertellen. Er zijn tenminste knopensnoeren van ruim vier kilo gevonden.
Snoeren en tekens in een stok staan op de grens van mededeling en schrift. Een enkele taalkundige spreekt eerst van schrift als je tekens hebt in een min of meer duurzaam materiaal; beschreven perkament, tekens in steen gebeiteld. De eerste tekens (letters, woorden, taaltekens) waren tekeningen: huisje, beestje, boompje. Begrippen werden uitgebeeld, getekend. Te vergelijken met de tekens op onze verkeersborden, of met de symbolen waarmee de tv wedstrijdsporten aanduidt. Als je zo hele verhalen wil vertellen, krijg je een soort stripverhaal. Een volgende stap was niet alleen zichtbare zaken, maar ook woorden en klankgroepen weer te geven. Abstracte woorden (dankbaarheid, vrede) krijgen een teken. Op die manier kun je je gedachten beter meedelen. Nadeel: je hebt heel wat tekens nodig. Het huidige Chinees is in feite nog zo'n woordschrift. Scholieren moeten vele duizenden woorden leren schrijven en onderscheiden, een karwei van jaren. Een van de mooiste uitvindingen van de mens, vergelijkbaar met die van het vuur en het wiel, is dan ook het letterschrift. Het was geen uitvinding die ineens als een flits uit de lucht kwam. De eerste stap zetten de volkeren in het Land van Eufraat en Tigris. Vervolgens ontwierpen de Phoeniciërs, die woonden waar nu Libanon ligt, tekens voor de eerste klank, de beginklank van woorden. Ze begonnen met de woorden aleph (rund) en beth (huis). Hier komt ons woord alfabet vandaan. De Grieken pasten dat alfabet aan, de Romeinen maakten eigen tekens en hun alfabet, het Latijnse alfabet geheten, veroverde de wereld. | |
Gewoon sjek sgrijve(n)Ons alfabet heeft 26 letters. Het Engelse en Franse ook. Bijna alle ons omringende volkeren gebruiken dezelfde letters als wij. Dat is handig. Stel je voor dat je Frans wil leren, en dat je dan eerst een totaal ander alfabet in je kop moet stampen, zoals het Griekse of het Russische. | |
[pagina 51]
| |
Met onze letters kun je iedereen duidelijk maken wat je wil zeggen. Voor de mooiste roman, die over duizend jaar nog gelezen wordt, heb je niet meer dan die 26 letters nodig. Letters geven de gesproken taal weer: door de mond, lippen en het strottehoofd gevormde klanken. Je hoort wel eens dat de stembanden de klanken voortbrengen, maar dat is niet zo: die brengen alleen de lucht in beweging. Er zijn heel wat klanken. Je kunt ook klanken vormen die in geen enkel Nederlands woord voorkomen. Daar hebben we dan waarschijnlijk geen letter voor. Maar ook niet elke veel voorkomende klank heeft een eigen letter. Dan zou je heel wat meer meer letters nodig hebben. We spellen economischer. De meest voorkomende letter in het Nederlands, de e, geeft al drie klanken weer. Luister maar naar het woord wegnemen. Drie keer de letter e, drie keer een andere klank. De e van reldeldel, de e van deel en de zogeheten stomme e van de. We hebben nog een vierde klank die soms door een e weergegeven wordt. Als je de e van bek lang aanhoudt, krijg je geen beek, maar een Limburgse baek. Een ae-klank; ook die klank geven we weer door een e (in serre bijvoorbeeld), maar ook door ei (beige), of door ai (militair). Ik merk even op dat in deze Franse woorden één ongeveer dezelfde klank op drie verschillende manieren weergegeven wordt. Onze spelling is zo gek nog niet. Verschillende klanken geven we weer door twee letters, zoals de ei, de eu en de oe. Als je alle in het Nederlands voorkomende klanken door afzonderlijke letters weer moest geven, had je er ongeveer veertig nodig. Ons alfabet heeft ook letters over. De q en de x kunnen we missen. Je kunt sjek (cheque) schrijven, kwotum en seks. De q is kw of k, de x spreken we uit als ks of soms, aan het begin van een woord, als een s: Xantippe. Consequentie van het afschaffen van de q en de x: internationale woorden zijn moeilijker te herkennen. De c kun je ook missen, hoor je wel eens. Want dat is een s of een k. Sent, sirkus, kado. Je zit dan wel met de c van de klank ch. Die ch is eigenlijk een scherpe g. Nou, schrijf dan een g, zeggen voorstanders van spellingvereenvoudiging. Eerste moeilijkheid: er is dan geen verschil meer tussen ik lag en ik lach. Hoeft ook niet: je zult je zelden vergissen. Ik lag in de hei: dat is bijna altijd duidelijk. Je kunt ook sgool sgrijven. | |
[pagina 52]
| |
Maar nu lachen: moet je dat als laggen schrijven? Dat spreek je toch niet hetzelfde uit als vlaggen? Jazeker zeggen fanatieke vereenvoudigers van de spelling: wij horen geen verschil. Ook niet tussen vogel en goochel, beweren ze. | |
Spellen is geen spelenSgreif tog zowals je spreekt. Duizenden zullen zuchten: als dát kon! Ze bedoelen: de spelling van het Nederlands is te moeilijk. Of onze spelling moeilijker is dan die van het Engels of Frans, is nog maar de vraag; ik denk van niet. Het is verder een misverstand te menen dat schrijven zoals je spreekt een oplossing zou zijn voor alle spelproblemen. Je moet dan toch regels maken, anders wordt de spelling een rommeltje. Spellingvereenvoudigers pleiten vooral voor eenvoudiger werkwoordsvormen. Weg met de ellende van -dt, -d en de dubbele t. Heel eenvoudig dus: hoor je een t, dan schrijf je die. Dus: hij heeft beweert dat hij binnenkort blind wort. Maar als je schrijft: | |
[pagina 53]
| |
die auto verblint mij, moet je dan ook niet hij is blint met een t schrijven? Of toch maar blind en verblind(t)? Want een blinte man is onmogelijk. De ontwerpers van de Nederlandse spelling hebben ook voor enige logica willen zorgen. Als je blinde man zegt, schrijf je blind met een d; dat heet het beginsel van gelijkvormigheid. Zo zijn er nog enkele wetten. Maar laten we eens aannemen: we schrijven altijd blint. Dan ook wep? Ja? Maar wat is dan het meervoud? Weppen? Stad wordt stat, meervoud toch steden? Of maken we er statten van? Misschien kiest iemand voor het enkelvoud steed. Nee, je hoort een t. Hupsakee: steet-steten. Dit is natuurlijk onzin, en het heeft niets met spelling te maken. Je bent hier bezig aan de taal zelf te morrelen. Wil je waterdichte regels, dan krijg je een kunsttaal. Weg met de onregelmatige werkwoorden. Ik loop, ik loopte gisteren. Ook: ik vliegte? Maar wat doe je dan met de verleden tijd van wiegen? Ik wiegte? Waarom moeten de werkwoordsvormen trouwens eenvoudiger? Wel, omdat die te moeilijk zijn, beweert Jan en drs. Alleman. Kun je daarom de tijd die je besteedt aan de dd en dt niet beter gebruiken? Leren je gedachten duidelijk uit te drukken? Een nobel streven. Ik vraag me af of kinderen echt lijden onder de werkwoordsvormen. Ze moeten fatsoenlijk leren spellen, meer niet. Probeer je dat, dan krijg je - als toetje - meer inzicht in de taal.
Een volgend misverstand: als je eenvoudige werkwoordsvormen maakt, zijn meteen alle fouten de schriften uit. Helaas, de dd en dt staan niet het hoogste in de top-tien van fouten. Grootste struikelblok is de dubbele medeklinker; de b van dubbele bijvoorbeeld. En daar is ook al geen eenvoudige oplossing voor. Er zal toch een verschil moeten zijn tussen latten en laten, tussen molen en mollen. Want dat hoor je. Spellen is geen spelen. Dus een dubbele medeklinker in spellen. | |
't Groene prulBoekjeMoet er dan helemaal niets veranderen? Wis en waarachtig. Ik merk links en rechts dat er geroepen wordt om voorschriften en wetten voor de spelling van het Nederlands. Omdat onze taal verloedert? Of omdat ook in het dagelijkse leven normen weer | |
[pagina 54]
| |
belangrijk zijn? Jongeren willen weten: hoe hoort het eigenlijk? Helaas: Nederlanders die zich nog een beetje aan hun taal gelegen laten liggen, weten niet waar ze een oplossing voor hun problemen kunnen vinden. Taalkundigen weigeren knopen door te hakken. Gevolg: iedereen doet maar wat. Er zijn mensen die een eigen spelling bezigen. Progressievelingen schrijven aksie, sosjaal en logies, waarmee ze niet lozjies bedoelen maar logisch. Deze eigenzinnigheden zijn zeker niet te laken. Ze zijn een gevolg van het gebrek aan duidelijke voorschriften. Er heerst onzekerheid. De laatste regeling van de spelling dateert uit 1954. Toen verscheen het befaamde Groene Boekje, officieel geheten: Woordenlijst van de Nederlandse Taal. Daarin staat de enig ware, door de regeringen van Nederland en België goedgekeurde spelling. Het is ontroerend te zien hoe dat boekje op vrijwel elk bureau prijkt. Leuke bron van inkomsten voor de Staatsdrukkerij, maar gooi het maar weg. Raadpleeg liever een gewoon woordenboek. In het Groene Boekje staan fouten en inconsequenties die nooit gecorrigeerd zijn. Geen taalkundige brandt zijn vingers aan dit broddelwerk. Het is dertig jaar ongewijzigd. Antiek dus. Honderden nieuwe woorden staan er niet in; elektronika bijvoorbeeld. Met twee k's, adviseert de Grote Van Dale. Maar het schoolwoordenboek van Van Dale kiest voor elektronica; waarschijnlijk omdat er een achtervoegsel -ica bestaat (grammatica, informatica, telematica). Nieuw bij het verschijnen van het Groene Boekje was de ‘regeling’ (ik zet zelden of nooit een woord tussen aanhalingstekens, maar hier kan het haast niet anders) voor de spelling van de zogeheten bastaardwoorden. Dat zijn woorden die uit een andere taal afkomstig zijn. Helaas: die spelling is een onding. Hoofdbezwaar is de keuze die er is tussen voorkeurspelling en toegelaten spelling. Wie zal zich daar nog kopzorgen over maken? Als je wil weten of je een c of een k moet schrijven, dien je honderden woorden in je kop te stampen: er zijn geen bruikbare regels voor deze spelling. Ook hoogleraren in de Nederlandse taal moeten regelmatig een woordenboek raadplegen. En dat is toch te gek. | |
[pagina 55]
| |
Kroejf werd KruufSpelling hoeft niet ingewikkeld te zijn. Spelling is een hulpmiddel om het gesproken woord zichtbaar te maken. Je probeert - met een half oog loerend naar andere bekende talen en het verleden van de eigen taal - een begrijpelijk, als het even kan eenvoudig systeem op te bouwen. Hoe je spelt, is een onderlinge afspraak, geen wetenschappelijke weergave van de kleinste klankverschillen. Een voorbeeld. Heel wat woorden die in de middeleeuwen een ie-klank hadden, schrijven we nu met een ij. Een vreemde schrijfwijze, zeker als je naar de ons omringende talen kijkt. De ij is een typisch Nederlandse combinatie. Nationale doelman Piet Schrijvers hoorde zich meestal Sjrivaers noemen. Cruijff heeft zijn achternaam voor internationaal gebruik gewijzigd. Hij veranderde de ij die hij van zijn vader erfde in een y: Cruyff. Beetje makkelijker, maar veel hielp het niet. Het bleef nog een moeilijke naam, en Kroejf werd Kroef of Kruuf. En bij de laatste Duitsland-Nederland verscheen de voornaam van de nieuwe voetbaltrainer Liebregts als Thigs op de tv, in plaats van Thijs. Nederlanders hebben geen problemen meer met die vreemde ij. Iedereen weet hoe je de zin: wij kijken en we zijn blij moet uitspreken. Maar luister eens naar dat kijken. Dat wordt binnen het Nederlandse taalgebied nogal verschillend uitgesproken. Limburgers zeggen kieke, met een lange ie, zoals in bier. In oostelijke dialecten is het kieke, kort uitgesproken, zoals kieken in de betekenis fotograferen. Dan heb je verder nog kaike (met enkele lichte variaties), kaeke, kake wellicht, en gewoon keike. Moet je deze verschillende klanken in de spelling weergeven? Nee, dan ga je terug naar de middeleeuwen. Toen had iedereen een eigen spelling, er was geen eenheid. | |
KäeëtselúúëterZulke middeleeuwse toestanden tref je nog in Limburg aan. Hier is absoluut geen eenheid, dezelfde klanken worden op soms totaal verschillende manier gespeld. En was het dan nog maar te lezen. Ik geef wat voorbeelden. Käeëtselúúëter, schtöägse kails in de boeëne-jäeëd. | |
[pagina 56]
| |
Ogentergende woorden. Ze komen uit Bocholtz. Betekenis: kaarsenluchter, en: deftige kerels in de bonentuin. Nog erger spellen de deskundigen die het Weertlands Woordenboek samengesteld hebben. Die onderscheiden niet minder dan 54, herhaal: 54 klinkers en tweeklanken: a, ee, ui enzovoort. Het Nederlands kan met minder dan twintig tekens toe, en daar zijn bovendien nog de historische maar overbodige duo's ei-ij en au-ou bij. Voor de klank ow zou één lettercombinatie voldoende moeten zijn. In Weert niet. Daar hoort men kennelijk zes verschillende ow-klanken. Ik schrijf over: blaw, now (nieuw), nôw (nu), houwe (slaan), hoûut en dówter (dochter). Ik geloof hier niet in. Maar stel dat je met hoogwaardige instrumenten en wat verbeeldingskracht bij ouderen inderdaad zes verschillende ow's zou kunnen constateren, wat dan nog? Moeten die in de spelling weergegeven worden? Spelling is toch geen notenschrift? Of laat ik die spelling vergelijken met een verkeersplein met 114 borden. Daar zie je niet alleen de route naar enkele grotere plaatsen aangegeven, nee, ook allerlei dorpen, toegangswegen, de sneeuwhoogten, files, musea, de temperatuur en zes parkeergarages. Zulke mededelingen hebben weinig zin: niemand kan ze overzien. Moet ik nu nog opmerken dat de spelling met 54 verschillende klinkers en tweeklanken ook weinig zin heeft? Want die is even moeilijk als spijkerschrift of hogere wiskunde. Alleen fanaten gebruiken zulke spelling. Met - onvermijdelijk - een hoop fouten. Erger is dat het lezen van teksten die in een ingewikkelde spelling geschreven zijn, bar moeilijk wordt. En dan doe je het niet. Ik kan makkelijk met iemand uit Weert praten. Prima zelfs. Maar als die iemand een gedicht schrijft in zijn algebraïsche spelling, dan zeg ik: je kunt me wat. Het moet wel verschrikkelijk mooi en belangrijk zijn, wil je je de moeite getroosten zulke warboel te ontcijferen. Wie kijkt nog naar een zwart-witprogramma met veel sneeuw en storingen? | |
'n Paard ballen van woedeDat er zoveel herrie over de spelling van dialect is, komt vooral door de typische klinkers en klanken die het Limburgs heeft. Wat doe je daarmee? Die klanken zo nauwkeurig mogelijk weergeven, | |
[pagina 57]
| |
of zo dat iemand die geen of weinig dialect spreekt, dat toch lezen kan? Ik kies uiteraard voor het laatste. Het is een ramp dialect precies zo te schrijven als het uitgesproken wordt, want dan is het onleesbaar. Zonder allerlei nuances en spitsvondigheden is de spelling van dialect al ingewikkeld genoeg. Wat doe je bijvoorbeeld met de eu van het oorspronkelijk Franse woord freule? In het Nederlands heb je maar enkele van die leenwoorden. Als de met Keulen heulende freule op een veulen voorbijkomt, dat levert geen moeilijkheden op. Maar in het dialect heb je tientallen woorden met die klank. Meestal schrijven we die als äö: zoväöl bijvoorbeeld. Zo adviseert ook Veldeke. Die klank komt veel voor in meervouden en verkleinwoorden; het grondwoord heeft dan een ao. Sjaop-sjäöp, paol-päölke. Als je steeds dat duo ao-äö gebruikt, laat je de overeenkomst tussen de woorden zien. Geen noodzaak, maar wel meegenomen. Zo zit de Duitse spelling ook in elkaar: Stuhl-Stühle, Schlag-Schläge (slag). Een duidelijke manier van spellen, meer niet. Want kijk eens naar het duo Dach-Dächer. Je kunt met de a-klank van Dach van alles proberen: korter maken, langer, je krijgt nooit de e-klank van Dächer; dat is (ongeveer) de klank van Becher (beker, enkelen meervoud). Je zou daarom Decher kunnen schrijven, maar daar hebben de Duitsers niet voor gekozen. Toch voldoet hun systeem kennelijk prima. Moet het Limburgs met al zijn Umlauten dat systeem maar overnemen? Kan, maar dan moeten we het meervoud van boum als böüm schrijven (of baum-bäüm). Toch ben ik deze tekens nog niet tegengekomen, en dat wil wat zeggen, gezien de ingewikkelde spelling die veel dialectschrijvers ons voorschotelen. Ze hebben er waarschijnlijk geen behoefte aan om een nieuwe, redelijk ingewikkelde spelwijze in te voeren voor een klank die in het Nederlands door ui weergegeven wordt.
Een ander probleem bij de spelling van het Limburgs is het verschil in lengte van een klinker, de stoot- en sleeptoon. Typisch Limburgs. Andere vaderlanders merken niet, of alleen bij zeer scherp luisteren, dat de aa in het enkelvoud daag (dag) langer is dan de klinker van het meervoud daag. Hetzelfde geldt voor sjtein en bein: enkel- en meervoud verschillen hier alleen door de lengte van de tweeklank ei. | |
[pagina 58]
| |
Moet je dit kleine verschil nu in de spelling weergeven? Het gebeurt: met de zogeheten verleng-h (oeht), met een puntje (oe.t), met een Frans hoedje (oêt), en ik ben zeker iets vergeten. Het is in elk geval chaotisch, en ik citeer maar Jan Notten, die de spelling voor Veldeke ontworpen heeft. Hij noemt het aanduiden van die toon ‘ongebruikelijk, overbodig en zelfs ongewenst, omdat het een druk spellingbeeld oplevert.’ Het gevolg is wel dat je een aantal homoniemen krijgt, dat zijn woorden die hetzelfde geschreven worden, maar een verschillende betekenis hebben. Kan makkelijk, er zal zelden misverstand ontstaan. Of een woord enkel- of meervoud is, blijkt bijna altijd uit de zin. Andere homoniemen zorgen evenmin voor moeilijkheden. Cor Driessen, ontwerper van een ingewikkelde spelling voor het Heerlens, wil onderscheid in de spelling tussen voes (kort uitgesproken: vos in de betekenis paard) en voes, vuist. Waarom? Je kunt niet op een vuist rijden, noch een paard ballen van woede. Het Nederlands telt honderden homoniemen, en hebben we daar last van? Ik ren in de ren, loop over de loop (van een kanon): toch duidelijk? Ook als er wel verschil in uitspraak is, hoeft dat niet in de spelling uit te komen. Het gaat om geschreven taal: gedichten, verhalen, en dan is de lezer niet geïnteresseerd in de exacte uitspraak van een woord. Zeg ik. Maar ik weet dat sommige Limburgers juist dialect schrijven om dat te bewaren. Mya Maas-Brennenraedts schreef me: ‘Ik heb mijn volkse vertellingen geschreven met de bedoeling dat dialect vast te leggen zoals het veertig tot vijftig jaar geleden gesproken werd.’ Dat vind ik prima, al zie ik er de zin niet van in dat te doen in verhalend proza dat ook voor anderen bestemd is. Je mag natuurlijk oude onvergetelijke woorden gebruiken, dat doen schrijvers in het Nederlands ook (lees Biesheuvel eens), maar waarom zou je precies zo willen schrijven als je grootouders spraken? Dan ben je met taalkunde bezig. En we moeten er toch van uitgaan dat het de bedoeling is van schrijvers om de lezer door letters en tekens duidelijk te maken wat hij te zeggen heeft. Dat is moeilijk en boeiend genoeg. | |
[pagina 59]
| |
Kaerels wiej päölEr is me vaker gevraagd: hoe zou jij je dialect of het Limburgs spellen als je het voor het zeggen had? Dan moet ik altijd antwoorden: ik heb nog geen bevredigend systeem ontworpen. Ik kan wel wat uitgangspunten opsommen. Een spelling moet zo duidelijk mogelijk zijn. Je moet ook de typisch Limburgse klanken weergeven. En dan beginnen de problemen al. Er zijn zeker twee verschillende ao's. Moet je daarom de spelling oa invoeren? Sjaopskop voor driekwart van Limburg, sjoapskop voor de Oude Mijnstreek en ommelanden? Ik vind van niet: het verschil is niet belangrijk genoeg: ook de oa hoor je ongeveer als de ao van controle. Ik heb er hierboven al op gewezen dat de ij zodanig verbasterd wordt, dat je duidelijk een andere klank hoort, de ai bijvoorbeeld; toch behelpen we ons met die ij. De verschillen tussen onze ao's zijn veel kleiner. Dus?
In elk geval is de ao een van de typisch Limburgse klanken die je moet spellen. Ook de ae (militair, kaerel) kun je niet vervangen. Je ziet in plaats van de schrijfwijze ae ook wel eens ai. Dat is Frans; in het Nederlands zou je de ai als aj uitspreken: haiku. Voor andere Limburgse klanken heb je hulp nodig van wat ik maar noem uitspraaktekens. Allereerst de Umlaut. De klinker in löss en Köln spellen we als ö (pöt, höbbe). Ik kan geen betere oplossing bedenken. Als je die ö aanhoudt, krijg je ongeveer de eu van het Franse freule. Die schrijven we als äö, om in meervoud en verkleinwoorden het grondwoord te laten zien. Het is een keuze, maar ook hier geldt: er is geen betere. Het Limburgs heeft nog twee eigen klinkers. Wij spreken de woorden vet en vot anders uit dan Brabanders of Hollanders. Maar deze klinkers zijn toch niet zo wezenlijk als bijvoorbeeld de äö. Kijk eens naar het woord päöl (meervoud van paol, Ned. paal). Een niet-Limburger zal even met zijn ogen knipperen, hoe je het woord ook schrijft: päöl, pëül of pööl. Maar het woord omtrek levert geen problemen op. Ik spel dat als ómtrék, en dat zullen Groningers makkelijk begrijpen. Ook trouwens als ze dat woord hóren. Moeten we die twee klinkers daarom maar vernederlandsen? Daar voel ik weinig voor. Ze komen in zeker honderd Limburgse | |
[pagina 60]
| |
woorden voor. Een eigen spelwijze is daarom geen flauwekul. Soms zijn ze ook woordonderscheidend (de hél en hel in de betekenis: hard), maar dat is niet zo belangrijk. Tweede reden: het zijn aparte klinkers, geen varianten van de Nederlandse uitspraak. De é is de korte ae, de ó de korte oo: boot kort uitgesproken levert bót op. | |
Kérremis in de herrefstElk jaar schreeuwen grote affiches me toe dat het Kérremis is in Maastricht. Kerremis: hoe zouden vreemdelingen dit uitspreken? Zoals verrekijker? Dat is een apparaat waarmee je de verte dichterbij haalt, je kunt er ver mee kijken. Het is dus eigenlijk een verkijker, en dat is verrekijker geworden: ligt lekkerder in de mond. Kermis is hiermee maar moeilijk te vergelijken. Het is geen samenstelling van ker en mis, maar de kerkmis. De k is gesneuveld. Nou zullen weinig vaderlanders zich nog van deze herkomst bewust zijn, en het is daarom niet onmogelijk dat kermis in het Nederlands ooit als kerremis gespeld gaat worden. In het Maastrichts hoor je die e niet zo duidelijk. Het is meer een overgangsklank, zoals in merregel, wollek, zellef. Dit zijn woorden die je in geschreven Maastrichts tegenkomt. Moet dit zo? Is deze spelling (en uitspraak) typisch Maastrichts of Limburgs, zoals ik immer hoor beweren? Ik heb hier mijn twijfels over. Hoofdbezwaar: deze spelling is nodeloos ingewikkeld. Nodigt niet uit tot lezen, maar stoot af. Bovendien is het een misverstand te menen dat alleen Limburgers een e laten horen in werk of zelf. De klank die je hoort na de l van zelf heet svarabhaktivocaal (vocaal is klinker). Dat is een zwakke e (van de), maar nog zwakker, toonlozer, en die tussen r of l en een volgende f, g, k, m of p te horen is. Niet alleen bij Limburgers, maar bij vrijwel elke Nederlander. Woordenboeken merken op dat je melk uitspreekt als melluk. Maar niemand schrijft die klank, behalve - vrees ik - een groot aantal Limburgers. Waarom? Omdat Limburgers die klank heel duidelijk uitspreken, zegt men. Het Engelse woord film is in het | |
[pagina 61]
| |
Maastrichts fillem. Ik kwam het ook tegen bij de dichter Jan G. Elburg. Hij heeft het, in zijn gedicht Kritik der reinen Vernunft over een fillumster: duidelijk badinerend. En de Maastrichtse dichter Robert Franquinet schrijft in zijn bundel Charaksis (1946) herrefstrood. Maar niet vorrem of wallem. Ik heb geen onderzoek gedaan met verfijnde instrumenten, maar het is mogelijk dat Limburgers in hun woord werm een iets duidelijker svarabhaktivocaal laten horen dan Noordnederlanders in warm. Het verschil lijkt is echter niet groot, als het er al is. Volgende vraag: moet je die klank dan schrijven, en wel als een e? Ik vind van niet. De reden heb ik al genoemd: de spelling wordt nodeloos ingewikkeld. Een Maastrichtenaar werrekt in de merregel, en kan daar dan zijn zilleveren jubileum vieren. Intrigerend woord, dat zilleveren: rijmt het op inleveren of op vogelveren? Een puzzel, en dat kan toch niet de bedoeling zijn? | |
Het wijdse pleinWaarom hebben middelbare scholieren uit Sittard meer moeite met het vermaledijde duo ei-ij dan klasgenoten uit de omgeving? Dit vreemde feit constateerde leraar Nederlands P. Notten uit Moorveld. Hij toog op onderzoek uit, en kwam snel achter het raadsel. Dialectsprekers in Sittard - zo hoorde hij - spreken de ei wel eens uit als ie, precies zoals Limburgers de ij uitspreken. Hij hoorde onder meer: Tempelplien, bietel, aoliepiel, aafsjied. Aafsjied heb ik vaker gehoord. Invloed van het Duits? Sag beim Abschied... Pelies is heel bekend, maar plien en die andere woorden, nee. Raadselachtig. Notten noemt het een vorm van hypercorrectie (zie de hoofdstukjes Vladen op de kaai en Taort mit muirtjes). In Sittard is een grote belangstelling voor het eigen dialect. Honderden enthousiastelingen doen hun best om hun dialect extra correct te spreken, meent Notten. Ze benadrukken daarbij wat typisch is voor hun dialect, en... stappen in de val van de hypercorrectie: het overdreven correct uitspreken van woorden. Daarom zeggen ze plien: ze denken dat dat dialect is, zoals wien en pien. | |
[pagina 62]
| |
Gevolg: Sittardse kinderen krijgen vaker een streep onder een ij. Ze hebben het ezelsbruggetje geleerd dat woorden die je in het Limburgs met een ie uitspreekt, in het Nederlands een lange ij hebben. Ze schrijven dus trouw maar foutief: plijn, bijtel, oliepijl.
Dat ezelsbruggetje is overigens ouder dan de leerplichtwet. Sterker: de Limburger spreekt de ie-klanken historisch uit. In de middeleeuwen werd blijven (zeer vermoedelijk) uitgesproken zoals in het Limburgs: blieve. In gedichten rijmde -ein nooit op -ijn. Langzamerhand zijn de Nederlanders ei en ij hetzelfde gaan uitspreken. Maar in de spelling maken we nog steeds onderscheid. En dat betekent problemen. Niet alleen in de spelling (let maar eens op deze woorden: uitweiden over een weids gebaar, bij iemand in het gevlij komen), maar ook in de dagelijkse praktijk. Moet je bijvoorbeeld in woordenboeken en lijsten een woord dat met een ij begint, achter de x zoeken, of bij de i? Woordenboeken kiezen voor het laatste, maar de PTT niet. In telefoonboeken vind je Bijl achter ijzerhandelaar Buys. Moeilijk is ook de hoofdletter. Is het Ijmuiden of IJmuiden? We schrijven algemeen IJ. Vreemd, willekeurig. Want we schrijven niet EInighausen of EUpen. Ook de oe is één klank, dus OEffelt schrijven?
Sommige spellingvereenvoudigers roepen: weg met het moeilijke onderscheid tussen ei en ij. Gebruik slechts één teken voor één klank. Daar kun je jaren over bakkeleien. Of wordt het bakkelijen? Ja, zeggen de vereenvoudigers. Als je moet kiezen, kies dan de ij, want dan houden veelgebruikte woorden hun vertrouwde spelling. Anders kreig je: wei zein. Ook psychologen die zich bezighouden met woordblindheid, kiezen voor de ij. De ei kun je makkelijk verwisselen met de ie; miesje is berucht. Mensen met leesproblemen hebben moeilijkheden met woorden als bloeiende moerbeien. Boosdoener hier is de lettercombinatie eie; die is nogal ingewikkeld, de ij is heel herkenbaar. Nadeel van het verdwijnen van de ei zou zijn dat de kinderen die nu op de basisschool zitten, moeten leren dat je in oudere boeken de lettercombinatie ei meestal moet lezen als ij. Maar dat went wel. Ook dat er dan een aantal nieuwe synoniemen ontstaan. Ik noem even: wij zijn in de wij, de rijken rijken naar de ijken kasten. | |
[pagina 63]
| |
't Suiden opdoekenDe ZETTERIJ op de Nederlandse televisie wordt met de dag heviger. Een klein taalgrapje. Met zetterij bedoel ik het uitspreken van de letter z waar dat niet hoort. Ik hoor het honderdvoudig bij tv-journalisten en omroepers. Tom Egbers van Studio Sport zegt groeb zes, met een b en een zware z. Als hij een competitiestand voorleest: acht uid zeven. Ivo Niehe hoorde ik ondzettend zeggen, de NOS-correspondent in Bonn obzettelijk. Moet dat dan niet? Nee. Nederlanders spreken al eeuwenlang in de lettercombinaties p-z en t-z de z als een s uit. Dus: opset en ontsettend. De z wordt een s onder invloed van de voorafgaande p en t. Medeklinkers beïnvloeden elkaar vaak. Soms zo sterk dat er eentje helemaal door de buren opgeslokt wordt. Een voorbeeld: de t in postzegel spreken we niet uit. We zeggen: possegel. Litteken is ook een slachtoffer. Dat woord luidde oorspronkelijk likteken. Lik betekent lichaam. Het was dus een teken in het lichaam. De k is opgeslokt: er is zelfs geen litteken van over. De taalkunde noemt dit verschijnsel assimilatie, zeg maar: gelijkwording. Er zijn allerlei assimilaties. De assimilatie waar we het hier over hebben, die in opsettelijk, komt voor als er een scherpe medeklinker op een zachte botst. Beter is het te spreken van stemloze en stemhebbende medeklinkers. Hiervan hebben we in het Nederlands de volgende paren: p-b, f-v, t-d s-z en ch-g (dit is de zogeheten zachte, Limburgse g). De eerste van elk duo is scherp of stemloos, het maatje stemhebbend. Botsen twee medeklinkers van een verschillende soort op elkaar, dan raken onze spraakorganen lichtelijk in de war. Ze kunnen niet zo snel schakelen, zoals je ook niet ineens van de eerste naar de vierde versnelling kunt. De oplossing is gauw gevonden: we veranderen een van de medeklinkers. Ze zijn dan allebei van dezelfde soort: scherp of zacht. Enkele voorbeelden. We spreken van af-fallen, ob-doeken, lok-fogel en zak-doek, met een k die hetzelfde uitgesproken wordt als de g van het Limburgse ligke (liggen). Deze assimilaties gaan iedereen goed af, al zie ik de lokVVVogel nog wel eens onze oren binnenvliegen. Voorlopig levert vooral de z problemen op. | |
[pagina 64]
| |
Hoe komt dat? Ik denk dat de heren van radio en televisie bang zijn om onbeschaafd te lijken. Ze willen dat hun taal even keurig overkomt als hun hemd en stropdas. En ze hebben geleerd dat het zeer plat is om te zeggen: ik heb de son in de see sien sinken. Dus spreken ze automatisch een z als ze die zien. Ze lezen wat op hun papiertje staat. Dat noemen we spellinguitspraak. Je hebt ook spellinguitspraak als je Oirsbeek uitspreekt als Ojrsbeek. Nu we toch in Limburg beland zijn: Limburgers hebben hun eigen unieke assimilaties. Wij gebruiken een d in de verleden tijd van zwakke werkwoorden. We zeggen niet blaf-te, maar blavde, danzde, reikde. Deze assimilatie komt ook voor in woorden die geen oorspronkelijk Limburgs zijn, zoals geachde, hae reesde, en wie weet hoor je bij de volgende Tour dat Jean-Marie van Poppel weer fabelachtig sjprinde. | |
D'66: tachetig zetelsHans van Mierlo, fractieleider van dee-zesenZestig... Hou maar op, omroeper; of je nu Amsterdammer bent, Drent of Limburger, je moet zeggen: zesensestig. Met een s. Ik kan het ook niet helpen. Je zegt zeven, zestien, maar sestig. En seventig. Deze s heeft een hele geschiedenis. Kijk eens naar het tiental tachtig. Merkwaardig woord, want wat doet die t daar? Onze taalkundige buren hebben die niet. Achtzig zeggen en schrijven de Duitsers, Engels is eighty. De t van tachtig is een overblijfsel van een oeroud voorvoegsel. Een voorvoegsel is een woorddeel dat vóór allerlei andere woorden kan komen, zoals ont- en ver-. Een dikke duizend jaar geleden plaatsten de Saksen het voorvoegsel ant- voor de tientallen 70, 80 en 90. Zeventig was ant-sibunta. Daar is uitsluitend de t van overgebleven, in tachtig tot op de dag van vandaag. In de middeleeuwen schreef men nog tnegentich. Later is die t weggevallen, evenals die van tseventich. Maar de t van tseventich heeft er wel voor gezorgd dat we heden ten dage nog de z van zeventig scherp (of stemloos) uitspreken. De t is vaak heerszuchtig. Ze duldt bijvoorbeeld geen z naast zich. De z moet zich maar aanpassen, ontsettend maar waar. De z van zeventig is dus scherp, omdat er ooit een t voor stond. Niemand beseft dat als hij leert spreken. | |
[pagina 65]
| |
De uitspraak sestig is een extra merkwaardig geval. Dat tiental had in het oud-Saksisch geen voorvoegsel. Toch heeft er een t voor gestaan. Tsestich lees je in Middelnederlandse geschriften. Die t is nageäapt. Waarschijnlijk is geredeneerd: als je tseventig schrijft, waarom dan niet ook tsestig? Interessant is nog dat de s van seventig niet alleen zestig beïnvloed heeft, maar ook 40 en 50. Correct Nederlands is (nog) de uitspraak feertig, fijftig. Daar heeft helemaal nooit een t voor gestaan: we erven die scherpe klank van onze ouders. Overigens kunnen deze f-klanken wel eens eerder verdwijnen dan de s van sestig. Voor de oorlog spraken velen nog van vierenfeertig. Dat is nu duidelijk minder. De geschreven v wint: vierenveertig is normaal. Tenslotte: veel Limburgers zeggen tachetig. Dat is niet uitzonderlijk, in oudere Nederlandse teksten komt deze vorm vaak voor. Tachentig bijvoorbeeld, en ook tachtentig. Noordnederlanders noemen deze uitspraak nu onbeschaafd. |
|