Leiden en Westelijk Rijnland
(1944)–E.H. ter Kuile– Auteursrecht onbekendLeiden.Verspreid over de gemeente rondom de stad staan de volgende water- en zaagmolens: Ga naar margenoot+ Molen van den Bosch- en Gasthuispolder nabij den tramweg naar Voorschoten, ronde steenen bovenkruier met scheprad, gebouwd in 1802 (teixeira blz. 699-700). Molen van den Kikkerpolder aan de Haarlemmertrekvaart bij Oud Poelgeest, kleine houten wipmolen met een scheprad, dat 2 M. buiten den molen is gebouwd. De molen dagteekent van 1752 (arch. Rijnland). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Molen van den polder Marendijk aan den Marendijk, niet ver van den spoorweg naar Haarlem. Houten wipmolen met scheprad, 1735, in 1930 voorzien van een hulpmotor. Molen van den Rodenburger- en Kronesteinschen polder aan den Kanaalweg, ronde steenen bovenkruier met scheprad, gebouwd in 1893 nadat de vorige was verbrand, en omstreeks 1910 vernieuwd bij den aanleg van het Rijn-Schiekanaal. Het scheprad bevindt zich een eind van den molen. Molen van den Slag- of Grooten en Kleinen Stadspolder aan de Stinksloot ten Noorden van de stad. Ronde steenen bovenkruier met scheprad, gesticht in 1856 (blijkens het polderarchief; hetgeen teixeira op blz. 343 zegt is niet geheel juist). Zaagmolen ‘De Heesterboom’ aan het Galgewater, blijkens opschrift dagteekenendGa naar margenoot+ van 1804 (pl. XVI no. 42). Zaagmolen ‘De Herder’ aan de Mare bij den spoorweg naar Haarlem, oorspronkelijk geheeten ‘de Kat’ en in 1884 van Amsterdam naar hier overgebracht nadat de vorige molen aan de Mare in 1883 was verbrand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leiden.beknopte litteratuuropgaaf: p.j. blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad,Ga naar margenoot+ 2e dr. Leiden 1910-1915 en de oudere werken als frans van mieris, Beschrijving der Stad Leyden, 1762-1784, en jan jansz. orlers, Beschrijving der Stad Leyden, 1641, hier geciteerd naar den 3den druk van 1781. s. van dissel, Verkorte Beschrijving en Geschiedenis der stad Leyden, 1845; a. montagne. De Stad Leiden, Album...... enz. 2 series, z.j., omstr. 1860. Zie voorts over bijzondere onderwerpen: j.c. overvoorde, De ontwikkeling van de grenzen van Leiden, in Leidsch Jaarboekje 1930 blz. 1 en n.w. posthumus, Geschiedenis van de Leidsche Lakenindustrie, diss. Leiden 1908. geschiedenis. De oudste vermelding van Leython, Leythen, in de 10de eeuw (v.d.Ga naar margenoot+ bergh I no. 33 en 68) slaat zeker niet op een dorp van dien naam ter plaatse van de latere stad Leiden, maar op een ambacht van dien naam, later bekend als Leiderdorp. Er zijn namelijk verschillende bezittingen in dit Leython of Leythen bekend, die tezamen ten minste tienmaal de oppervlakte besloegen van de stad Leiden tusschen Nieuwen Rijn en Rapenburg, en die ongetwijfeld dezelfde zijn als later onder Leiderdorp vermelde goederen. Dit oudtijds Leiden (Leython, Leythen) geheeten ambacht maakte oorspronkelijk deel uit van een bisschoppelijk graafschap Rijnland, dat de graven van het latere Holland als een leengoed van de kerk van Utrecht hebben bezeten vóór het geheel in het graafschap Holland opging. In een verdachte oorkonde van 1108 komt in de wellicht echte getuigenrij een zekere ‘Adelwinus de Ledene cum filiis suis’ voor (v.d. bergh I no. 99, obreen no. 102). De eerste keer dat in een onverdachte bron, een oorkonde van 1156 (v.d. bergh I no. 133, obreen 156), een burggraaf voorkomt, ongetwijfeld die van Leiden, draagt hij denzelfden naam (Al(e)winus castellanus). Wij onderstellen met Opperman (o. opperman, Die Grafschaft Holland und das Reich bis 1256), dat de graven van Holland, nadat zij omstreeks het tweede kwart van de 12de eeuw het graafschap Rijnland als eigen bezit hadden verworven, het burggraafschap van Leiden instelden en met dit ambt de vroeger bisschoppelijke heeren van Leiden bekleedden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLATTEGROND VAN LEIDEN BINNEN DE SINGELS.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stad schijnt niet aan den voet van den burcht te zijn ontstaan, die op de Westelijke punt van de Waard tusschen de beide Rijnarmen ligt, maar aan de Zuidzijde van den Nieuwen Rijn, waar al vroeg een graaflijke hof bestond en volgens een oud bericht in 1121 de St. Pieterskerk werd gewijd, welker patronaatrecht den graaf toekwam. Wanneer Leiden, dat door den Egmonder annalist bij het verhaal van de belegering van gravin Ada van Holland in 1203 met den term ‘urbs’ wordt aangeduid, stedelijke rechten ontving, is niet met zekerheid bekend. Waarschijnlijk geschiedde zulks in het begin van de 13de eeuw. Stedelijke vrijheden worden het eerst vermeld bij hun bevestiging en vermeerdering door Floris V in 1266 (blok 1 blz. 24, 25). Omstreeks dezen tijd moet de bebouwing der stad aan de Zuidzijde van den Nieuwen Rijn zich hebben uitgestrekt aan weerszijden van het hooge deel van de tegenwoordige Breestraat en wel Noordwaarts tot aan de rivier en Zuidwaarts tot de Voldersgracht, de tegenwoordige Langebrug. Tusschen Langebrug en Rapenburg lag 's graven hof met zijn omgeving. De vierendeelen, waarin de stad destijds moet zijn verdeeld, twee Noordelijk en twee Zuidelijk van de Breestraatt, ontmoetten elkander alle ter plaatse van den ‘Blauwen Steen’, de oude gerechtsplaats. Het is te betwijfelen of eenige waarde kan worden gehecht aan Orlers' mededeeling, dat omtrent 1294 de eerste vergrooting van de stad tot stand kwam en wel met een stuk van de Waard Oostelijk van de burggracht. Dat in 1314 verlof werd gegeven in de Waard een kapel te bouwen, de latere kapittelkerk van St. Pancras, bewijst, dat de stad zich omtrent 1300 in ieder geval aan weerszijden van den Nieuwen Rijn uitstrekte. De St. Pancraskapel, gewijd in 1315, bleef nog lang afhankelijk van de kerk van Leiderdorp, tot welker parochie destijds nog de geheele Waard behoorde. Een tweede vergrooting, nu met het gebied tusschen den Rijn en de Oude Vest, het ‘Marendorp’, moet omstreeks het midden van de 14de eeuw tot stand zijn gekomen. Het deel Westelijk van de Mare behoorde toen nog kerkelijk onder Oestgeest, het Oostelijke onder Leiderdorp. In 1364 werd in het Marendorp een kapel gesticht, die het volgende jaar tot parochiekerk werd verheven, de O.L. Vrouwekerk aan de Haarlemmerstraat, die in het begin van de vorige eeuw op enkele muurbrokken na is gesloopt (Zie blz. 91). Juist uit dezen tijd, het midden van de 14de eeuw, dagteekenen verschillende gegevens aangaande het bestaan van een aanzienlijke lakennijverheid, die tegen het einde dezer eeuw waarschijnlijk wel het voornaamste bedrijf was geworden, dat de Leiden werd uitgeoefend. Aan den bloei van deze industrie, die zooveel mogelijk door de stadsregeering werd gesteund, is het ongetwijfeld te danken, dat al gauw weer een stadsvergrooting noodig was. Zoo gaf dan hertog Albrecht in 1386 verlof tot uitbreiding van de stad aan de Zuidzijde buiten het Rapenburg op het gebied van den ambachtsheer van Zoeterwoude. Na korten tijd werd de stadsregeering het ook met dezen eens en kon men een breede strook om het Rapenburg, van de Heerengracht tot den Rijn bij de Witte Poort, aan de stad toevoegen. Wij weten dat Leiden in het midden van de 14de eeuw was versterkt met vesten, torens en poorten. Het gedeelte dat na 1386 bij de stad werd getrokken, werd ook dadelijk bevestigd, maar dit werk vorderde maar langzaam en was in 1426 nog niet voltooid (BLOK I blz. 71). Met de vergrooting in het laatst van de 14de eeuw had Leiden den omvang gekregen, dien het tot in de 17de eeuw zou behouden. Wel werd in 1403 nog een stuk buiten de Rijnsburgerpoort om het klooster Lopsen bij de stadsvrijheid getrokken, maar dit bleef buiten de ommuring liggen. In de 15de eeuw kreeg Leiden ruim zijn deel in de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. In 1420 werd de stad, die zich onder leiding van den burggraaf Philips van Wassenaar bij de Hoekschen had aangesloten, door Jan van Beieren van 21 Juni tot 17 Augustus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. Leiden, de Burcht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belegerd. Op laatstgenoemden dag moest de stad zich overgeven, waarna het burggraafschap behoudens den titel en enkele weinig beteekenende rechten werd afgeschaft. In Januari 1481 werd Leiden door de Hoekschen onder leiding van Reinier van Broeckhuysen ingenomen en in April van dat jaar door den stadhouder van Holland heroverd, waarna Maximiliaan van Oostenrijk persoonlijk de onderwerping kwam aanvaarden. In 1489 (Jonker Fransenoorlog) deden de Hoekschen een vergeefschen aanslag op de stad. Eveneens vergeefsch was een aanval van het Kaas-en-Broodvolk in 1491. Na het overbekende vreeselijke beleg door de Spaansche troepen in de jaren 1573 en 1574 brak een nieuwe bloeitijd voor Leiden aan. In 1575 werd de universiteit gesticht. De lakennijverheid, die lang had gekwijnd, en in het midden van de 16de eeuw zelfs in een periode van groot verval verkeerde, kwam na den afval van het Zuiden op nieuwe wegen tot verhoogde ontwikkeling. In 1610 werd dan ook een vierde vergrooting ondernomen, die in 1612 was voltooid. Een breede strook aan de Noordzijde buiten den Ouden Singel, van het Galgewater tot de Heerengracht, werd bij de stad gevoegd en met een wal, bolwerken en gracht bevestigd. In 1644 begon men met een vijfden stadsuitleg, waarbij het stuk Oostelijk van de Heerengracht en aan weerszijden van het Oostelijk deel van het Levendaal met wallen en gracht werd omgeven. Dit werk kwam bij gedeelten klaar en was niet voor 1659 voltooid. Het voornaamste doel van deze 17de eeuwsche vergrootingen was woonruimte te vinden voor de steeds aangroeiende arbeidersbevolking. Na het midden van de 17de eeuw begint een tijdperk van stilstand in de ontwikkeling van Leiden, spoedig gevolgd door een achteruitgang, die de gansche 18de eeuw aanhield. De bevolking daalde van omtrent 70 000 tegen het midden van de 17de eeuw tot ongeveer 30 000 omtrent 1800. In 1807 vond de beruchte ontploffing plaats van een kruitschip in het water van de Steenschuur, waarbij meer dan 150 menschen werden gedood, een heel stadsdeel aan weerszijden van de Steenschuur in puin viel en elders in de stad verscheiden gebouwen werden ontzet of anderszins ernstig beschadigd. Omstreeks het midden van de 19de eeuw trad een bescheiden herleving van de nijverheid in en na 1900 werd Leiden allengs van een vrij doode stad tot het levendige middelpunt van Rijnland met ruim 75 000 inwoners, een stad, waarvan de bebouwing zich ver buiten de 17de eeuwsche singelgrachten heeft uitgebreid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdedigingswerken.DE BURCHT, gelegen op het Westelijk einde van de Waard, bestaat uit eenGa naar margenoot+ door menschenhand opgeworpen heuvel, waarvan de vlakke, nagenoeg cirkelronde top wordt omgeven door een gekanteelden ringmuur met weergang op bogen (Afb. blz. 32 no. 4; pl. XVII no. 44-XVIII no. 47). Het terrein van den burcht was vroeger van de overige Waard gescheiden door de Burggracht, die achter de huizen aan de Westzijde van de Hooglandsche Kerkgracht liep. De Burcht is eigendom van de Gemeente. litteratuur: d.e.c. knuttel in Bouwkundig Tijdschrift X (1890) blz. 35-42Ga naar margenoot+ en plaat XVII, XVIII; dez. in Bouwkundig Weekblad XV (1895) blz. 74, 75; j.m. van bemmelen in Oudheidk. Mededeelingen uit 's Rijks Museum van Oudheden te Leiden, Eerste Reeks II (1908) blz. 153-156; j.h. holwerda in Oudheidk. Meded. als voren Nieuwe Reeks V1 (1924) blz. 51 en VIII1 (1927) blz. 36; dez. in Leidsch Jaarb. 1923 1924 blz. 10; e.h. ter kuile in De Gids 1935 blz. 360; j. kalf in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oudheidk. Jaarboek 1939 blz. 40. In het bijzonder over de burggraven van Leiden: w.a. beelaerts van blokland in De Nederlandsche Leeuw XXXIX (1921) blz. 215, 360. Ga naar margenoot+ geschiedenis. Het oudste bericht dat met zekerheid wijst op het bestaan van een burcht van Leiden is de eerste betrouwbare vermelding van een burggraaf (castellanus), met name Alwinus, in 1156 (Zie O. Opperman, Die Grafschaft Holland und das Reich bis 1256, blz. 25). Heeren van Leiden worden echter al vroeger vermeld, zooals ‘Adelwinus de Ledene’ met zijn zoons in het vermoedelijk echte eschatocol van een verdachte oorkonde uit 1108, volgens Opperman een van de beide bisschoppelijke leenmannen, onder wie het oude graafschap Rijnland toen gesplitst zou zijn, te weten de heeren van Voorhout en Leiden. De burcht zelf wordt met zooveel woorden het vroegst genoemd in 1203 toen gravin Ada vluchtte ‘ad urbis praesidium quod est in Leydis’, en zich, door de Kennemers ingesloten, na korten tijd door gebrek aan levensmiddelen moest overgeven. Het volgende jaar werden de Kennemers, die zich in en bij den burcht hadden versterkt, door de troepen van den graaf van Loon bij een uitval uit den burcht verslagen. Het ‘castellum de Leda’ behoorde blijkens het vredesverdrag van Brugge tusschen Willem van Holland en Lodewijk van Loon in 1206 nog tot de grafelijke allodia, het burggraafschap was ongetwijfeld in dien tijd nog een ambt. In 1419 verontschuldigde de stad Leiden zich bij Jan van Beieren ten aanzien van geruchten dat men hem niet zou willen binnenlaten ‘ende dat men de burch jegen him bolwercte’ (j. meerman, Verhaal van het beleg enz. van Leiden in 1420, blz. 235). Dit is de laatste keer dat iets blijkt van krijgskundige beteekenis van den burcht. Door koop verwierf de stad Leiden den burcht in 1651 uit het geslacht de Ligne en sindsdien is het monument stadseigendom gebleven. In de 17de en 18de eeuw was op den burcht een doolhof aangelegd. Tusschen dezen doolhof en den ringmuur bevonden zich de waterkelders voor de fontein op de Vischmarkt, die in 1692/1693Ga naar margenoot+ werd opgericht. In 1889 vond een herstelling van den burcht onder leiding van den gemeentearchitect d.e.c. knuttel plaats. Ter definitieve beantwoording van de vraag of de burcht in aanleg werkelijk tot den Romeinschen tijd teruggaat, zooals veelal is beweerd, stelde Dr. j.h. holwerda in 1923 een oudheidkundig onderzoek in door het graven van sleuven op het burchtvlak en aan den voet van den burchtheuvel. Ga naar margenoot+ De ringmuur, die in plattegrond een onregelmatig cirkelvormig beloop heeft, waarvan de middellijn inwendig gemeten tusschen de 34,50 en 36,20 bedraagt, omgeeft het met boomen beplante burchtplein (afb. 4). Het oppervlak van het burchtplein ligt ongeveer 12 M. boven het oorspronkelijke maaiveld, 9 M. boven den tegenwoordigen omliggenden grond en een 80 cM. boven den vloer van het vermeende uitvalspoortje, in werkelijkheid een privaat, in een van de pijlers van den ringmuur. Aan de Zuid-Oostzijde bevindt zich de hoofdtoegang, die, althans in zijn tegenwoordige gedaante, niet oorspronkelijk is, evenmin als de daartegenover gelegen rondboogpoort in den ringmuur. In den vijfden pijler links van den hoofdingang bevindt zich een zoogenaamd ‘uitvalspoortje’, in werkelijkheid niet anders dan een privaat, dat te eeniger tijd werd dichtgemetseld, bij de herstellingswerken van 1889 werd heropend, en toen in den vorm van een uitvalspoortje is ‘gerestaureerd’. Een geheel overeenkomstig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
privaat komt voor in den ringmuur van Teilingen (zie afb. blz. 198 no. 33). De weergang is bereikbaar door een niet oorspronkelijke trap terzijde van den hoofdingang. Bij den opgang naar de weergang bevindt zich een gemetselde put, die tegenwoordig droog is. Door de herhaalde herstellingen die de burcht in den loop van de tijden heeftGa naar margenoot+ ondergaan, is van het oorspronkelijke materiaal maar weinig meer te zien. Ludolf Smits noemde den burcht al ‘een nieuw gestel met oude lappen omhangen’ (Schatkamer der Nederl. Oudheden, 1705, blz. 199). Voor zoover thans nog is na te gaan was de eigenlijke ringmuur opgetrokken van tufsteen met toepassing van baksteen voor de segmentbogen der nissen waarin zich de schietspleten bevinden. De pijlers van de weergang bestonden uitwendig blijkbaar tot afwisselende hoogte uit tufsteen, daarboven uit baksteen, hun kern, naar in 1889 kon worden vastgesteld, uit een beton van brokken tufsteen en baksteen. In de bogen van de omgang is voor zoover kon worden nagegaan nooit een stuk tufsteen aangetroffen; vermoedelijk zijn zij van den aanvang geheel van baksteen geweest. Van het oorspronkelijke tufsteenwerk is aan de buitenzijde maar een gedeelte en dan nog in sterk verweerden toestand bewaard. De stukken tufsteen meten ongeveer 25/34 × 16/18 × 9/10, de oorspronkelijke baksteen meet 31/33 × 15/16 × 9. Sommige stukken tuf- en baksteenmetselwerk zijn naderhand, o.a. in 1889, hersteld met vrij goed bijpassend oud materiaal, waaronder van elders afkomstige oude baksteen. Het grootste deel van het oppervlak bestaat evenwel uit kleine Rijnsteen, op verscheiden plaatsen gespekt met lagen tufsteen. Waar deze tufsteen van de speklagen zwaar verweerd was, heeft men wel baksteen op zijn plat ingezet. De baksteen van eenige segmentbogen over de nissen van de schietspleten schijnt nog tot het oorspronkelijke werk te behooren; overigens is alle zichtbare baksteen, ook het groote-moppenmateriaal, van herstellingen afkomstig. De fundamenten van de pijlers onder de weergang zijn in verband met denGa naar margenoot+ ringmuur opgetrokken, maar volgens Knuttel zijn de bogen alle ‘koud’ tegen dien muur opgemetseld, wat bij gebruik van verschillend materiaal ook niet anders te verwachten is. De ringmuur bevat op enkele plaatsen segmentboognissen met schietspleten,Ga naar margenoot+ welke nissen en schietspleten in 1889 zijn heropend en hersteld. Bovendien zijn hier en daar vierkante gaten van 18 × 18 cM. aanwezig, die ongetwijfeld hebben gediend om balken (voor hordijzen?) door den muur te steken. De gekanteelde borstwering is in den loop der tijden sterk vernieuwd. Het gedeelte dat van tufsteen is, heeft vormen die nog goed middeleeuwsch aandoen; vermoedelijk bevatten de kanteelen hier een kern van oorspronkelijk werk. De steunbeeren, die den uitzakkenden ringmuur op verschillende plaatsen aan de buitenzijde schoren, zijn latere toevoegingen. De hoofdingang (pl. XVIII no. 47) bestaat uitwendig uit een geprofileerdenGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boog, waarboven het wapen van Leiden in een flauw gepunten spitsboog. De wapens aan weerszijden zijn die van burgemeesters, op wier naam de stad met het burggraafschap werd beleend (v. Mieris II blz. 397, 400). Ga naar margenoot+ Aan den voet van den burchtheuvel een sierlijk gesmeed ijzeren hek (XVIII) met wapens tusschen twee opgehakte of vernieuwde laatgotische pijlers (XVI) die in 1653 van de Vischbrug zijn overgebracht en leeuwen met de wapens van Rijnland en Leiden dragen (pl. XVII no. 45). Ga naar margenoot+ Het terrein vóór dit hek is toegankelijk door een zandsteenen poort aan den hoek van Burgsteeg en Korte Nieuwstraat (pl. XVIII no. 48), waarvan de doorgang gotisch is geprofileerd en omvat wordt door rechthoekige omlijsting. Deze wordt bekroond door een leeuw met het wapen van Leiden geflankeerd door burchten. Boven den doorgang op het fries de namen van vier burgemeesters, een Latijnsch gedicht aangaande de lotgevallen van den burcht en aan weerszijden: Anno 1658. De leeuw op de poort werd in 1662 geleverd door Rombout Verhulst (Leidsch Jaarboekje 1905 blz. 66, zie ook De Opmerker 1908 blz. 3). In de jaren 1658/1659 is de poort geflankeerd door quasi-middeleeuwsche torens met kanteelen om de spitsen (v. Mieris II blz. 398). Een ontwerp-teekening, in hoofdzaak overeenkomende met de uitgevoerde poort, berust in het gemeente-archief (Cat. No. 1869), wellicht mag zij worden toegeschreven aan Willem van der Helm, wiens trant zij veeleer schijnt te vertoonen dan dien van Pieter Post (anders dan wij: G.A.C. Blok, Pieter Post, blz. 43). Ga naar margenoot+ Voor het Heerenlogement of Hotel de Burcht aan het plein achter evengemelde Voorpoort zie blz. 148. Ga naar margenoot+ dateering. De bouwgeschiedenis van den burcht hangt onverbrekelijk samen met zijn voorgeschiedenis. Wij zullen dan ook om te beginnen in het kort de resultaten van Holwerda's onderzoek uiteenzetten. De burchtheuvel bestaat uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holwerda resumeert de geschiedenis van den burchtheuvel met de volgende woorden: ‘In de 10-de eeuw werd hier uit klei een hooge terp opgeworpen, waarop een bevolking in houten huizen heeft gewoond. Betrekkelijk spoedig daarop, omstreeks 1000 na Chr. werd echter deze heuvel tot vrijwel zijn tegenwoordige hoogte opgehoogd en verrees hierop de burcht, in vorm waarschijnlijk gelijk aan thans en uit tufsteen opgetrokken. Deze burcht is daarna nog eens herbouwd - en we zullen voor den tijd daarvan naar alle waarschijnlijkheid wel het jaar 1204 hebben aan te nemen -, waarbij groote baksteenmoppen werden aangewend en waarbij het plateau binnen den burchtmuur wederom een eind is opgehoogd’. Wat het aardewerk als dateeringsmateriaal betreft is het misschien niet overbodig te verwijzen naar een vrij recente publicatie, nl. W.C. Braat, Funde mittelalterlicher Keramik in Holland und ihre Datierung’ in Bonner Jahrbuecher Heft 142 (1937) blz. 157. Tenslotte dient vermeld, dat bij de ontgravingen in 1889 door Knuttel tegen den ringmuur een fundament van ‘reuzenmoppen’ werd aangetroffen, dat aan de zijde van den ringmuur was afgebrokkeld en aan de andere zijden vlak gewerkt. De laatste studie gewijd aan de dateering van den steenen burcht is de bovenaangehaalde van schrijver dezes. Na een vergelijking met overeenkomstige ronde burchten, o.a. laat-11de eeuwsche in Cornwall, wordt daarin betoogd, dat de ligging van den burcht op de Westelijke punt van de Waard strategisch alleen verklaarbaar is bij een uit het Westen verwachten vijand. Aangenomen, dat het hier niet meer om de Noormannen gaat, wijst dit erop dat de burcht dagteekent uit den tijd dat Rijnland nog als een bisschoppelijke bezitting tusschen de landen van den Hollandschen graaf lag ingeklemd, dat is tusschen 1064 (1054 is een drukfout) en een niet bepaald tijdstip in de eerste helft of omtrent het midden van de 12de eeuw. Wanneer wij thans de zaak nog eens overzien kunnen wij in het kort het volgende opmerken: Adelwijn van Leiden, die in 1108 wordt vermeld in gezelschap van Dudo van Voorhout en Hugo van Voorne, was evenals deze een bisschoppelijk leenman. De vermelding van deze drie heeren, die zoowel leenrechtelijk als strategisch in dezelfde positie verkeerden, correspondeert met drie nog bestaande ronde burchten, nl. die van Leiden, Teilingen onder Voorhout en Oostvoorne. De onderlinge gelijkenis van de ringmuren van Leiden en Teilingen is treffend, de burcht van Oostvoorne is evenals die van Leiden gelegen op een door menschenhand opgeworpen heuvel. Dit alles doet onderstellen dat deze drie burchten er omtrent 1108 ook al waren. Wel neemt holwerda de meening van knuttel over, dat de oorspronkelijk tufsteenen Leidsche burcht na de krijgsbedrijven van 1203-1204 in baksteen ‘gerestaureerd’ is, maar deze stelling berust naar het schijnt uitsluitend op de overtuiging dat baksteen niet vroeger voorkomt dan omstreeks 1200, een opvatting die volstrekt onjuist is gebleken en door schriftelijke gegevens wordt weersproken. Vervalt nu die ‘restauratie’ van kort na 1204, die trouwens herstel in den ouden vorm en met behoud van een groot deel van het oude werk zou zijn geweest, dan komen holwerda en wij onafhankelijk van elkander op grond van de gevonden ceramiek, van de strategische ligging en van de historische gegevens tot de gevolgtrekking dat de burcht moet zijn gebouwd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen het begin van de 11-de en het begin van de 12-de eeuw. Het meest voor de hand ligt dan een bouwtijd in het eind van de 11-de eeuw. Tenslotte dienen wij melding te maken van een andere meening, namelijk die van Dr. j. kalf, aangehaald in ons Gids-artikel en uitvoeriger in Oudheidk. Jaarb. 1939, blz. 40-41. De heer kalf gaat er van uit, dat de huidige burcht op oudheidkundige gronden niet ouder kan worden geacht dan omstreeks 1150 en niet jonger dan omstreeks 1250. Nagaande wie reden kan hebben gehad voor den bouw meent de heer kalf dat het niet anders kan zijn geweest dan graaf Willem I in de jaren tusschen het verdrag van Brugge in 1206 en 1217 toen hij ter kruisvaart ging. De voorafgaande burcht van Leiden kan volgens den heer kalf niet ter plaatse van de tegenwoordige, maar moet elders hebben gelegen.Ga naar margenoot+ DE MUURTOREN OOSTENRIJK en de aan den grachtkant zichtbare grondslagen van den toren Bourgonje, beide aan de Jan van Houtkade, zijn Afb. 5. Leiden, Muurtoren Oostenrijk.
de eenige overblijfselen van Leidens middeleeuwsche ommuring. Deze tweelingtorens maakten deel uit van de bevestiging van den uitleg waartoe in 1386 verlof werd gegeven, en verdedigden het vak tusschen de Koepoort bij de tegenwoordige Douzabrug en de Geeregracht. De toren Oostenrijk is een bastionvormig verdedigingswerk (afb. blz. 38 no. 5; pl. XIX no. 49), opgetrokken van baksteen (formaat 19 × 9,5 × 4) in onregelmatig verband. Het uit de gracht halfrond opgemetselde verdedigingsfront gaat halverwege tusschen plint en daklijst over in een halven tienhoek. De gevel aan den stadskant is tot ongeveer een meter hoogte bedekt door den wal, die den oorspronkelijken stadsmuur heeft vervangen. Een steen in dezen gevel draagt in Gothieke letters het opschrift ‘Dit is in Oistenrijck’. Het inwendige, dat oorspronkelijk toegankelijk was door een thans gedichten korfboogingang aan de stadszijde, wordt betreden door een later aangebrachte deur in den Westelijken zijgevel. Dit inwendige bestaat uit een ruimte, overkluisd door een tongewelf dat in een halven koepel overgaat. De muur, behalve aan de stadszijde aanvankelijk ongeveer 1,10 M. zwaar, springt op omtrent 2 M. boven den vloer een 35 cM. terug, juist ter hoogte waar uitwendig het halfrond in den halven tienhoek overgaat. Beneden dezen sprong bevat het muurwerk twee geschutgaten, die buitenwaarts eindigen in vierkante, met luikjes gesloten mondingen van zandsteen. Boven juistgemelden sprong bevinden zich zeven schietgaten die in smalle spleten eindigen; bovendien is er nog een tweetal dichtgemetselde, zoodat het aantal oorspronkelijk negen bedroeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aan de onderzijde versmalde deel der schietgaten is naderhand gedicht. Op 75 cM. boven den vloer zijn in den muur ondiepe openingen van 11 cM. in het vierkant zichtbaar, en juist ter hoogte van de geboorte van het gewelf dergelijke, later gedichte openingen van dezelfde afmetingen. Waarschijnlijk zijn dit alle steigergaten. Westelijk van den oorspronkelijken ingang bevat de wand een smalle korfboognis. dateering. Het eigenaardig bastionachtige karakter van dezen muurtoren doetGa naar margenoot+ vermoeden, dat hij niet voor het eind van de 15-de eeuw zal zijn gebouwd. Dit vermoeden wordt gesteund door den naam van dezen toren en zijn tweelingbroer, die het tijdperk van den overgang van Holland uit het Bourgondische Huis in dat van Oostenrijk in herinnering brengen. Ook het steenformaat wijst op het einde van de 15-de eeuw. DE WALLEN EN BOLWERKEN, waarmee de stad bij haar vergrootingenGa naar margenoot+ en bij de moderniseering van haar verdedigingsstelsel in de 17de eeuw werd voorzien, zijn in de vorige eeuw sterk vergraven, zoodat alleen hun hoofdvorm nog terug te vinden is in de singelgrachten en in de plantsoenen, begraafplaatsen en kaden aan de binnenzijde daarvan. Van de poorten die in de 17de eeuw tot stand kwamen zijn er twee bewaard, welke hieronder volgen.
DE ZIJLPOORT is een forsch bouwwerk dat in hoofdzaak van baksteenGa naar margenoot+ is opgetrokken en uit welks met leien gedekte kap een achtzijdige, met lood bekleede klokketoren oprijst (pl. XIX no. 50). De eerste steen werd gelegd op 9 April 1667. Het ontwerp is van Willem van der Helm. Eerst in Juni 1667 werd besloten de poort van een toren te voorzien (van Mieris I, blz. 18). Op het gemeentearchief van Leiden berusten eenige ontwerpteekeningen van de poort met en zonder toren (catalogusnummer 765-770). De plattegrond van het gebouw is een parallelogram: de korte gevels volgen de richting van den doorgang, die niet haaks op den wal en op de lange gevels staat. Met een bijzondere zorgvuldigheid zijn de hoeken overal scheef gewerkt overeenkomstig de hoeken van de hoofdassen. Zelfs de achthoek van den toren is scheefgetrokken. De doorgang wordt overkluisd door een baksteenen tongewelf met gordelbogen. Aan beide zijden is de poortopening gevat in een zandsteenen middenpartij met vlakke Dorische pilasters aan de stadszijde en halve zuilen aan de buitenzijde welke een hoofdgestel dragen. Het hoofdgestel aan de buitenzijde wordt bekroond door het wapen van Leiden met leeuwen als schildhouders en geflankeerd door krijgsemblemen, het hoofdgestel aan de stadszijde draagt gehouwen krijgstropeeën geflankeerd door schilden die nu blank zijn maar eertijds de wapens vertoonden van de burgemeesters die tijdens den bouw regeerend waren. Alle beeldhouwwerk is geleverd door Rombout Verhulst (van notten blz. 23). De ruimten in het poortgebouw, welke toegankelijk zijn door poortjes in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den doorgang, bevatten niets bijzonders. De naakte holheid dezer ruimten maakt het moeilijk zich voor te stellen hoe hier in de 18de eeuw Rederijkers vergaderden en sedert 1736 gedurende verscheiden jaren een armenschool was gehuisvest (v. mieris I blz. 19 en II blz. 443). De hooge vorm van het poortgebouw, die deze ruimten deed ontstaan, berust waarschijnlijk meer op overwegingen van representatieven aard dan op practische gronden. In den toren hangt een klok van 130 cM. middellijn met randschrift: LAUDATE NOMEN EIUS QUONIAM SUAVIS EST DOMINUS IN AETERNUM MISERICORDIA EIUS. P. HEMONY FECIT AMSTELODAMI Ao 1668.
Ga naar margenoot+ DE MORSCHPOORT, opgetrokken van baksteen met rijkelijke toepassing van zandsteen, bestaat uit een rechthoekig benedenstuk, dat den doorgang bevat, waarboven zich een achtzijdige koepel verheft (pl. XIX no. 51). Het bouwwerk werd in 1668/1669 naar ontwerp van den stadsarchitect Willem van der Helm opgetrokken (v. mieris I blz. 23). Ontwerpen van de poort bevinden zich in het gemeente-archief (catalogusnummer 832-837). Behoudens eenige afwijkingen in de decoratieve behandeling van de gebogen frontons boven den doorgang en de zandsteenen platen boven de vensters aan weerszijden van den doorgang is de poort aan stads- en buitenzijde volkomen gelijk. Bedoelde frontons, waarvan dat aan de buitenzijde een gebroken vorm heeft, vertoonen het stadswapen en aan de buitenzijde bovendien het opschrift: 1669 MORSCHPOORT. Aan weerszijden van den doorgang en uit dezen te bereiken bevinden zich wachtlokalen, elk met een gemetselden schoorsteen. De koepel boven den doorgang was oorspronkelijk bereikbaar van den wal door een nog aanwezig poortje aan de Noordoostzijde. Na het slechten van den wal heeft men een opgang gemaakt in het Zuidelijke wachtlokaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bruggen.Ga naar margenoot+ HEERENBRUG, gemetselde boogbrug, gebouwd in 1659, oorspronkelijk bestaande uit drie bogen met zandsteenen kanten waarvan de middenboog is vervangen door een ijzeren overspanning. LOURISBRUG, gemetselde boogbrug, gebouwd in 1659, bestaande uit een wijden middenboog tusschen twee smallere bogen, alle met zandsteenen kanten. De pijlers zijn voorzien van zandsteenen stroombrekers met pyramidevormige afdekkingen. KERKPLEINBRUG, gemetselde boogbrug als de Lourisbrug, maar verminkt doordat de middenboog is vervangen door een ijzeren overspanning. WIJNBRUG aan de monding van den Zuidsingel in de Heerengracht. Gemetselde boogbrug van één boog met zandsteenen kanten, 1659.
Ga naar margenoot+ DE MAREPOORTBRUG bestaat uit één boog, waarvan de sluitsteenen aan weerszijden het stadswapen vertoonen met het jaartal 1775. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VISCHBRUG, gemetselde brug van twee bogen met zandsteenen kanten,Ga naar margenoot+ XVII. Tusschen de bogen is aan weerszijden het stadswapen in zandsteen uitgehouwen. KORENBRUG, gemetselde brug van drie bogen met zandsteenen stroombrekers (pl. XXI no. 55). De middenboog vertoont aan weerszijden op de sluitsteenen het stadswapen. Gebouwd in 1642 (v. Mieris II blz. 515). Op de breede brug bevindt zich de voorm. Korenbeurs, in 1825 naar ontwerp van den stadsarchitect Salomon van der Pauw opgetrokken (L. Jaarb. 1931 blz. 11). en bestaande uit twee houten zuilengalerijen van de Toskaansche orde, die het rijdek flankeeren. De lange zijden zijn voorzien van frontons, waarvan de naar elkander toegekeerde het stadswapen vertoonen omkransd van korenaren en daaronder het jaartal 1825. GANSOORDBRUG. Gemetselde brug, 1681, oorspronkelijk van drie bogen met zandsteenen kanten, naderhand gewijzigd door het vervangen van den middenboog door een klep. Aan de Oostzijde boven de brugpijlers in relief een emmer (Bon Hoogewoerd) en een gans (Bon Gansoord).
DOELENBRUG. Gemetselde brug van drie bogen met zandsteenen kanten,Ga naar margenoot+ midden XVII (pl. XX no. 52). De pijlers zijn voorzien van zandsteenen stroombrekers met geprofileerde versnijdingen en afdekkingen. NONNENBRUG. Gemetselde brug van drie bogen met hardsteenen kanten, gebouwd volgens besluit van 1669 (pl. XX no. 53). Boven de kruin van den middenboog aan weerszijden een anker met het wapen van Leiden. MOLENSTEEGBRUG. Gemetselde brug van één boog, aan de buitenzijdenGa naar margenoot+ met hardsteen bekleed. Aan weerszijden het opschrift 1730 en een sluitsteen met het stadswapen. NAAKTE SLUIS aan de Boisotkade. Gemetselde brug van één boog, aan weerszijden versierd met zandsteenen banden en boogblokken (pl. XX no. 54). De sluitsteenen vertoonen aan weerszijden een leeuwenmasker. Omstreeks 1600.
DE ZIJLPOORTSBRUG, in steen gebouwd ingevolge een besluit van 1667Ga naar margenoot+ (v. Mieris I blz. 18), bestaat uit een reeks gemetselde bogen, waartusschen sinds 1913 één vak met een vlakke overspanning en één met een beweegbare klep. De voetpaden van de brug zijn voor eenige jaren aan beide zijden ver overgebouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedenksteenen, pompen, fontein.Twee gedenksteenen in den walmuur van het Rapenburg aan weerszijdenGa naar margenoot+ van de brug over de monding van de Vliet (St. Jeroensbrug), de linksche steen van 1577 met opschrift betreffende het ontzet van Leiden in cartoucheornament, de rechtsche uit denzelfden tijd met den Hollandschen leeuw in een omlijsting met zwaar gehavend opschrift, zijn in 1939 wegens hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervallen toestand overgebracht naar het stedelijk museum ‘de Lakenhal’ en vervangen door getrouwe copieën (zie L. Jaarb. 1940 blz. 128 en 1943 blz. 180).
Ga naar margenoot+ Pomp op de Garenmarkt, samengesteld van hardsteen en hout, XVIII. De zandsteenen bekroning heeft den vorm van een grooten sajetklos (XVII?) Pomp tegen het Noorderdwarspand van de Hooglandsche Kerk, uitgevoerd in hardsteen en bekroond door een burcht waaronder het opschrift ‘'t Bon Burgstreng’. XVIII B. Zwengel en pijp verdwenen. Pomp tegen het Zuiderdwarspand van de Hooglandsche Kerk, uitgevoerd in hardsteen en voorzien van een obeliskbekroning. XVIII B. Geheel onttakeld.
Ga naar margenoot+ DE FONTEIN AAN DE VISCHMARKT werd in de jaren 1692/1693 ten gerieve van de vischkoopers opgericht om deze van helder welwater uit een put op den Burcht te voorzien. litteratuur: i. blok in Oud-Holland XXXVI, 1918, blz. 247-255. De fontein (pl. XXI nos. 56 en 57), opgetrokken van hardsteen met toepassing van wit marmer voor de bij uitstek decoratieve deelen, bestaat uit een waterbekken met maskers en schelpen op de twee hoeken die van het water zijn afgekeerd, terwijl aan de waterzijde een door dolfijnen geflankeerde pijler oprijst. Deze laatste wordt bekroond door vier sterk uitspringende schelpen, twee op kinkhoorns blazende ‘meerkindertjes’ en tenslotte een scheepskroon. Uit de neusgaten van de dolfijnen, de monden van de maskers en de verschillende bekkens kan het water spuiten. Het ontwerp voor de fontein werd waarschijnlijk geleverd door Jacob Roman(s) die van 1681-1698 stadsarchitect van Leiden was. De modellen voor het beeldhouwwerk zijn gemaakt door Johannes Hannaert, die de bovenste groep zelf uitvoerde, terwijl het overige beeldhouwwerk van de hand van Cornelis Minee schijnt te zijn. De fontein was oorspronkelijk omgeven door een eenvoudig ijzeren hek, dat omstreeks het midden van de vorige eeuw werd vervangen door het tegenwoordige. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wereldlijke openbare gebouwen.Ga naar margenoot+ HET GRAVENSTEEN was een oorspronkelijk graaflijke gevangenis die later aan de stad Leiden overging en in de 17de eeuw werd uitgebreid met een tuchthuis. Ga naar margenoot+ litteratuur: van mieris II blz. 381; blok I blz. 53; l. jaarb. 1925/'26 blz. 26 en 1938 blz. 171. Ga naar margenoot+ geschiedenis. Een ‘Steen’ van den graaf te Leiden, waarmee bedoeld is een gevangenis op het graaflijk domein binnen de stad, wordt het eerst genoemd in 1352. In 1463 was het Steen door verwaarloozing bijzonder bouwvallig geworden en werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gebouw door Philips van Bourgondië afgestaan aan de stad die voor de herstelling zou zorgen. In 1555/'56 werd de gevangenis vergroot, ongetwijfeld met den vleugel aan de Westzijde van den ouden toren die de kern van het complex vormt. In 1598 had men groote plannen om bij het Steen een tuchthuis te bouwen. De daarvoor aangekochte gronden bleven evenwel onbebouwd liggen en men vergenoegde zich met een aantal niet zeer omvangrijke veranderingen van de gevangenis in de laatste jaren van de 16-de en de eerste jaren van de 17-de eeuw. Eén van die veranderingen was de vervanging van een bogengalerij tegen de Noordzijde van den ouden toren (afgeb. naar het Chaertbouc van van Dulmanhorst o.a. in L. Jaarb. 1938 t.o. blz. 174) door het oudste deel van de tegenwoordige galerij, 't welk in het fries het jaartal 1605 draagt. Het jaar tevoren was het fraaie groote venster in den torenmuur juist boven de galerij aangebracht. De toestand, zooals die zich daarna voordeed, is afgebeeld op de prent van de terechtstelling van de ‘Arminiaensche Verraders’ in 1623 (weergegeven o.a.L. Jaarb. 1938 t.o. blz. 184). Eerst in 1655 kwam de groote uitbreiding met een tuchthuis tot stand, waarbij de oude gevangentoren aan Zuid- en Oostzijde werd ingesloten door nieuwe vleugels. De galerij tegen den Afb. 6. Leiden, Gravensteen.
Noordkant van den toren werd bij die gelegenheid aan de linkerzijde met vier vakken verlengd, waarvan het fries het jaartal 1656 draagt. In de jaren 1671 en 1672 verrees aan den Noord-Westhoek een rechthoekig gebouw, ter huisvesting van Vierschaar en Schepenkamer. Van de gracht om het oude gebouw die vroeger al gedeeltelijk was verdwenen, werd bij deze gelegenheid het laatste stuk, dat de gerechtsplaats tegenover de Papengracht omringde, gedempt. Nadat de gebouwen laatstelijk als boekenmagazijn van het antiquariaat van Burgersdijk en Niermans waren gebruikt, heeft de gemeente in 1941 een begin gemaakt met een omvangrijke restauratie onder leiding van den architect Ir. Hugo van Oerle te Leiden. De vierkante toren, kern en oudste deel van het samenstel van gebouwenGa naar margenoot+ (afb. blz. 43 en 44 nos. 6 en 7; pl. XXII nos. 58 en 59), bestaat in hoofdzaak uit groote baksteenmoppen, formaat 28 × 13 × 9/12. De zeszijdige traptoren en de bovenste strook metselwerk van ongeveer 1,50 M. tusschen de waterlijst en de daklijst van den ouden toren zijn evenwel opgetrokken van kleine baksteen, formaat 18/20 × 9 × 5, met hoekblokken van Gobertangesteen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boven het platte dak van de galerij komt tusschen het groote-moppenmateriaal van den gevangentoren aan de buitenzijden ook tufsteen voor, en wel naar boven toe steeds meer totdat tenslotte een strook onmiddellijk onder gemelde waterlijst uitwendig geheel met tufsteen is bekleed. Ter hoogte van deze uitwendige strook van louter tufsteen kwam bij de restauratie ook aan de binnenzijde tufsteen tusschen de baksteenmoppen voor. Afb. 7. Leiden, Gravensteen in isometrisch perspectief.
Bij de restauratie bleek, dat de muren uitwendig zoowel in als boven de galerij oorspronkelijk zeer licht waren gepleisterd of ‘vertind’ zooals de vakterm luidt, en dat het oppervlak rood was gekleurd. De benedenruimte van den gevangentoren, toegankelijk door twee niet oorspronkelijke ingangen, is overdekt door een koepelgewelf van baksteen op muraalbogen. Het middengedeelte van den koepel, dat oorspronkelijk zeer vlak moet zijn geweest, is naderhand vervangen door een kalot van aanmerkelijk kleiner straal, waardoor de kruin veel hooger is komen te liggen. Bij de restauratie zijn aanwijzingen aan het licht gekomen aangaande de oorspronkelijke, later gewijzigde indeeling van den toren boven het koepelgewelf. Aanvankelijk moet boven den koepel een vrij lage ruimte aanwezig zijn geweest, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongeveer 2,50 hoog onder de houten zoldering. Omtrent den oorspronkelijken toegang, lichttoevoer en bestemming van deze ruimte zijn geen aanwijzingen te vinden. De muren, aanvankelijk ongeveer 1,50 zwaar, zijn boven het gewelf maar half zoo dik. De zoldering moet hebben gelegen ter plaatse waar het oorspronkelijke metselwerk van de wanden met een rollaag een weinig terugspringt. Deze vloerhoogte komt overeen met de dorpelhoogte van een rondboogdoorgang in den Westmuur, die toegang moet hebben gegeven tot een tweede verdieping en bij de restauratie weer voor den dag is gekomen. Op ooghoogte boven den verdwenen vloer zijn bij de restauratie taps toeloopende en buitenwaarts in een smalle spleet eindigende lichtopeningen aangetroffen, die wellicht ook als schietgat bedoeld zijn geweest. Deze verdieping zal hebben gereikt tot waar de groote moppen ophouden bij de omgaande waterlijst. Bij een verbouwing heeft men den zeshoekigen traptoren aan den ouden gevangenentoren toegevoegd en de indeeling gewijzigd. Het koepelgewelf werd in verhoogden vorm gedeeltelijk vernieuwd, en de lage ruimte daarboven, die weinig of geen lichttoevoer kan hebben gehad, kreeg een nieuwe zoldering ongeveer anderhalven meter boven den vroegeren, juist ter hoogte van de lichtspleten van de oorspronkelijke tweede verdieping. Door het omhoogbrengen van den vloer moest men er toe overgaan het muurwerk van de tweede verdieping een eind verder op te trekken. De oude rondboogingang van de oorspronkelijke tweede verdieping kwam uitteraard te vervallen. De nieuwe eerste verdieping kreeg een stookplaats tegen den Zuidwand, waarvan de overblijfselen bij de restauratie zijn gevonden. De nieuwe tweede verdieping werd voorzien van een stookplaats in den Noordoosthoek, waarvan de schoorsteen buitendaaks op oude afbeeldingen duidelijk is weergegeven en waarvan ook binnen sporen zijn aangetroffen. Het fraaie venster in den Noordgevel draagt midden boven het kozijn het jaartal 1604. Het trapgeveltje met dakvenster, dat bij de restauratie moest worden gesloopt om nieuw te worden opgetrokken, staat afgebeeld in het Kaartboek van van Dulmanhorst en moet dus al in de 16de eeuw tot stand zijn gekomen. Tegen de Westzijde van den ouden Steen ligt de gevangenisvleugel vanGa naar margenoot+ 1556, die aan weerszijden van een middenruimte met haar riblooze kruisgewelven de gevangencellen bevat die door tongewelven zijn overkluisd. De vleugels aan Oost- en Zuidzijde van den ouden toren, opgetrokken inGa naar margenoot+ 1655 met gebruikmaking van eenige resten van oudere aanbouwsels, bevatten de ruimten van het Tucht- en Rasphuis. Aan de Oostzijde zijn kelders met overwelfde gevangenhokken aanwezig. De gevel aan het Pieterskerkhof is monumentaal behandeld met twee slanke zandsteenen pilasters van de Jonische orde, die een fronton dragen hetwelk wordt bekroond door een Justitiabeeld en twee siervazen. Uit het dak verrijzen forsche schoorsteenen, waarvan de eene loos was en die beide geheel zijn vernieuwd. Het fronton prijkt met het stadswapen en het jaartal 1655. De buitengevels dezer vleugels hadden oorspronkelijk geen andere vensters | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan die in de middenpartij aan het Pieterskerkhof, overigens waren de blinde muren alleen verlevendigd door ondiepe vlakke nissen met afwisselend rechte en halfronde afdekking. Een ontwerpteekening voor den gevel aan het Pieterskerkhof, voorzien van het jaartal 1655 en slechts weinig afwijkend van het uitgevoerde werk, berust in het Gemeentearchief (Cat. no. 1901). Ga naar margenoot+ Het gebouw van de Vierschaar is zeer statig van opzet met zijn hooge stylobaat, Korinthische pilasterorde en fronton. Dit fronton prijkt met het wapen van Leiden geflankeerd door de beelden van de Gerechtigheid en de Voorzichtigheid, werk van Pieter Xavery (op het wapenschuld geteekend: P. Xavery 1672). De vier pilasters waarop het fronton rust, waren oorspronkelijk halverwege de schachten voorzien van de wapens van de regeerende burgemeesteren in 1671. Een ontwerpteekening voor den hoofdgevel van de Vierschaar, die met geringe afwijkingen is uitgevoerd, berust in het gemeentearchief (catalogusnummer 1893). Ga naar margenoot+ bouwgeschiedenis. Te oordeelen naar materiaal en bouwwijze kan de vierkante toren, het oude ‘Steen’, uit de 12-de of het begin van de 13-de eeuw dagteekenen. De verbouwing en verhooging van den toren is ongetwijfeld geschied kort na de overdracht aan de stad in 1463, bij welke gelegenheid ook de zeszijdige traptoren zal zijn toegevoegd. De verdere wijzigingen en vergrootingen zijn hierboven onder ‘Geschiedenis’ behandeld. Ga naar margenoot+ HET GEMEENLANDSHUIS VAN RIJNLAND, Breestraat 59, bestaat uit een hoofdgebouw aan de Breestraat en een achtergebouw aan de Langebrug, welke worden verbonden door twee smalle vleugels aan weerszijden van de binnenplaats. Pl. XXII no. 60 no. 61 no. 62 no. 63. Ga naar margenoot+ litteratuur: j. slagter, Het Gemeenlandshuis te Leiden in Oudheidk. Jaarboek VII (1939) blz. 60; j. slagter en w.f. van der burgh, Pieter Post als architect van Rijnland in Oudheidk. Jaarboek IX (1939/'40) blz. 57 en de daar aangehaalde bronnen. Voorts j.h. van der worm, Beschrijving van Rijnlands bekers, glazen en gedenkpenningen, Leiden 1898. Ga naar margenoot+ Terstond nadat het Hoogheemraadschap van Rijnland in 1578 een huis aan de Breestraat had gekocht ter plaatse van het tegenwoordige gemeenlandshuis, begon men aan de achterzijde daarvan het zoogenaamde ‘IJzeren Kantoor’ te bouwen. Het aangekochte hius bleek al spoedig in een zeer slechten staat te verkeeren, zoodat men ging overwegen of men het weer van de hand zou doen of door een nieuw op dezelfde plaats zou vervangen. Verschillende moeilijkheden, waaronder voornamelijk een twist met de stadsregering van Leiden, hielden de zaak jaren lang sleepend. In 1595 kwamen Hoogheemraden met Leiden tot een accoord en besloot men het oude huis door een nieuw te vervangen. Aanvankelijk moet aan Lieven de Key opdracht zijn gegeven tot het maken van ontwerpen. In het Gemeentearchief van Leiden berust een copie, omtrent 1882 gemaakt van een ontwerpteekening, die, hoewel in originali niet gesigneerd, toch ongetwijfeld van Lieven de Key afkomstig zal zijn geweest. (Cat. Gem. Archief no. 1645, afgeb. Bouwk. Weekblad 1883 blz. 223 en in Het Huis Oud en Nieuw 1906 blz. 336; een andere copie in de verz. C.H. Peters, Techn. Hooge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
school Delft). Plaatselijke naijver is vermoedelijk de oorzaak geweest, dat men de Key, die in 1597 een kwitantie teekende voor ontvangen honorarium wegens het maken van drie ontwerpen en reis- en verblijfkosten, aan den dijk zette en tenslotte in October 1597 een plan aanbesteedde, dat waarschijnlijk door de timmerlieden Jacob van Banchem (in 1599 tot stadstimmerman benoemd) en Jan Dircxz was gemaakt, mogelijk met medewerking van den stadsmetselaar Jacob Dircxz. den Dubbelden. Het werk werd aangenomen door Pieter Aelbertsz. Clock uit Medemblik. De oplevering moest voor October 1598 geschieden. Omstreeks 1600 verrees het achtergebouw aan de Langebrug. In 1602 kreeg het IJzeren Kantoor, dat bij den afbraak van het oude gebouw gespaard was gebleven, een verdieping. In 1604 verbouwde of vergrootte men den Oostelijken achtervleugel van het hoofdgebouw, waarin de Rechtzaal was ondergebracht. Tusschen 1657 en 1671 kwamen omvangrijke inwendige verbouwingen tot stand, ongetwijfeld naar ontwerp van Pieter Post, die sinds 1645 de vaste architect van Rijnland was. Een nieuwe trap werd gemaakt, beginnend met een statigen opgang in het voorhuis en verder tegen de achterzijde van het hoofdgebouw uitgebouwd. Het voorhuis zelf werd gemoderniseerd en de Groote of Rechtzaal van 1604 op onbekrompen wijze geheel verbouwd. In 1662 leverde de steenhouwer Gerrit Bouwensz. de twee wit marmeren kolommen van den schoorsteen in de Groote Zaal en in 1670 werd ruim f 700 betaald aan de Goudleercompagnie in den Haag voor het goudleeren behangsel van deze zaal. Omstreeks het eind van de 17de eeuw werden de beide smalle verbindingsvleugels aan weerszijden van de binnenplaats opgetrokken. In 1807 werd het Gemeenlandshuis ernstig beschadigd door de beruchte buskruitontploffing. Gedurende den loop van de 19de eeuw werd het huis, dat oorspronkelijk voor een groot deel was bestemd geweest tot huisvesting van de buiten Leiden woonachtige Hoogheemraden, inwendig geheel tot administratiekantoor ingericht en dienovereenkomstig gemeubeld. In 1878 werd de Groote Zaal, welker houten tongewelf sinds het begin van die eeuw onder een vlak houten plafond verborgen was geweest, gerestaureerd. De sterk verzakte en gescheurde voorgevel onderging in 1882 een uitwendige vernieuwing: aan de buitenzijde werd hij ter diepte van een halven steen afgekloofd en vervolgens nieuw bemetseld. De voorgevel aan de Breestraat (pl. XXIII no. 60), omstreeks 1730 geschondenGa naar margenoot+ door het verwijderen van de oorspronkelijke kruiskozijnen en tenslotte in 1882 uitwendig geheel vernieuwd, vertoont een hoogen middentop, geflankeerd door kleinere zijtoppen. Het ingangspoortje van Bückeburgersteen vertoont het jaartal 1598. De gevels aan de binnenplaats (pl. XXIII no. 61) hebben, ondanks gedeeltelijke bepleistering en andere wijzigingen, hun oude karakter beter bewaard dan de ‘gerestaureerde’ voorgevel. De ruimte tusschen de beide vleugels aan de achterzijde van het hoofdgebouw is in de vorige eeuw volgebouwd. Het oostelijk gedeelte van het hoofdgebouw is voorzien van gewelfde keldersGa naar margenoot+ onder het voorhuis, de Groote Zaal en het IJzeren Kantoor. De toegang tot de keldertrap wordt gevormd door een laatgothische deur van opgeklampte geprofileerde schroten. Een dergelijke deur sluit halverwege de trap een gemak af. De kelder onder de Groote Zaal wordt overdekt door een tongewelf en omgeven door een gang met kruisgewelven. Vóór de uitmonding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de keldertrap worden de kruisgewelven van deze gang afgesloten door een halfronden boog op laatgothisch geprofileerde overkragingen. Oostelijk van den kelder onder de Groote Zaal is een smalle gang, die zich voortzet onder den aangrenzenden verbindingsvleugel met het achtergebouw. Een trap leidt van den kelder onder de Groote Zaal naar de lager gelegen ruimte onder het voorhuis, die door een gewelf wordt overdekt welks bepleistering den vorm van een ribloos netgewelf nabootst. De trapopgang in het voorhuis leidt tot een bordes en vandaar rechtsom naar de verdieping. Op die verdieping is de oude, nu ingebouwde buitenmuur van het hoofdgebouw naar de trapruimte geopend met bogen waarin zich eikenhouten balustraden bevinden. De uitgebouwde trapruimte wordt overdekt door kruisgewelfjes zonder ribben. Links van het trapbordes voert een deur naar de Groote Zaal (pl. XXIII no. 63) waarvan de lange wanden worden geleed door Jonische pilasters met gecanneleerde schachten. Op het hoofdgestel rust een houten tongewelf van een ellipsvormige doorsnede. De wandvakken zijn behangen met goudleer (omstr. 1740?), waarvan elk vel het wapen van het Hoogheemraadschap vertoont. Breede ornamentbanden verdeelen het gewelfoppervlak in zes vakken die elk een luchtgezicht verbeelden met vogels van Rijnlands Fauna en den heraldischen adelaar van Rijnland, alles geschilderd door Andries de Haen. Naast den ingang bevindt zich in het midden van den langen wand een schouw, waarvan de kap rust op twee wit marmeren zuilen en dergelijke wandpilasters. In de vensterbeglazing zijn tien wapenruitjes opgenomen, dagteekenend van 1599 en herhaaldelijk gerestaureerd. Naast den schoorsteen van de Groote Zaal voert een deur naar het IJzeren Kantoor en de daaropgebouwde verdieping. Het IJzeren Kantoor wordt afgesloten door een ijzeren deur, waarop geschilderd staat: ‘Dese deur is net bevonden claer
Drie hondert sevenendertich ponden swaer’
en ‘Dit comptoer is hier geset met guet verstant
Tegen ghewelt en brant voor secreete saecken
Doer den hoogen heemraet van Rijnlant
Die 't metterhant sterck hebben doen maecken’
De ruimte wordt overkluisd door een gewelf in twee travéeën dat een gepleisterde versiering in ster- en rozetvorm vertoont (pl. XXIII no. 62). De verdieping van het IJzeren Kantoor, opgetrokken in 1602, is toegankelijk door een opgeklampt deurtje van laatgothisch geprofileerde schroten, wordt eveneens overdekt door een gepleisterd gewelf in twee travéeën, en is nog voorzien van het oorspronkelijke zandsteenen kruiskozijn. De tegenwoordige Dijkgraafskamer beneden bevat een schouw waarvan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eikenhouten kap en boezem, versierd met gesneden friezen en festoenen, alles dagteekenend uit het midden van de 17de eeuw, rusten op zwart steenen wangen die omstreeks 1730 zullen zijn aangebracht. Voorts verschillende 17de eeuwsche balksleutels, op den zolder nog een laatgothisch deurtje van opgeklampte schroten en op verscheiden plaatsen Delftsche tegels met figuurlijke voorstellingen, o.a. in de kelders, het gemak aan de keldertrap en in het achterhuis aan de Lange Brug, dat overigens niets opmerkelijks heeft.
Tot den inventaris van het gebouw behooren de navolgende schilderstukken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Eikenhouten, met ijzer beslagen kist, midden XVIde eeuw. Eikenhouten archiefkasten tegen een van de wanden van het IJzeren Kantoor, dagteekenend van den bouw daarvan in 1578. Eikenhouten tweedeurs kast, XVIIa, met de letters R.L. in het fries, staande in de kamer van den secretaris. Eikenhouten bank met rugleuning, XVII A, in het voorhuis. Eikenhouten bolpoottafel in de Kleine Zaal. Eikenhouten geldtafel met vierkante pooten, midden XVII. Rijk gesneden en vergulde spiegellijst met wapen van Rijnland, XVIId, in de kamer van den Dijkgraaf. Geschilderde ijzeren geldkist, midden XVII. Voorts verspreid door het gebouw verscheiden oude meubelen als stoelen, tafels, spiegels, klokken, meest XVIII, en een aantal modellen van sluizen, bruggen en andere waterwerken meest XVIII en XIX. Ga naar margenoot+ Hensbeker van gedeeltelijk verguld, gedeeltelijk geëmailleerd rood koper (pl. XXIV no. 66), in 1685 door Romeyn de Hooghe gemaakt voor het gemeenlandshuis Zwanenburg te Halfweg. Op voet en kop zijn in hoofdzaak allegoriën op Rijnland en stroomgoden verbeeld, de rand is getooid met wapens. Het kasteel en de zwaan op het deksel wijzen op het huis Zwanenburg. Hoog met deksel 40 cM. Hensbeker van verguld zilver, in 1683 gemaakt voor het Hoogdijksbestuur van Stein en Willens, welk waterschap in 1857 bij Rijnland is gevoegd. Uit een hoogen en bollen voet ontspringt de balustervormige stam, die een wijden kop draagt. Deze kop is aan de onderzijde versierd met gedreven acanthusbladeren en onder den rand met gegraveerde wapens. Hoog 26 cM. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Glazen, bokalen en drinkglazen, tezamen 21 stuks, waaronder vermeldenswaardig:Ga naar margenoot+ Bokaal met geslepen wapen van den Koning-Stadhouder Willem III, hoog 23,5 cM. Bokaal met calligrafische graveerwerk door Willem van Heemskerk, gedateerd 1686, hoog 20,5 cM. Bokaal met geslepen wapen van Rijnland, XVIII A, hoog 14 cM. Bokaal met geslepen wapen van den Stadhouder Willem V.
HET STADHUIS dagteekent van de jaren 1935-1941 met uitzondering vanGa naar margenoot+ den voorgevel, die in hoofdzaak een overblijfsel is van den voorgevel van het oude stadhuis dat op 12 Februari 1929 door een fellen brand werd verwoest. Pl. XXV-XIX. litteratuur: j.c. overvoorde, Uit de geschiedenis van het Raadhuis van Leiden,Ga naar margenoot+ Leiden z.j. Voorts: Bulletin Oudheidk. Bond 1908 blz. 11; Leidsch Jaarb. 1937 blz. 66; Oudheidk. Jaarb. 1938 blz. 85. In de 14de eeuw had Leiden een raadhuis, dat herhaaldelijk werd vergroot en verbouwd.Ga naar margenoot+ Een afbeelding van het stadhuis in zijn laat-middeleeuwsche gedaante vóór de groote verbouwing van het eind der 16de eeuw komt voor in het Kaartboek van Salomon van Dulmanhorst, hier weergegeven op pl. XXVI no. 68 naar de uitgaaf van Pleyte. In den tijd van welvaart, die spoedig op het beleg van 1573/'74 volgde, schijnt men het wenschelijk te hebben gevonden den voorgevel te moderniseeren. In Januari 1594 werd besloten den ‘meester steenhouder van Haerlem (d.i. Lieven de Key) off eenige andere te ontbieden’ om het stadhuis te inspecteeren en ontwerpen te laten maken voor een versiering van de voorzijde van het stadhuis met geveltjes of voor een andere wijze van ‘repareren’. Reeds in Augustus van hetzelfde jaar werden burgemeesteren gemachtigd ‘metten eersten te doen procedeeren tot makinge van een patroon uyte twee overgeleverde bestecken bij den mr. van Haerlem gemaeckt’. In 1595 ontving de schilder Isaack Claesz. van Swanenburgh betaling voor een copie van het ‘patroon bij den mr. van Haerlem gemaeckt’ omdat het origineel naar Bremen zou worden gezonden. Inderdaad had men al vóór 28 Februari 1595 het ontwerp van de Key aan den koopman Daniel van der Meulen gegeven, die het overzond aan den aannemer Mr. Luder van Benthem te Bremen en voorts van een reis naar die stad gebruik maakte om zelf met Luder van Benthem overleg te plegen. Laatstgenoemde nam het werk aan en beloofde de steen in het voorjaar van 1596 te zullen verschepen, een termijn die later werd verlengd tot het voorjaar van 1597. In laatstgemeld jaar kwamen Luder van Bentheim en zijn beide gezellen Albert en Hans Rodtvelt naar Leiden over. Van October 1597 dagteekent nog een contract met Albert Rodtvelt over de afwerking van den gevel en voor de twee poortjes aan weerszijden van de middenpartij. In het Gemeentearchief berusten twee ontwerpen voor den gevel. De oudste (pl. XXVI no. 69), eenigszins onbeholpen geteekend, vertoont op de middenpartij het jaartal 1593 en draagt verder de volgende aanteekening met de hand van den stadsecretaris Jan van Hout: ‘Ontfgn. van Andries Jacobsz, Pieter Tonisz, Jacob Dirksz, Claes Cornelisz.’ De vier genoemden waren onderscheidenlijk de tresorier-extraordinaris, de stadstimmerman, de stadsmetselaar en de stadssteenhouwer. Ongetwijfeld heeft men hier dus te doen met een ontwerp van den ‘Dienst van Gemeentewerken’. Het schijnt niet in den smaak van het stadbestuur te zijn gevallen, wat trouwens geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwondering kan baren, en zoo zal men aanleiding hebben gevonden in 1594 buiten Leiden naar een bekwamen bouwmeester om te zien. Het tweede ontwerp (pl. XXVII no. 70) draagt op den middentop het jaartal 1594 en zal ongetwijfeld als een eerste project van Lieven de Key moeten worden beschouwd. In hoofdzaken stemt het overeen met het uitgevoerde werk. In 1599 kreeg de stadhuistoren een nieuwen bovenbouw naar ontwerp van Joris Andriesz. en Pieter Anthonisz., en in 1604 werd het stadhuis aan de Oostzijde verlengd met een vleugel o.a. voor de Vierschaar van Rijnland. Aan de Westzijde bevond zich nog lang een laatgothische gevel met drie boogvensters, vermoedelijk dagteekenend van 1455. Deze gevel werd naar het schijnt in 1662 door den stadsarchitect Willem van der Helm in zandsteen vernieuwd met behoud van de oorspronkelijke hoofdvormen. Nog verder Westelijk bevond zich een eenvoudige trapgevel van een in 1635 aangekocht huis, welke gevel in 1735 in hardsteen werd vernieuwd en bij die gelegenheid een renaissance balustrade en een open torentje kreeg. De groote trap voor den hoofdingang, die eertijds gebogen was, werd in 1737 (overvoorde a.w. blz. 44) of in 1735 (dozy blz. 9) recht gemaakt. De buskruitramp van 1807 bracht groote schade en is vermoedelijk oorzaak geweest, dat de geveltop op den vleugel van 1604 verdween. In 1858 werden de meeste kruiskozijnen uitgebroken en omstreeks 1868 werd de groote middentop afgebroken en herbouwd. In 1883 besloot men den voorgevel, die geheel geverfd was, schoon te maken. Daarna onderging het uiterlijk geen wijzigingen van belang meer tot den groten brand van 12 Februari 1929. Na den brand is de bouwval van het stadhuis geheel gesloopt met uitzondering van den ouden voorgevel. Het nieuwe stadhuis is gebouwd naar de plannen en onder leiding van den architect C.J. Blauw te Haarlem, de restauratie van den ouden voorgevel en zijn verlenging met een zandsteenen gedeelte aan de linkerzijde in den ouden trant is een afzonderlijk werk geweest dat onder leiding heeft gestaan van den architect H. van Heeswijk te 's-Gravenhage en prof. A.W.M. Odé te Bilthoven, beiden leden van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. Ga naar margenoot+ De middeleeuwsche kern van den gevel bleek bij de restauratie te bestaan uit baksteen van het formaat 22 × 10,5 × 5 cM. en was in 1597, toen de zandsteenen bekleeding werd aangebracht, aangevuld met een baksteen van het formaat 19 × 9 × 4 cM. De buitenbekleeding is van Bückeburger of Obernkirchner zandsteen, afkomstig uit het Wezergebergte. Onder het straatvlak werden nog overblijfselen aangetroffen van een Middeleeuwsche buitenbekleeding met Gobertangesteen.
Ga naar margenoot+ Het middengedeelte van den gevel, ter lengte van 6 vensters aan weerszijden van den hoofdingang op de verdieping, is in zijn kern nog middeleeuwsch en kreeg in 1597 zijn zandsteenen bekleeding in renaissancevormen naar het ontwerp van Lieven de Key. Bij zijn ontwerp heeft de Key kennelijk rekening moeten houden met de oorspronkelijke gevelindeeling en kon hij zijn decoratief talent alleen ten volle geven in de monumentaal opgezette buitentrap en de drie geveltoppen, die geheel als pronkstukken zijn behandeld. Tusschen den hoofdingang en de aediculae van de vensters aan weerszijden bevinden zich nissen met de beelden van Vrede en Gerechtigheid. Vreemde elementen in den gevel zijn de beide gelijkstraatsche poortjes met de toetssteenen op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schriftplaten en pilasteromlijstingen. Zij zijn vermoedelijk in afwijking van het oorspronkelijke ontwerp aangebracht (verg. pl. XXV no. 70) en in navolging van een opschriftplaat boven het linksche poortje, die er al vóór de groote verbouwing was (pl. XXVII nos. 68 en 69.) In October 1597 sloot men nog een contract met Albert Rodtvelt voor het maken van deze poortjes, terwijl Pieter Bailly al in Augustus van dat jaar was betaald voor het teekenen en vergulden van de opschriften van de middenpartij. Het verdient de aandacht dat de ‘basementen, cornissen, frese ende capitelen’ van de poortjes en misschien ook die van de middenpartij voor veel geld met olieverf werden geschilderd (Overvoorde a.w. blz. 41; het jaartal 1578 in de voetnoot is ongetwijfeld een drukfout voor 1598). De steenen kruiskozijnen van de vensters in het gedeelte van 1597, die in de vorige eeuw waren uitgebroken, zijn bij de restauratie naar voorhanden gegevens nieuw aangebracht. Geheel links in dit gedeelte bevindt zich tegen den gevel een eenvoudige roepstoel en daarbij in den muur gegrift en met koperen eindstukken aangegeven een Rijnlandsche roede verdeeld in 12 voeten. De ontwerper van het rechtsche verlengstuk van den stadhuisgevel ter lengte van 8 vensters (vermoedelijk Hendrick Cornelisz. van Bilderbeeck) hield zich in hoofdzaken aan het voorbeeld van den ouderen gevel, maar veroorloofde zich vrij aanmerkelijke afwijkingen voor de vormen van ingang en vensters. Op het poortje het jaartal 1604. De vensters zijn veel rijker opgevat dan die in het 7 jaren oudere gedeelte. Zij hadden tot den brand van 1929 hun oorspronkelijke zandsteenen vensterkruisen bewaard. De plaats, waar dit gevelgedeelte eertijds door een topgevel werd bekroond, is nog duidelijk kenbaar door het blinde gedeelte van de borstwering langs den dakvoet. Bij de restauratie is de oude gevel aan de linkerzijde verlengd met een zandsteenen stuk ter lengte van 9 vensters. Hiervan is één vak als eindvak van het gevelgedeelte van 1597 behandeld, terwijl de rest vrijwel een copie is van de gevelverlenging uit 1604 aan de andere zijde. Op het linkereind van den gevel is bij de restauratie een zandsteenen poortje opgesteld, dat voordien aan de zijde van de Vischmarkt stond. Het vertoont de vormen van het begin der 17de eeuw, maar draagt het jaartal 1670, dat wellicht bij gelegenheid van een verandering is aangebracht. Tegen het gevelgedeelte van 1604 bevindt zich een eenvoudige 18de eeuwsche hardsteenen pomp.
WAAG EN BOTERHAL vormen een gebouwengroep op den hoek vanGa naar margenoot+ Aalmarkt en Mandenmakersteeg. Het hoog opgetrokken gedeelte aan de Aalmarkt dient gelijkvloers als Waag. De verdieping daarboven was oorspronkelijk vergaderplaats van het Chirurgijnsgilde en is thans kantoor van den Gemeentelijken dienst van Haven- en Marktbedrijf. Achter de Waag bevindt zich de Boterhal. Afb. blz. 54 no. 8 en pl. XXX-XXXII no. 75 no. 76 no. 77 no. 78 no. 79. litteratuur: van mieris II blz. 497-499.Ga naar margenoot+ Den 21sten Augustus 1657 besloten die van den Gerechte tot den bouw van eenGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe Waag volgens een ontwerp dat Pieter Post zou leveren. Den 5den September al werd de teekening van Pieter Post goedgekeurd en op 5 November 1657 werd de eerste steen gelegd. Den 16den Juli van het volgende jaar kon men het gereedgekomen gebouw inspecteeren, en besloot men dat de Boterhal volgens ontwerp van Pieter Post in het midden zou worden overdekt. Alle beeldhouwwerk voor de Waag en Boterhal werd geleverd door Rombout Verhulst, die daarvoor in 1662 zijn laatste betaling ontving (van notten, Rombout Verhulst, blz. 21. 100-102). Het groote relief aan den voorgevel van de Waag draagt het jaartal 1658. Ga naar margenoot+ Op het Gemeentearchief van Leiden berusten de volgende ontwerpen voor Waag en Boterhal: Teekening voorgevel Waag zooals deze is uitgevoerd met als variant een spits dak. Gemerkt: 1657 3/21. Blijkbaar door Post. Afb. 8. Leiden, Waag en Boterhal.
Teekening zijgevel Waag en Boterhal overeenkomstig de uitvoering behoudens het spitse dak van de Waag en het ontbreken van de overdekking van de middenruimte van de Boterhal. Gemerkt: P. Post 1657 8/29. Afgebeeld bij g.a.c. blok, Pieter Post blz. 43. Hierbij een variant met het dak van de Waag zooals het is uitgevoerd, gedateerd 1657 9/21. Teekening voor den voorgevel van de Waag overeenkomstig den hoofdopzet van Pieter Post maar zeer nuchter, geteekend: van der Helm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De benedenhelft van het gedeelte aan de Aalmarkt is uitwendig geheel metGa naar margenoot+ zandsteen bekleed. Sterk verdiepte voegen geven den indruk van rusticawerk. De drie vrijstaande zijden van de Waag hebben elk een groote poort, geflankeerd door rechthoekige vensters waarboven zich telkens nog een kort, nagenoeg vierkant venster bevindt. Aan de zijgevels zijn houten luifels uitgestoken. Ter hoogte van de verdieping is een luchtiger behandeling toegepast. De voorzijde is ook hier geheel met zandsteen bekleed en prijkt met een Dorische pilasterstelling bekroond door een driezijdig fronton. Het middenveld van de pilasterstelling, breeder dan de zijvakken, is gevuld met een groot kalksteenen relief dat het weegbedrijf verbeeldt (pl. XXIX no. 1). Het fronton bevat reliefvoorstellingen van het dichten van fusten en pakken en in het midden het stadswapen. De zijgevels zijn op de verdieping grootendeels in baksteen uitgevoerd met hoekblokken, lijstwerken en afhangende festoenen van zandsteen en een dakvenster in het midden. Evenals beneden bevinden zich op de verdieping een rij hooge en een rij lage vensters. De Boterhal is uitwendig zeer sober in baksteen uitgevoerd. De zandsteenenGa naar margenoot+ poortjes aan de Aalmarkt zijn in 1908 verbreed. In het midden van den gevel aan de Mandenmakersteeg bevindt zich een zandsteenen poortje met rondboog en pilasters, bekroond door een relief dat het bedrijf van de Boterhal weergeeft (pl. XXX no 1). De zakken in de kappen, die op de afbeelding van blz. 54 nog staan aangegeven, zijn verwijderd en vervangen door middenplatten. De wanden van de Waagruimte zijn inwendig als schoon baksteenmetselwerkGa naar margenoot+ uitgevoerd met zandsteenen hoekblokken. Aan de zware balkzoldering hangen de weegschalen. Een doorgang, overkluisd door twee kruisribgewelfjes tusschen bogen, leidt naar de Boterhal, waarvan de middenruimte (pl. XXX no. 75)Ga naar margenoot+ van de galerij wordt gescheiden door hardsteenen pijlers die zandsteenen bogen dragen. De galerijen worden overkluisd door riblooze kruisgewelven van metselwerk zonder gordelbogen. De middenruimte is overdekt met kruisribgewelven van hout en pleister. In de schildwanden van de middenruimte zorgen rondboogvensters voor verlichting. Boven de middenbogen van de beide korte zijden bevinden zich decoratieve middenpartijen, waarvan die aan de Waagzijde is versierd met de wapens van de Burgemeesters in 1659. De gewelfde doorgang tusschen Waag en Boterhal wordt geflankeerd door rechthoekige ruimten. Een later gewijzigde houten trap voert uit de galerij aan de zijde van de Mandenmakersteeg over de eene van deze zijruimten naar de verdieping. De andere zijruimte bevat een houten spiltrap die naast juistgenoemde uitkomt. De kamer op de verdieping boven de Waag heeft een schoorsteen (pl. XXXII no. 79),Ga naar margenoot+ waarvan de boezem is versierd met twee Jonische pilasters die een gebogen fronton dragen. Op de vlakke schachten van de pilasters zijn wapens geschilderd. In deze omlijsting is een schilderstuk gevat, voorstellend den Genius van de Chirurgie, door J. van der Sluys, doek, omstreeks 1700. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De LAKENHAL, Oude Singel 29, wordt sedert 1870 gebruikt als Stedelijk Museum. Afb. pl. XXXIII nos. 81 en 82. Ga naar margenoot+ litteratuur: orlers I blz. 187; van mieris II blz. 461; teg. staat I, blz. 528; w. pleyte in Bouwkundig Tijdschrift V, 1885, blz. 9; j.c. overvoorde, Archieven van de Leidsche Hallen; dez. in ‘Buiten’ 1916 blz. 100 en 112. Ga naar margenoot+ Het gebouw werd in de jaren 1639 en 1640 opgetrokken naar de plannen van Arent van 's-Gravesande, die op een steen naast den ingang ook als architect wordt vermeld. Aannemers van het steenhouwwerk waren Bartholomeus Drijffhout en Pieter Arijensen 't Hooft. Als Lakenhal bleef het in gebruik tot 1823, daarna werd het een Hal van Inlandsche Manufacturen. Na de opheffing van deze laatste hal in 1866 werd het gebouw ingericht tot Stedelijk Museum. In 1890 is aan de achterzijde een groote bovenlichtzaal voor schilderijen aangebouwd en in 1921 een groote vleugel langs de Scheistraat, waardoor aan het uitwendige sterk afbreuk is gedaan. In 1933 is de oorspronkelijke indeeling, die bij de inrichting tot museum was gewijzigd, op enkele punten weer hersteld. Ga naar margenoot+ Het hoofdgebouw is aan de voorzijde voorzien van twee lagere zijvleugels. Het tusschengelegen plein wordt van de straat afgesloten door een muur met een toegangspoort. De achterzijde van het hoofdgebouw, die geheel vlak is gehouden, vertoonde oorspronkelijk twee vleugels van dezelfde hoogte als het hoofdgebouw zelf, maar hier is de oorspronkelijke toestand door het verhoogen van een dier vleugels en door het aanbouwen van een trap en verbindingen met de moderne museumruimten aanmerkelijk gewijzigd. Het middengedeelte van den voorgevel heeft een zandsteenen onderbouw waarop vier zandsteenen Jonische pilasters verrijzen welke een driezijdig fronton dragen. Deze pilasters strekken zich uit over een hoofdverdieping met kruisvensters en een lagere tweede verdieping, welke laatste aan de voorzijde blind is, vroeger in achtergevel en zijgevels van vensters was voorzien en thans alleen bovenlicht in de kap heeft. Het vlakke middenstuk van den voorgevel draagt het opschrift: Laeckenhalle M D C X L; het fronton daarboven prijkt met het stadswapen en wordt door schaapsfiguren bij wijze van acroteria bekroond. Vijf reliefs ter hoogte van de tweede verdieping verbeelden van links naar rechts het spinnen, het weven, het touwen, het droogscheren en het verven. Het baksteenmetselwerk van de middenpartij en dat van de eveneens lichtelijk uitspringende zijpartijen boven de daken der voorvleugels is in gele steen uitgevoerd, dat van de smalle tusschengelegen vakken in roode steen. De vleugels aan weerszijden van het voorplein bestaan gelijkstraats uit open galerijen met zandsteenen Dorische zuilen die op vlakke lijsten de bovenmuren dragen. De voorgevels van deze vleugels, bekroond door frontons, zijn in 1933 ontdaan van een beklamping in machinale steen en met oude steen vernieuwd evenals de muur die het voorplein afsluit. In het midden van den afsluitmuur bevindt zich een zandsteenen toegangspoort, versierd met twee halve Dorische zuilen die een hoofdgestel dragen waarop stapels laken en een volmolen het lakenbedrijf uitbeelden. De vlakke muurpijlers in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den afsluitmuur dragen groote, in zandsteen uitgehouwen sajetklossen. Inwendig is de Lakenhal herhaaldelijk verbouwd, vooral bij de inrichtingGa naar margenoot+ tot museum in 1870. Bij het bovenaangehaalde artikel van pleyte zijn plattegronden afgedrukt van de oorspronkelijke indeeling en die na 1870 met opgaaf van de bestemming der ruimten. In 1933 is de oorspronkelijke toestand op eenige plaatsen hersteld, maar begrijpelijkerwijs heeft men er van afgezien de groote bovenzaal, die de volledige verdieping van het hoofdgebouw inneemt, weer in tweeën te deelen gelijk vroeger het geval was geweest (‘Groote Pers’ en ‘Kleine Pers’). De Gouverneurskamer in den linkerachtervleugel van de verdieping heeft nog den oorspronkelijken schoorsteen met zandsteenen wangen en eiken kap bewaard. De boezem is versierd met een schilderstuk, voorstellende de Gouverneurs van de Hal in 1692 door Carel de Moor (Cat. Schilderijen no. 245) in gesneden lijst. Drie schilderijen van A. van den Tempel, die dit vertrek eertijds opluisterden, bevinden zich thans elders in het Museum (Catalogus nrs. 325, 326 en 327). In den voorvleugel tegenover de Gouverneurskamer bevindt zich de voormalige Staalmeesterskamer, afgesloten door een oorspronkelijk rood geverfd en gedeeltelijk verguld eiken schotwerk met kast en twee deuren (alles midden XVII), waarboven in een gesneden en vergulde lijst (onderzijde nieuw) een schilderstuk door Jan de Baen, voorstellende de Staalmeesters in 1675 (pl. XXXII no. 80). Sinds eenige jaren is dit schotwerk weer op zijn oorspronkelijke plaats. Het eikenhouten tongewelf op de verdieping van dezen vleugel was oorspronkelijk rood-bruin geschilderd in de Staalmeesterskamer en grijs in het portaal daarvoor. In de Stempelkamer op de verdieping van den rechter-achtervleugel bevindt zich nog de vanouds daar aanwezige schouw waarvan de zandsteenen wangen, die met caryatiden versierd zijn, een gesneden houten kap dragen. Voor de overige voorwerpen die uit de Lakenhal afkomstig zijn zie Catalogus Voorwerpen in het Stedelijk Museum 2de uitgave (1924) nos. 1287-1534.
SAAIHAL. Zie Lodewijkskerk, blz. 98.Ga naar margenoot+
PENSHAL. Van de Penshal is niets anders over dan de ingang aan de BreestraatGa naar margenoot+ tusschen de nos. 101 en 103, en de uitgang aan de Langebrug tusschen de nos. 22 en 34. Pl. XXXIV nos. 83 en 85. De ingang aan de Breestraat wordt gevormd door een poortje van Bückeburgersteen, bekroond door een cartouche met het stadswapen en opschrift: ‘Anno 1607’, alsmede door een gangetje achter dit poortje hetwelk wordt overdekt door riblooze kruisgewelfjes in vijf travéeën en leidt naar de ruimte tusschen de huizen waar eertijds de penshal werd gehouden (voor den ouden toestand zie afb. Gem. Archief Cat. no. 2091, 2092 en 9507). Een dergelijk gangetje, dat evenwel zijn overwelving heeft verloren, voert naar het Bentheimersteenen poortje aan de Langebrug, dat ongetwijfeld uit denzelfden tijd dagteekent als het poortje aan de Breestraat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ DE STADSTIMMERWERF, gelegen aan het Galgewater, bestaat uit een plein, dat van de kade wordt afgesloten door een muur met doorgangspoort en aan Noord- en Zuidzijde is omgeven door oude gebouwen die tot de werf behooren (pl. XXXV no. 86). De vleugel aan de Oostzijde van het plein bevatte eertijds de woning van den stadstimmerman en dagteekent blijkens het jaartal op het kalf van de voordeur uit 1612. De statige trapgevel aan de voorzijde met zijn speklagen van Bentheimersteen is in het eind van de vorige eeuw vrij sterk gerestaureerd. galland (blz. 217) meende hem aan Lieven de Key te mogen toeschrijven, het ligt echter voor de hand dat de stadsmetselaar Hendrick Cornelisz. van Bilderbeek het ontwerp maakte. De zijgevels van dezen vleugel vertoonen nog de oorspronkelijke eiken vensterkozijnen. Het sobere, twee verdiepingen tellende magazijngebouw aan de Noordzijde van het plein is in 1650 ter vervanging van een kleiner opgetrokken (dozy blz. 10). De oorspronkelijke Westelijke vleugel, waarin zich de woningen van den stadssteenhouwer en den stadsmetselaar bevonden (van mieris II blz. 401), heeft plaats gemaakt voor de leelijke Morschpoortkazerne. Op de toegangspoort in den muur langs de kade prijkt het stadswapen met het opschrift ‘Stadts - Timmerwerf’.
Ga naar margenoot+ ACCIJNSHUISJES. Deze schilderachtige gebouwtjes tegen de Zuidzijde van het schip der Hooglandsche kerk (pl. XXXV no. 87) moeten in 1665 naar ontwerp van Willem van der Helm zijn opgetrokken (Bulletin Oudheidkundige Bond 1909 blz. 29). Ongesigneerde ontwerpen, waaronder met pilasterstellingen, berusten in het Gemeentearchief (Catalogusnummer 2200-2203).
Ga naar margenoot+ DE DOELENPOORT aan de Groenhazengracht (pl. XXXIV no. 84), het eenige overblijfsel van de St. Jorisdoelen die in het begin van de vorige eeuw is gesloopt, dient thans als toegang voor de Doelenkazerne. De buitenzijde is versierd met een Dorische pilasterstelling, een bekronend beeld van St. Joris en verschillende krijgsattributen. De poort is in 1645 volgens ontwerp van Arent van 's-Gravesande in Bentheimersteen uitgevoerd, en wel, wat het steenhouwwerk aangaat, door Pieter Adriaansz. 't Hooft en Cornelis Gijsbertsz. van Duynen, het metselwerk door Jan Claesz. Pety. Volgens de bewoordingen van het bestek schijnt de poort oorspronkelijk geverfd te zijn geweest (van Mieris II blz. 412, 413). In 1854 en 1929 zijn herstellingen uitgevoerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijke gebouwenGa naar margenoot+ DE ST. PIETERSKERK, oudste parochiekerk van Leiden, nu een der Ned. Hervormde kerken, ligt vrij op het Pieterskerkhof en Pieterskerkplein behou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dens het koor waarvan de omgang grootendeels door aanleunende huizen wordt ingesloten. litteratuur: orlers blz. 98; van mieris I blz. 23; A. mulder in Bulletin Oudheidk.Ga naar margenoot+ Bond I, 5 (1903/'04) blz. 54; J.C. overvoorde, Archieven van de Kerken, I, Leiden 1915; dez., Rekeningen uit de bouwperiode van de St. Pieterskerk te Leiden in Bijdr. Bisd. Haarlem XXX (1906) blz. 61, dez. in Bulletin Oudheidk. Bond II, 1 (1908) blz. 228; h. visser in L. Jaarb. 1904, blz. 155. afbeeldingen. De eenige oude afbeelding die voor den vroegeren toestand vanGa naar margenoot+ het bouwwerk van bijzonder belang moet worden geacht, is de schilderij op paneel van omstreeks 1500 in de kamer van de Gemeentecommissie bij de Pieterskerk (zie blz. 76 en pl. XXXVII no. 89). De teekening uit 1784 door een onbekende, gem. archief, cat. prentverz. no. 2233, is op pl. XXXVIII, no. 90 afgebeeld, omdat van de daar weergegeven zijde tegenwoordig geen behoorlijke foto te maken is. geschiedenis. Volgens een aanteekening in een memorieboek, die uit omstreeksGa naar margenoot+ 1500 moet dagteekenen, werd de kerk in 1121 door bisschop Godebald gewijd onder patronaat van de H.H. Petrus en Paulus (blok I, blz. 331, zie ook orlers I, blz. 99). Dit is de eenige keer dat wij naast St. Pieter ook St. Paul als patroonheilige vinden vermeld. Het patronaatsrecht van de kerk behoorde oudtijds aan de graven van Holland en werd in 1268 door Floris V aan de Duitsche Orde te Utrecht geschonken (Oorkb. no. 169). orlers beweert in een geschrift te hebben gevonden, dat het koor van de kerk omstreeks 1339 zou zijn gebouwd. Vermoedelijk heeft hij onjuist gelezen: wij kennen uit de jaren 1338/'40 alleen stukken die betrekking hebben op de vergrooting van het kerkhof van St. Pieter en de wijding van deze uitbreiding (Archief Secretarie, Regesten no. 33 en 34 alsmede Bijdr. Bisd. Haarlem XXX blz. 66 en 136, waar blijkt dat de lezing van p.l. muller, Regesta Hannonensia blz. 270, die het ook heeft over de vergrooting van het kerkgebouw, bezwaarlijk juist kan zijn). In 1372 wordt gesproken over een niet nader aangeduide ‘timmering’ (Bijdr. Bisd. Haarlem XXX blz. 66, 136) en in 1391 kreeg de kerk een legaat van 20 000 steenen ‘tot Sinte Pieters tijmmeringe te hulpe’ (ibid. blz. 67). In de allerlaatste jaren van de 14de eeuw begon men met den bouw van het huidige koor. Het is mogelijk dat laatstgenoemd bericht uit 1391 al daarmee in betrekking staat, maar het werk schijnt toch iets later ter hand te zijn gevat, te oordeelen naar een ongedagteekenden brief van bisschop Frederik van Blankenheim (1393-1423), waarbij aan fabriekmeesters van de parochiekerk van Leiden verlof werd gegeven om dit gebouw, dat in staat van verval verkeerde, met koor en altaren af te breken en opnieuw te doen bouwen (s. muller f-zn., Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht II no. 1839). Uit deze bouwperiode is een reeks rekeningen bewaard en gepubliceerd, welke met tusschenpoozen van 1398 tot 1429 doorloopt. Aangezien in eerstgenoemd jaar blijkt, dat den bouwmeester Mr. Rutger van Kampen nog drie jaren achterstallig loon moest worden uitgekeerd, zal de vervanging van het koor in of kort voor 1395 zijn begonnen. De aanduiding van het geleverde materiaal of het uitgevoerde werk is in de rekeningen gewoonlijk te vaag om nauwkeurige gevolgtrekkingen te veroorloven, behalve in enkele gevallen gelijk de posten voor het welven, pleisteren, dekken en beglazen van de sacristie (1399). Dat het in deze jaren ging om den bouw van een nieuw koor blijkt duidelijk hieruit, dat in 1409 meester Aernt van den Doem (Aernt Bruun, bouwmeester van de Dom van Utrecht) werd ontboden ‘om mit hem te spreken van den coer voert up te maken’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1412 werd het koor door den wijbisschop gewijd, en meester Aernt van den Doem en de gezellen in de loods kregen dat jaar ieder een kaproen ‘doe dat coer ghemaact was’. Heelemaal voltooid zal het koor toen nog niet zijn geweest, want de 11 gewelven, die in 1412 werden aanbesteed, zijn ongetwijfeld die van den kooromgang geweest welke 13 travéeën telt. Aan het koor hadden verschillende meesters gewerkt. Mr. Rutger van Kampen, die vermoedelijk in 1395 door kerkmeesters werd aangenomen als meester van het werk, is vermoedelijk dezelfde als Mr. Rutger van Keulen, meester van de Bovenkerk en de Buitenkerk te Kampen, die daar in 1363 als Rutger Micheelsz. van Colen in het burgerboek voorkomt en in 1369 als bouwmeester werd aangesteld. In Leiden wordt hij het laatst in 1402 genoemd. In 1407 werden Mr. Willem van Kessel, loodsmeester van de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch en Mr. Aernt van den Doem, meester van den Utrechtschen Dom ontboden om hun oordeel over het werk te kennen te geven. Aan het oordeel van den laatstgenoemde schijnt men veel gewicht te hebben gehecht; in 1409 werd hij, gelijk gemeld, nog eens om advies gevraagd en in 1412 werd hem betaling gedaan ‘also hi der kercken meester is’. De overgebleven rekeningen van de jaren 1413, 1417 en 1426-1428 bewijzen dat men na de wijding van het koor nog voortging met bouwen. In 1413 kreeg men een kostbaren altaarsteen uit Dinant. In 1417 werden groote hoeveelheden materiaal aangeschaft, waaronder ruim 600 000 baksteenen, lijsten, 77 voet pijlers en ruwe steen uit Affligem (W.N.W. van Brussel), en werkte men aan een ‘zeventaer’1) Mr. Aernt van den Doem kwam in dat jaar vier maal over. In 1420 werd de kerk gewijd en nog eens in 1425 (Bijdr. Bisd. Haarlem blz. 137, 138). In 1426 werden ‘posten van den glasen’ (vensterharnassen) gehouwen. Met het lood dat het volgende jaar werd gekocht ‘siin die muerplaten gecleet van beiden siden van der kerc tuschen den toern ende den koer’. In 1428 werden verscheiden gewelven gemaakt, waarvoor o.a. de schoenmakers en de smeden geld gaven, was men bezig ‘beide die uutlaten (vermoedelijk zijbeuken) te cleeden mit loet’ en betaalde men aan Herman van Aken zijn achterstallig honorarium, dat hem ‘voirtijts doe men die kerc boven maicte toegherekent (was) ... also hi meester van den werc was’. Mr. Herman van Aken was, zij het aanvankelijk in een ondergeschikter positie, al sinds 1398 aan de Pieterskerk werkzaam. In of kort voor 1435 schonk het snijdersgilde een glas en een gewelf (Archieven v.d. Kerken I blz. 212, no. 124). In 1450 moest de stad kerkmeesteren te hulp komen omdat hun financieele toestand zoo slecht en de kerk zoo bouwvallig was, ‘dat die kerck voorsz. instorten ende nedervallen soude en worde daerinne bijtijds niet voorzien’ (Bijdr. Bisd. Haarlem XXX blz. 83). Volgens Overvoorde, wiens bron in dezen wij niet hebben kunnen achterhalen, werd de kerk vergroot onder het commandeurschap van Jacob van der Woert, 1453-1473 (Archieven blz. VIII; de commandeur van het Duitsche Huis te Leiden was pastoor van de Pieterskerk). In 1512 stortte de toren in, die ter plaatse van de beide Westelijke travéeën van het middenschip heeft gestaan. Het portaal tegen den vervolgens gebouwden nieuwen Westergevel kreeg in 1637 een tweede verdieping terwille van het toen gemaakte orgel (L. Jaarb. 1907, blz. 155). Nadat de kerk in 1566 door den beeldenstorm was geteisterd, werd zij in 1572 definitief door de Hervormden in gebruik genomen. Ga naar margenoot+ Sinds het einde van de vorige eeuw is voortdurend aan de kerk gerestaureerd. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste werk was de slooping van de huizen die het schip van de kerk aan alle zijden omgaven, het aanbrengen van natuursteenen harnassen in de vensters van zijbeuken en kooromgang en het verwijderen van pleister en witkalk van de natuursteenen deelen van het inwendige als zuilen, scheibogen, muurschalken en gewelfribben. In 1907 begon een nieuwe restauratieperiode onder leiding van den architect W.C. Mulder te Leiden. De architect Mulder overleed in 1920 en werd opgevolgd door den architect A. Mondt te 's-Gravenhage, na wiens dood in 1937 de leiding van het werk berust bij den architect J. van Nieukerken te 's-Gravenhage. De nieuwe restauratie-periode ving in 1907 aan met het onderhanden nemen van het Zuiderdwarspand, waarvan de muren werden hersteld en de kappen vrijwel geheel vernieuwd. De vensters werden van natuursteenen harnassen voorzien ter vervanging van de baksteenen en houten rechte stijlen die de oorspronkelijke hadden vervangen, en het groote portaal in den Zuidgevel, dat in de 18de eeuw was gewijzigd in klassicistische vormen, werd in gothieke gedaante vernieuwd. Vervolgens werd het Noorderdwarspand op dezelfde wijze behandeld, behoudens het portaal, dat zijn 18de-eeuwsche vormen tot 1938 behield. In de jaren 1921-1929 kwam het koor aan de beurt. Bij het herstellen van de muren van den hoogen lichtbeuk bleek, dat de buitenzijde oorspronkelijk in natuursteen was uitgevoerd, welke, vermoedelijk wegens verweering, later door een baksteenen beklamping was vervangen. Op dit punt werd de bestaande toestand gehandhaafd en het baksteenmetselwerk van de buitengevels hersteld. De vensters van den lichtbeuk kregen nieuwe baksteenen harnassen en de bekappingen werden hersteld en grootendeels vernieuwd. In 1929 werd een aanvang gemaakt met de restauratie van het schip. Hier is de grootendeels in tufsteen uitgevoerde buitenbekleeding van de muren van den lichtbeuk, die sterk was aangetast en bij gedeelten geheel was verdwenen, allerwege vernieuwd. De vensters van den middenbeuk kregen nieuwe tufsteenen harnassen inplaats van de niet oorspronkelijke rechte baksteenen stijlen, de daken zijn grootendeels vernieuwd, de Westgevel met de beide flankeerende traptorentjes en het portaal met zijn verdiepingen werden hersteld, en tenslotte kwamen de zijbeuken met de doopkapel aan de beurt. Intusschen was gebleken, dat de toestand van het al gerestaureerde dwarsschip in verscheiden opzichten nadere voorzieningen eischte; de natuursteenen harnassen van de vensters, nog maar een goede twintig jaar oud, waren tengevolge van het roesten van de brugijzers gedeeltelijk verbrijzeld, en ook de daken, die men in de oorlogsjaren 1914-1918 met een surrogaat van leien had moeten bekleeden, vorderden nieuwe herstellingen. Uitwendig is de nieuwe restauratie van het dwarsschip, waarbij het noorderportaal thans ook zijn 18e-eeuwsche vormen voor laat-gothische heeft moeten verwisselen, thans (zomer 1942) ongeveer voltooid, die van het inwendige is nog in vollen gang. De kerk (afb. blz. 62-64 no. 9-11; pl. XXXVI, no. 88 vlg.) is een gothischeGa naar margenoot+ kruisbasiliek, waarvan de hooge lichtbeuken met houten tongewelven zijn overdekt en alle overige ruimten met steenen gewelven. Het schip heeft dubbele zijbeuken, het dwarsschip heeft alleen aan den Westkant zijbeuken, het koor heeft een omgang. De vijf zijden, waarmee het koor is gesloten, maken niet deel uit van een regelmatigen veelhoek. Tegen den Westergevel van den middenbeuk bevindt zich een portaal met twee verdiepingen. Op den Zuid-Westhoek van het schip is de voormalige doopkapel uitgebouwd, welke een sluiting heeft van drie achthoekszijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 9. Leiden, Pieterskerk voor 1907. Doorsnede over de lengte. Voor de juiste aanduiding van de bouwperioden zie den plattegrond op blz. 63.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 10. Leiden, Pieterskerk, plattegrond.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 11. Leiden, Pieterskerk vóór 1907. Opstand Zuidzijde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den hoek van koor en Zuiderdwarspand bevindt zich de voormalige sacristie met verdieping. De Westergevel van den middenbeuk is voorzien van traptorentjes op de beide hoeken, een derde traptoren verrijst tegen den Oostgevel van het Noorderdwarspand en een vierde voert naar de verdieping van de sacristie en naar de goten van den kooromgang. Tegen de Zuidzijde van het koor is in de 17de eeuw de kamer van de Gemeentecommissie (kerkvoogden) opgetrokken. De oorspronkelijke vergaderruimte van kerkmeesteren of ‘godshuisberaders’ was de verdieping boven de sacristie. De binnenwerksche hoofdafmetingen van het bouwwerk zijn ongeveerGa naar margenoot+ (de maten verschillen van punt tot punt een weinig) de volgende:
De muren bestaan uit baksteenmetselwerk dat aan verschillende deelen eenGa naar margenoot+ uitwendige bekleeding van natuursteen heeft. Een zoodanige bekleeding vertoonen de muren van het dwarsschip voorzoover zij bedoeld waren in het gezicht te komen, voorts het meest Oostelijke vak van den langen gevel van den Noorderzijbeuk van het schip, en de beide lange gevels van den hoogen middenbeuk. Aan het dwarsschip bestaat de bekleeding uit Gobertange, aan het middenschip uit tufsteen behoudens de beide meest Westelijke vakken, die voornamelijk met Ledesteen en Bentheimersteen zijn bekleed. De koorlantaarn was, gelijk onder ‘Restauraties’ al werd opgemerkt, oorspronkelijk uitwendig ook geheel met natuursteen bekleed, hetgeen trouwens overeenkomt met de weergave op de schilderij in de kamer van de Gemeentecommissie (pl. XXXVII, no. 89). Zuilen, schalken, pijlers, bogen, ribben, vensters, nissen, ingangen en dergelijke onderdeelen zijn meest alle in natuursteen uitgevoerd, hoofdzakelijk Ledesteen, maar ook tufsteen, trachiet en Bentheimersteen. De baksteen van den kooromgang en sacristie is aan de buitengevels vlakgehakt (pl. XXXIX, no. 96). Wat het voegwerk aangaat kan worden opgemerkt dat de Westgevel van den middenbeuk oorspronkelijk was uitgevoerd met keurig gesneden voegen naar thans nog duidelijk is te zien op de in 1637 toegevoegde tweede verdieping van het portaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inwendig zijn de wanden bij de restauratieperioden, die in 1921 aanvingen, geheel ontdaan van hun bepleistering, met eenigszins terugliggende voegen behandeld, en vervolgens in het koor gewit maar overigens in hun roode naaktheid gelaten. De oude baksteen vertoont de volgende formaten:
Ga naar margenoot+ De muren van de zijbeuken worden geschoord door vrij zware steunbeeren, die tegenwoordige alle schuin tegen de gevels oploopende zandsteenen afdekkingen hebben. Oorspronkelijk hadden de steunbeeren aan de Zuidzijde volgens de schilderij van omstr. 1500 in de kamer van de Gemeentecommissie (pl. XXXVII, no. 89) ter hoogte van de goten aanzetten voor pinakels, en die aan de Westzijde zadeldakjes. Vóór 1934 werden de steunbeeren aan de Zuidzijde gedekt door zadeldakjes met leibekleeding en niet oorspronkelijke looden fleurons in laat-gothische vormen. In gemeld jaar zijn zij in overeenstemming gebracht met de afdekkingen die de steunbeeren aan de Noordzijde sinds menschenheugenis hadden. Een gedeelte van den Westgevel van den middenbeuk gaat schuil achter het portaal met zijn beide verdiepingen. Hierdoor wordt van een groote en diepe spitsboognis het benedengedeelte bedekt en zijn twee ondiepe, driedeelige spitsboognissen daaronder geheel aan het oog onttrokken. De vensterharnassen van de doopkapel maken den indruk dat zij indertijd naar de oorspronkelijk aanwezige zullen zijn vernieuwd. De overige vensters hebben alle natuursteenen harnassen die bij de restauratie nieuw zijn ontworpen. De oorspronkelijke harnassen waren toen al lang verdwenen. Van de lange zijbeukgevels vertoont het meest Oostelijke vak aan weerszijden sporen van verdwenen lage uitbouwsels onder de dorpels van de vensters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de Noordzijde zijn namelijk inwendig nog twee openingen met nagenoeg halfronde bogen, geprofileerde kanten en ijzeren tralieafsluitingen zichtbaar, die in 1896 zijn aangetroffen. Aan de Zuidzijde is het geprofileerde poortje dat tot het aanbouwsel leidde binnen nog aanwezig en werden in Maart 1935 bij restauratiewerkzaamheden ook de moeten van een overwelving onder den vensterdorpel aan de buitenzijde gevonden. De bestemming van deze uitgebouwde ruimten, waarvan de Zuidelijke op de schilderij van omtrent 1500 in de kamer van de Gemeentecommissie is weergegeven (pl. XXXVII, no. 89), valt niet met zekerheid op te geven. Van de ingangen in de eindgevels van het dwarsschip zijn alleen de omlijstende, zwaar geprofileerde spitsbogen oorspronkelijk werk. De dubbele ingangspoorten zelf zijn bij de restauratie gemaakt ter vervanging van de 18de-eeuwsche ingangen. Alle vensterharnassen van het dwarsschip zijn bij opeenvolgende restauratieperioden ontworpen en gemaakt. De Oostelijke gevels van elk der beide dwarspanden vertoonen duidelijkeGa naar margenoot+ sporen van een onvoltooiden aanleg. Bij den bouw van het dwarsschip heeft men al dadelijk rekening gehouden met plannen om den kooromgang te verdubbelen en alvast bogen gemaakt, die naar dezen buitensten kooromgang zouden leiden. Aanleunend tegen het uiterste vak van het Noorderdwarspand moet een aanbouwsel met verdieping zijn ontworpen, naar blijkt uit de aanzetten voor twee stergewelven, het eene boven het andere, alsmede uit een dichtgezet poortje dat uit den traptoren naar deze verdieping zou moeten voeren (pl. XXXIX, nos. 93 en 94). Aangezien bij de ontworpen verdubbeling van den kooromgang de bestaande sacristie had moeten verdwijnen, is het zeer waarschijnlijk dat men een nieuwe sacristie met verdieping had willen bouwen in den hoek tusschen koor en Noorderdwarspand. Aan het overeenkomstige vak van het Zuiderdwarspand is de toestand anders. Tot groote hoogte is daar een buitenbekleeding met witte Gobertangesteen aanwezig, die er op wijst dat hier oorspronkelijk geen aanbouwsel ontworpen was. Ter hoogte echter van de kappen der zijbeuken volgt een strook baksteenmetselwerk met een dichtgezet poortje dat een spaarholte in den muur achter het pseudotriforium moest verbinden met de ruimte onder een nooit uitgevoerde kap. Halverwege den bouw van het Zuiderdwarspand, het stadium, dat op meergemelde schilderij van omstreeks 1500 is weergegeven, moet men dus zijn besloten in afwijking van het oorspronkelijke plan hier een toestand te scheppen, die veel analogie zou vertoonen met dien van het Noorderdwarspand. Het verdient tenslotte, wat het dwarsschip aangaat, de aandacht, dat het geschilderde tafereel van de kerk in de kamer van de Gemeentecommissie (pl. XXXVII, no. 89), waarop het dwarsschip half afgebouwd is weergegeven, links tegen den hoogen Zuidgevel een traptorentje met slank spitsje afbeeldt, dat overgekraagd is juist ter hoogte van de goot van den zijbeuk. Inderdaad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn onder de bekapping van den zijbeuk nog resten van dit torentje, dat bij de verdere voltooiing door een steunbeer is vervangen, aanwezig, te weten de binnenwaartsche overkraging en daarboven muurwerk met een dichtgezetten ingang. Ga naar margenoot+ De steunbeeren van den kooromgang, thans meest alle onder een zeer geringe helling tegen de muren met lood afgedekt, zijn kennelijk een weinig ingekort. Op evengemelde schilderij van omstreeks 1500 zijn zij ter hoogte van de goten van den omgang van zadeldakjes voorzien, gelijk die voor 1934 op de steunbeeren van den uitersten Zuiderzijbeuk van het schip ook aanwezig waren. Aan den kooromgang wisselen vensters met de normaal voorkomende dagkanten af met vensters die rijker zijn geprofileerd (verg. Plattegr. blz. 63). Gelijk hiervoor al is opgemerkt hield men bij den bouw van het dwarsschip rekening met een verdubbeling van den kooromgang, die inderdaad is begonnen maar al heel spoedig schijnt te zijn opgegeven. Aansluitend tegen het Noorderdwarspand is een vak van den buitenwand een eindweegs tot stand gekomen, en wel met een blind venster omdat daar in den hoek de onderstelde nieuwe sacristie was ontworpen (pl. XXXIX no. 93). Bij graafwerk voor het nieuwe archief van de kerk zijn verder Oostwaarts de fundeeringen van den onvoltooiden buitenkooromgang over een lengte van nog ruim twee travéeën teruggevonden. Ga naar margenoot+ De vensters van de sacristie zijn bij de restauratie nauwkeurig naar de gevonden overblijfselen vernieuwd (pl. XXXIX no. 95). De bekapping in den vorm van een spits, duidelijk zichtbaar op de schilderij van omstreeks 1500, is sterk ingekort. Ga naar margenoot+ Op de kap van de koorlantaarn verrijst boven de eerste travée een houten, met lood bekleed klokketorentje met slanke spits. Ga naar margenoot+ De beuken van het schip worden gescheiden door slanke zuilen, waarvan die van de binnenrijen zwaarder zijn dan die van de buitenrijen. De kapiteelen zoowel van de zuilen als van de kolonnetbundels tegen de wanden van de zijbeuken zijn voorzien van dubbele bladkransen van het geijkte laat-gothische koolbladtype. Het muurwerk van den middenbeuk is ter hoogte van de daken van de zijbeuken verlevendigd door vakken met zeer ondiepe nissen in twee reeksen, de onderste onmiddellijk ontspringend op de scheibogen. In de nisjes van de bovenste reeks zijn telkens twee segmentboogopeningen aanwezig, welke uitkomen in spaarholten in de dikte van het muurwerk. Onderling hebben deze spaarholten geen verbinding, zij zijn slechts toegankelijk door poortjes boven de gewelven van de zijbeuken. De beide Westelijke kruispijlers danken hun gedaante aan een verzwaring van enkelvoudige zuilen, dagteekenend uit den tijd dat de kerk nog geen dwarsschip had en het middenschip onmiddellijk aansloot tegen het hooge koor. Aanzetten van de scheibogen eener zevende travée van het schip zijn duidelijk zichtbaar waar de ommanteling van de oorspronkelijk enkelvoudige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuilen ophoudt. Dat het schip oorspronkelijk twee vakken verder Oostwaarts doorliep tot het aansloot bij het koor blijkt ook nog hieruit, dat de bekapping met houten tongewelf over deze twee travéeën nog steeds in de oorspronkelijke gedaante aanwezig is. De kappen van elk der beide dwarspanden loopen tegen deze oudere bekapping te niet. De knoopen van het houten tongewelf over den middenbeuk vertoonen van West naar Oost: St. Paulus, St. Petrus (pl. XLII no. 101), het wapen van Leiden, een zon met aangezicht en een maanshoofd met blinddoek. De gordelbogen en de ribben van de gewelven, waarmee de zijbeuken van het schip worden overkluisd, hebben alle eenzelfde profiel. De sluitsteen van de tweede travée van den buitensten Zuiderzijbeuk vertoont in relief een engel met schild, die van de derde travée van de binnensten Zuiderzijbeuk een engel met een schild waarop een kelk, die van de vijfde travée van dezen zijbeuk een gedrapeerde figuur, grootendeels bedekt door een verlichtingsornament. De overige sluitsteenen zijn zonder versiering. Boven het portaal van den Westgevel met zijn stergewelf bevinden zich twee verdiepingen die door houten zolderingen zijn overdekt. In den doorgang tusschen dit portaal en het schip hangt een laat-gothische gepijpte eiken deur. De zuilen met hun kapiteelen alsmede de scheibogen en de wandkolonnettenGa naar margenoot+ der zijbeuken van het dwarsschip zijn in alle opzichten gevolgd naar die van het schip. Boven de toppen van de scheibogen loopen smalle lijsten waarop vakken met siernisjes ontspringen, die doen denken aan overeenkomstige vakken van het schip, maar daarvan in teekening afwijken. De muren bevatten ter plaatse van deze vakken spaarholten naar het voorbeeld van die van het schip. De zuilen en de kolonnetbundels van het koor onderscheiden zich van die inGa naar margenoot+ dwarsschip en schip doordat zij enkele bladkransen hebben. Een merkwaardigheid is, dat de scheibogen van de apsis en die van de twee Zuidwaarts aangrenzende vakken rijke profielen vertoonen met aan weerszijden twee diepe hollen, terwijl de overige scheibogen veel eenvoudiger profielen hebben (pl. XLII no. 100). Het begin van de profileering van scheibogen en gewelfribben juist boven de zuilkapiteelen is onafgewerkt gebleven. Een andere eigenaardigheid is de vorm van de Oostelijke kruispijlers, die in de lengterichting van de kerk enkele, vrij zware halve zuilen vertoonen en in de dwarsrichting telkens drie veel lichtere schachten. De naar het midden toegewende zuilbundels gaan omhoog tot de muurstijlen van de bekapping, de overige zijden worden ter hoogte van de aanzetten der scheibogen afgesloten door omgaande bladkapiteelen. Een deel van deze omgaande kapiteelen (pl. XLIV no. 117) vertoont onmiskenbaar een strenger en ouder karakter dan de vorige, toch al vrij strenge zuilkapiteelen van het koor (pl. XLIV no. 118). Alle zuilkapiteelen zijn van trachiet. In de koorlantaarn loopt onder de dorpels van de hooge vensters een reeks ondiepe nisjes. Geprofileerde schalken op kraagsteenen met bladornament | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dragen de muurstijlen van de middenkap. Vier schalken in de apsis hebben kapiteelen met figuraal beeldhouwwerk, de overige kapiteelen met bladornament. De knoopen van het tongewelf over het middenkoor zijn versierd met gesneden reliefs, voorstellende van Oost naar West (de bedoelde volgorde): De Zweetdoek van de H. Veronica, een Engel (Mattheus), een gevleugelden leeuw (Marcus), een gevleugelden stier (Lucas) en een adelaar (Johannes) (pl. XLII no. 102 no. 103 no. 104 no. 105 no. 106. De sluitsteenen van den kooromgang zijn versierd met beeldhouwwerk, dat helaas hier en daar nogal beschadigd is. De voorstellingen zijn, rondgaande van den Z.W.hoek bij de sacristie:
Wat deze beeldhouwwerken aangaat kan worden opgemerkt, dat niet alle van dezelfde hand zijn. De betrekkelijk grove zijn van tufsteen, de fijnere zijn in een fijner soort natuursteen uitgevoerd. De gewelven van den kooromgang zijn, zooals op blz. 60 is gezegd, vermoedelijk in 1412 aanbesteed, d.w.z. ten getale van 11, waarbij men kan aannemen dat de beide uiterst Westelijke vakken, aansluitende tegen de rest van de kerk, voorloopig achterwege zijn gebleven. Als namen van beeldhouwers uit het begin van de 15de eeuw noemt overvoorde (Bijdr. Bisd. Haarlem XXX blz. 80) Willem van Bolre, Willem Paeu, Kerstiaen de beeldsnijder, Claes van Brugel (1412) en Jorijs de beeldemaker te 's-Gravenhage (1428). Hiervan is Willem van Bo(e)lre ons o.a. bekend eerst als ondergeschikte, later als opvolger van Aernt Bruun aan den Dom te Utrecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het muurvak van den kooromgang, waartegen de voormalige sacristie is opgetrokken, heeft een blind venster waarvan het traceerwerk zoo goed als geheel is verdwenen, waarschijnlijk bij gelegenheid dat hier in 1629 het kleine orgel werd aangebracht, dat later naar de Marekerk is verplaatst. Links onder dit blinde venster bevat de wand een geprofileerd venstertje, dat gelegenheid heeft gegeven uit de sacristie op het koor te kijken. De sacristie, welker verdieping oudtijds de vergaderplaats was van kerkmeesteren,Ga naar margenoot+ dient, sinds zij werd gerestaureerd, tot predikantenkamer. Eén der kraagsteenen van het kruisribgewelf vertoont een manskop, de overige zijn beschadigd. In den Noord-Westhoek bevindt zich een trapkoker, die bij den bouw van het Zuiderdwarspand voor een gedeelte moest worden weggebroken en toen zijn steenen trap zal hebben verloren, maar die tenslotte weer bruikbaar is gemaakt door het aanbrengen van een houten spiltrap. Deze voert naar de verdieping, van welker gewelf, dat bij den bouw van het dwarspand werd uitgebroken, nog een kraagsteen in den N.O.-hoek over is in den vorm van een gevleugeld fabeldier (pl. XLIV no. 116). De huidige kerk is in het eind van de 14de eeuw begonnen met het koor ter vervangingGa naar margenoot+ in gedeelten van een oudere kerk. Van die oudere kerk is de toren, welke wij kennen uit het geschilderde tafereel van de kerk in de kamer van de Gemeentecommissie (pL. XXXVII, no. 89), ongetwijfeld een overblijfsel. Deze toren was van baksteen opgetrokken en volgens sommige opgaven 32, 31½ of 30½ roeden hoog (orlers blz. 100, 102; van heussen blz. 15), hetgeen overeenkomt met ondersch. ruim 120 Meter, ruim 118 M. en krap 115 M. Indien deze opgaven min of meer juist zijn, wat, te oordeelen naar de schilderij van omstreeks 1500, geenszins onmogelijk mag heeten, omvatten zij natuurlijk mede de hooge spits. Een ander bericht stelt de hoogte van den toren op 23 roeden of ruim 87 M. (orlers blz. 102), hetgeen de hoogte van het steenwerk zou kunnen zijn. Toen de toren in 1512 instortte, zou hij 300 jaren oud zijn geweest en de spits 48 jaren (orlers blz. 100, 102). Volgens de gedaante waarin hij is afgebeeld op meergemelde schilderij kan hij evenwel bezwaarlijk veel ouder zijn geweest dan het begin van de 14de eeuw. De bouw van de huidige kerk is begonnen met het optrekken van het koor, en wel vermoedelijk tusschen 1393 (aanvang episcopaat van Frederik van Blankenheim) en 1395 (vroegst bekende werkzaamheid van Mr. Rutger van Kampen). De gelijktijdig met den kooromgang opgetrokken sacristie was in 1399 al klaar. Wellicht wijst de tweeërlei profileering van de scheibogen van het koor op een stagnatie in zijn bouw. De samenstelling van de beide Oostelijke kruispijlers geeft o.i. aan dat zij niet als zuivere kruispijlers zijn bedoeld geweest. Zij zijn wel berekend op een triomfboog, die een caesuur zal hebben moeten vormen, maar niet op den aanleg van een dwarsschip van gelijke hoogte als het koor. Nadat men het koor had voltooid, heeft men blijkens de bewaarde rekeningen tusschen 1413 en 1435 het overige van de kerk verbouwd of vergroot. Het huidige schip is naar ons inzicht van tenminste een halve eeuw later. In deze richting wijst het bericht, dat de kerk in 1450 zeer bouwvallig was, hetgeen toch niet het geval kan zijn geweest, wanneer het huidige schip kort tevoren tot stand ware gekomen. Het bericht bij Overvoorde, dat de kerk onder het commandeurschap van Jan van der Woert (1453-1473) werd vergroot, en het relaas over het instorten van den toren in 1512, waarbij deze ‘twee Pilaernen van het nieuwe werck’ vernielde (orlers blz. 101), doen ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook alle onderstellen, dat het schip zooals het was vóór het instorten van den toren, uit de tweede helft van de 15de eeuw dagteekende. De doopkapel maakt door afwijkende profielen e.d. den indruk wat later tegen den uitersten Zuiderzijbeuk te zijn toegevoegd, een onderstelling waarvoor evenwel tijdens de restauratie geen positieve aanwijzingen in het metselwerk zijn aangetroffen. Het dwarsschip zal omstreeks 1500 of een weinig vroeger zijn begonnen. De schilderij van omstreeks 1500, die, behalve wat de onderlinge hoogteverhoudingen betreft, blijken geeft van een opmerkelijke nauwkeurigheid en vermoedelijk vóór den val van den toren, in ieder geval niet heel lang daarna tot stand zal zijn gekomen, geeft het dwarsschip weer op een tijdstip, dat het werk halverwege was gestaakt. In 1512 dan stortte de toren ter aarde waarbij twee zuilen aan de Noordzijde van het schip, ongetwijfeld zuilen tusschen de beide Noordelijke zijbeuken, werden vernield. Na opruiming van de overblijfselen van den toren werd het middenschip op zijn plaats met twee vakken verlengd, gedeeltelijk met het afkomende materiaal. De plaats waar het oorspronkelijke werk van den middenbeuk eindigt is nog na te gaan in de loodrechte naden, die boven de gewelven van de zijbeuken te bespeuren zijn even Westelijk van het tweede zuilenpaar. In het ruim van de kerk zijn deze naden bij de restauratie van het schip weggewerkt. Het juistgenoemde tweede zuilenpaar moet in hoofdzaak nog van vóór den val van den toren dagteekenen, en schijnt oorspronkelijk den vorm te hebben gehad van driekwart-zuilen op de hoeken van den toren, naar is op te maken uit ingezette hoeken in de schachten en kapiteelen. Het portaal aan de Westzijde werd een weinig na de voltooiing van den nieuwen Westergevel opgetrokken. De tweede verdieping van het portaal is, zooals eerder werd opgemerkt, een toevoeging van 1637. Ga naar margenoot+ Ter vervanging van de betrekkelijk kleine gewelfde kamer boven de sacristie werd voor de vergaderingen van kerkmeesteren in de 17de eeuw een ruime kamer tegen de Zuidzijde van den kooromgang opgetrokken. Waarschijnlijk geschiedde zulks in 1675, welk jaartal in het fries van den schoorsteenboezem voorkomt. De kamer vertoont ten deele nog de oorspronkelijke 17de eeuwsche uitmonstering: goudleeren behangsel, houten overwelving waarop wapens van kerkmeesters zijn geschilderd en den boezem van den niet noemenswaard naar voren springenden schoorsteen. Deze schoorsteenboezem prijkt met een schilderstuk op doek, romantisch landschap met waterval en bouwval van een ronden tempel (Tivoli?), gevat tusschen twee breede pilasters met goed gesneden, veelkleurig geschilderde wapens en een hoofdgestel met een gesneden rankfries in welks midden een cartouche het jaartal 1675 draagt. Het onderstuk van den schoorsteen, hoezeer ook in hoofdzaak 17de eeuwsche vormen vertoonend, harmonieert niet met den boezem. Men krijgt den indruk dat het is samengesteld uit de zandsteenen rechtstanden met ooren en voluutconsoles van een midden-17de eeuwsch ingangspoortje en een later bijgemaakte houten latei. Daarbinnen is in de 18de eeuw een zwart marmeren haardomlijsting aangebracht. Omstreeks 1730 is de kamer een weinig gemoderniseerd door het wijzigen van de vensters en het maken van lage lambris tegen Oost- en Zuidwand, een buffet en kasten tegen den Noordwand en een rijk gesneden penant- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spiegel en -tafel tusschen de beide vensters. Het buffet, dat met twee deuren gesloten wordt, heeft goed gesneden consoles en van binnen nog het waarschijnlijk oorspronkelijke schilderwerk, diep groen met goud, bewaard. Overigens is het houtwerk met uitzondering van de wapenpilasters van den schoorsteenboezem en het houten gewelf in de vorige eeuw met een ordinaire kleur geel geschilderd. Gewelf en goudleeren behangsel zijn zwart van rookaanslag.
Tot de kerk behooren de navolgende meubelen, gedenkteekenen, schilderingen,Ga naar margenoot+ e.d.
Eikenhouten koorhek met koperen spijlen in laat-gothische vormen, XV BGa naar margenoot+ (pl. XLVI). De bovenregel waarop aan de Westzijde geschilderd is: Ghebenedijt Sij Die Soete Name Ons Heren Jhesu Christi Ende Die Naem Der Soete Maget Maria Inder Ewicheyt, en aan de Oostzijde: Dum Cantor Populum Mulcet Suis Vocibus Deum Irritat Pravis Moribus. D. Bernardus (Zie Bulletin Oudheidk. Bond 1915 blz. 136), gaat schuil onder een opgetimmerd vroeg-renaissance hoofdgestel met bewonderenswaardig gesneden friezen welker stijl wijst op den tijd van ongeveer 1540-1550 (pl. XLVI no. 122-no. 115). Preekstoel in weelderige laat-gothische vormen vermengd met enkele vroeg-renaissanceGa naar margenoot+ motieven, vermoedelijk omstr. 1525 (pl. XLV nos. 119 en 120, afb. n. opmeting door F. Ludewig in De Architect, 1896 pl. 218, 219). De eikenhouten kuip rust op een natuursteenen voet. Het klankbord, waarvan de renaissancevormen kennelijk vroeg-17de eeuwsch zijn, wordt bekroond door een ouderen bovenbouw (XVI b) in fijne renaissancevormen bestaande uit een achtzijdig en een vierkant paviljoen met ondersch. Toskaansche en balustervormige zuiltjes. Ook de slecht zichtbare zolderingen van de beide paviljoens zijn versierd met opmerkelijk 16de eeuwsch decoratief snijwerk. Een tweede eenvoudige eikenhouten preekstoel, XVII, staat in het koor. Orgel, in de jaren 1639-1641 vervaardigd door drie leden van het geslachtGa naar margenoot+ (van) Hagerbeer, nl. Galtus Germersz, Germer Galtussen en Jacobus Galtussen met gebruikmaking van een rugpositief uit 1626 (jaartal op gesneden fries) (pl. XLI no. 99). Het houtwerk van de kas is roodbruin geschilderd met eenig verguldsel. De wapens op de kas zijn die van kerkmeesters in 1808, toen een herstelling na de buskruitramp van 1807 werd uitgevoerd. Een aantal graftomben, grafzerken en andere gedenkteekenen:Ga naar margenoot+ litteratuur: K.J.F.C. Kneppelhout van Sterkenburg, De Gedenkteekenen inGa naar margenoot+ de Pieterskerk te Leyden, Leiden 1871; Prins II A blz. 170-180.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een groot aantal grafzerken, waarvan de meeste sterk afgesleten zijn en deGa naar margenoot+ best bewaarde in het algemeen in het middenkoor liggen. Als merkwaardigste van de oude zerken noemen wij de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Op de eerste zuil aan de Noordzijde van het koor bevindt zich een geschilderd vak met acht heiligenfiguren, ontdekt in October 1844. Pl. L no. 140. De voorstellingen zijn plaatselijk beschadigd en sterk vervaagd. Litteratuur: n.c. kist in: Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis XVII (1846) blz. 419 met afb.; th. borret in: De Katholiek XI (1867) blz. 320, XII (1847) blz. 52, XIII (1848) blz. 69; g.j. hoogewerff, De Noord-Nederlandsche Schilderkunst II blz. 104. De voorgestelde heiligen zijn in de bovenrij van links naar rechts: Petrus, Andreas, Johannes de Dooper, Jacobus Minor; die van de benedenrij: Norbertus, Cornelius, Christophorus en Antonius Abt. De figuren zijn om de ander aangebracht op een steenrooden en een rood-bruinen ondergrond. Bij de figuur van St. Pieter het wapen-van Boschhuizen. Lijmverf. Volgens Hoogewerff dagteekenen deze schilderingen van kort na het midden van de 15de eeuw, wat ons nogal laat voorkomt. Op de vierde zuil aan de Zuidzijde van het koor bevindt zich een geschilderde voorstelling van twee engelen, die, over de kruinen van boomen zwevend, een schijf vasthouden, alles op een rooden ondergrond welke weer is aangebracht op een aan weerszijden uitstekende gele kalklaag die onmiddellijk op de steen zit. Ongetwijfeld is de schijf een nimbus voor een verdwenen beeld, waarvan de sporen duidelijk zichtbaar zijn. Litteratuur: Handelingen Mij. der Nederl. Letterkunde 1888 blz. 83; g.j. hoogewerff, De Noord-Nederlandsche Schilderkunst II blz. 83. Voorts zijn op alle zuilen van het koor overblijfselen zichtbaar van de geschilderde decoratieve achtergronden van verdwenen beelden, ongetwijfeld apostelbeelden. Deze decoratieve patronen bedekken gedeelten van de beide juistgenoemde schilderingen, en dagteekenen derhalve uit later tijd, vermoedelijk 16de eeuw. Ga naar margenoot+ Schilderij, voorstellende de St. Pieterskerk met den toren, die in 1512 instortte, en het dwarsschip in onvoltooiden toestand met een tijdelijke afdekking. Pl. XXXVII no. 89. Hoewel de onderlinge verhoudingen van de onderdeelen der kerk verre van juist zijn, vertoont het tafereel in verschillende bijzonderheden als het aantal travéeën, het later verwijderde traptorentje van het Zuiderdwarspand waarvan nog overblijfselen op een verborgen plek bewaard zijn (zie blz. 67/68) e.d. een opmerkelijke mate van nauwkeurigheid. Paneel, 119 × 96 cM., met op het paneel aangebrachte lijst. Verm. omstr. 1500. Schilderij met voorstelling van het schip van de Pieterskerk inwendig naar het Westen. Paneel, 59 × 46,5, midden 17de eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schilderij met voorstelling van het orgel van de Pieterskerk tegen een gemarmerden achtergrond. Paneel, 112 × 80, XVII B. Zesarms koperen lichtkroon met duif, midden XVI.Ga naar margenoot+ Tien-Geboden-bord, XVII A, vroeger boven het koorhek. Pl. XLI no. 98.Ga naar margenoot+ Gildeborden van de schoenmakers (1581), de wevers (1581), de smeden (1602), de kleermakers (1610) en de timmerlieden (1648). Drie rouwkassen van leden van het geslacht de Bye, onderscheidenlijk uit 1675, 1723 en 1725 (L. Jaarboekje 1941 blz. 89). In het torentje op het koor hangt een klok van 58 cM. middellijn met opschrift:Ga naar margenoot+ Me fecit Pieter Seest Amstelodami 1763. Een gebarsten klok, in 1490 gegoten door Wilhelmus Moor (ongetwijfeld dezelfde als Willem Moer), is in 1925 overgebracht naar het stedelijk museum De Lakenhal. Voorts wordt hier bewaard het Avondmaalszilver van al de Nederd. Herv.Ga naar margenoot+ kerken van Leiden, bestaande uit louter gladde schalen, schotels, bekers en collectebussen met als eenige versiering het gegraveerde wapen van de kerkelijke gemeente. Van dit vaatwerk behooren tot de Pieterskerk: een schaal van 46 cM. middellijn, 2 schotels van 31 cM. middellijn, 4 bekers van 17 cM. hoogte en twee collectebussen van 23 cM. hoogte, alle in 1760 aangeschaft uit legaat van Petrus Gijs en Maria van den Bergh. Aan de Hooglandsche kerk behooren: een schaal van 46 cM. middellijn en twee collectebussen hoog 22,5 cM., eveneens in 1760 aangeschaft uit legaat Gijs-van den Bergh, alsmede twee schotels van 35 cM. middellijn, die in 1739 zijn gelegateerd door Catarina de Jong, en 4 bekers van 18 cM. hoogte, welke in 1753 zijn geschonken. Aan de Marekerk behooren: een schaal van 47 cM. middellijn, twee schotels van 31 cM. middellijn en 4 bekers van 18 cM. hoogte, welke alle in 1755 zijn geschonken, en twee collectebussen van 23 cM. hoogte uit meergemeld legaat Gijs-van den Bergh, 1760. Aan de moderne Oostkerk behooren: een schotel van 33 cM. middellijn, een schotel van 26 cM. middellijn en een collectebus van 18,5 cM. hoogte, alles in 1721 gelegateerd aan de voormalige Hoogduitsche kerk door Ds. Joh. Casp. Plukker; verder een schotel van 26 cM. middellijn, 4 bekers van 17 cM. hoogte en twee collectebussen van 19,5 cM. hoogte, alle in 1760 gelegateerd door meergemeld echtpaar Gijs-van den Bergh. Tenslotte bevinden zich in het archief van de kerk twee kannetjes van witGa naar margenoot+ Delftsch aardewerk met tinnen deksels, een marmeren, van een monument afkomstig wapen, 5 gepolychromeerde houten wapenbordjes (XVII), een gesneden wapen van Leiden, een ingelijste teekening (XVIII A) van het voormalige houten klokhuis van de Pieterskerk en van een daarin gehangen hebbende klok, die in 1513 door Willem en Jasper Moer was gegoten. In de kamer van de Gemeentecommissie bevinden zich een tafel met daarbijbehoorend 11 rechte stoelen en een leunstoel, alles midden-XVIII, voorts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 12. Leiden, Hooglandsche Kerk, doorsnede over de lengte.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 13. Leiden, Hooglandsche Kerk, plattegrond.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ijzeren geldkist (XVII), een houten kist met ijzeren beslag (XVII), een wandklok stijl Lod. XVI, naamborden van kerkmeesteren over de jaren 1532-1733 en 1734-1868, een model van de koepelconstructie van de Marekerk en 6 tinnen kannen.
Ga naar margenoot+ DE ST. PANCRAS- OF HOOGLANDSCHE KERK ligt, grootendeels door huizen ingesloten, aan het St. Pancraskerkhof en de Middelweg, Kerksteeg, Hooglandsche Kerkgracht en Korte Nieuwstraat. Zij behoort aan de Ned. Hervormde Gemeente met inbegrip van den toren. Ga naar margenoot+ litteratuur: j.c. overvoorde, Archieven van de kerken II, Leiden, 1915; dez. in Leidsch Jaarb. 1917 blz. 1 en 1918 blz. 16; h.g. hamaker, Historische aanteekeningen in het Memoriale Fautorum Capituli Sti. Pancratii te Leiden in Bijdr. v. Vad. Gesch. en Oudheidk., 2de reeks VI, 1870, blz. 126. Ga naar margenoot+ geschiedenis. De oorsprong van deze kerk is de stichting van een aan de parochiekerk van Leiderdorp onderhoorige kapel in de Waard, tot welke stichting bisschop Guy van Avennes in 1314 verlof gaf. De kapel werd gewijd in 1315. In 1356 wordt zij een parochiekerk genoemd, hoewel nog steeds afhankelijk van Leiderdorp. In 1366 werd de kerk voorzien van een kapittel van kanunniken (van mieris, Gr. Charterboek III blz. 196). Nadat zij in Augustus 1566 door een beeldenstorm was geteisterd, kwam de kerk in 1574 voorgoed in handen van de Hervormden. Bouwberichten zijn uitermate schaarsch. In 1377 maakte men een begin met de ‘structura ecclesiae nostrae novae cum calumnis seu pilaris’ (hamaker blz. 135), waarna in 1381 ‘fundatus est chorus novus ecclesiae nostrae admirantibus pluribus de latitudine fundamenti’ (hamaker blz. 137). In 1395 ontving men een gift voor den bouw van de kerk en in het bijzonder voor de glazen van het koor (L. Jaarb. 1917 blz. 12); een andere gift voor den bouw wordt in 1433 gemeld. In 1434 werd een altaar in den nieuwen kooromgang geplaatst (L. Jaarb. 1917 blz. 12). Verder vernemen wij niets meer omtrent den bouw van de kerk, behalve dat kapittel en parochie in 1466 de stad om hulp vroegen ‘tot haeren tijmmeringe’ zonder daarop ooit een antwoord te ontvangen (L. Jaarb. 1917 blz. 13, 14). De toren werd in 1622 hersteld (Oudheidk. Jaarb. 1938 blz. 87). Het portaal voor den toren verrees in 1665 naar ontwerp van den stadsarchitect Willem van der Helm (L. Jaarb. 1917 blz. 42). Ga naar margenoot+ Blijkens een opschrift op den Westelijke houten afsluitwand van de kruising werd de kerk in 1840 hersteld. In 1842 zijn de houten stergewelven in koor en dwarsschip uitgevoerd (van dissel blz. 19). In de jaren 1877-1883 werden koor en dwarsschip gerestaureerd onder den architect J.C. Rijk (opschrift steunbeer Noorderdwarspand boven de daken van den zijbeuk). Daarna werd de restauratie voortgezet onder leiding van den architect W.C. Mulder tot 1904. In 1918 en 1919 werden de spitsen van de traptorens van het Zuiderdwarspand onder leiding van dezen architect hersteld, die van het Noorderdwarspand volgden in de jaren 1924-1926, bij welke gelegenheid de architect A. Mondt de leiding had en ook herstellingen zijn uitgevoerd aan den tusschenliggenden geveltop. Bij de verschillende restauratiewerken zijn in het algemeen ingewaterde en verweerde muurgedeelten vernieuwd en wel voor een groot gedeelte met niet bijpassend materiaal, namelijk machinale baksteen en natuursteensoorten die afwijken van de oorspronkelijk gebruikte. Voorts zijn dichtgemetselde vensters heropend, bestaande vensterharnassen hersteld en ontbrekende nieuw gemaakt, enkele balustraden en pinakels nieuw aangebracht, is inwendig de natuursteen van zuilen, bogen, schalken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e.d. van pleister en witkalk ontdaan, zijn balustraden gemaakt in de triforia en de nissen daarvan weer voorzien van het voor het grootste deel ontbrekende ornament in de boogjes, de vloeren verlegd en tenslotte de preekstoel en het verdere oude meubilair van verflagen ontdaan, hersteld, aangevuld en nieuw opgesteld. Afb. 14. Leiden, Hooglandsche Kerk, dwarsdoorsneden over het koor.
De kerk is een geheel op steenen overwelving aangelegde kruisbasiliek (afb.Ga naar margenoot+ blz. 78, 79, 81 no. 12-14, pl. LI no. 141 vlg.), waarvan het in lengte en hoogte onvoltooide schip den toren van een veel kleinere voorafgaande kerk aan drie zijden omvat. Het veruitspringende dwarsschip heeft evenals het schip zijbeuken. Het koor en zijn omgang zijn gesloten met vijf zijden van een onregelmatigen veelhoek. Tegen den Westgevel is in de 17de eeuw een portaal opgetrokken, tegen de Zuidzijde van den kooromgang liggen twee lage overwelfde vertrekken. Traptorens flankeeren de hoogopgaande middengevels van het dwarsschip. In deze dwarspandgevels bevinden zich de dubbele hoofdingangen van de kerk.
De binnenwerksche hoofdafmetingen van het bouwwerk zijn ongeveer alsGa naar margenoot+ volgt (de maten verschillen een weinig van punt tot punt):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De muren bestaan uit baksteen, die uitwendig alleen aan kooromgang en zijbeuken in het zicht komt. Overal elders is het baksteenmetselwerk bedekt door een buitenbekleeding, die voor het vlakke werk in hoofdzaak bestaat uit Gobertange en voor de bewerkte deelen uit Ledesteen en vooral uit Bentheimersteen. De Bentheimersteen van de geveltoppen van het dwarsschip vertoont op enkele halfverborgen plaatsen nog een zeer oude, wellicht oorspronkelijke verflaag in gele natuursteenkleur. Inwendig is de baksteen van de wanden gepleisterd en gewit. Zuilen, bogen, schalken, gewelfribben e.d. vertoonen het onbedekte natuursteenmateriaal: Ledesteen en Bentheimersteen. Intusschen is het duidelijk, dat al deze natuursteenen onderdeelen oorspronkelijk ook waren gewit: de wijdingskruisen, waarvan nog overblijfselen op de zuilen te zien zijn, zijn aangebracht op een zachtgetinte kalklaag. De formaten van de baksteen zijn de volgende:
Aangezien de kerk vrijwel geheel naar één systeem is gebouwd, maar aan de Westzijde niet werd voltooid, volgt de beschrijving thans van Oost naar West, inplaats van volgens gewoonte in omgekeerde richting plaats te vinden. Door dezen weg te volgen hebben wij toch gelegenheid in den aanvang het geheele systeem uiteen te zetten dat den bouw van de kerk kenmerkt. Ga naar margenoot+ De muren van den kooromgang zijn voorzien van steunbeeren, waarvan een aantal eindigt in de aanzetten van nooit voltooide of verdwenen pinakelbundels (op de prenten bij de gegraveerde kaarten van Leiden door C. Hagen uit 1670 en 1675 schijnen de pinakels voltooid te zijn weergegeven). Tusschen de vensters van de koorlantaarn zijn duidelijk de aanzetten van luchtbogen zichtbaar, welke tengevolge van het achterwege blijven van de hooge steenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewelven nooit tot uitvoering zijn gekomen. De stoelen van deze niet uitgevoerde luchtbogen zijn opgetrokken achter de breede goot die op de muren van den omgang ligt. Zij rusten nagenoeg geheel op zware baksteenen bogen die over de gewelven van den omgang zijn geslagen (afb. blz. 81 no. 14, rechts), en gaan grootendeels schuil onder de eigenaardige bekapping van den omgang. Deze alleszins gebrekkige ondersteuning van de luchtboogstoelen heeft zich door verschillende zettingen gewroken. De juist gemelde eigenaardige bekapping bestaat uit zadeldaken dwars op de muren van de koorlantaarn, welke zadeldaken zóó zijn geplaatst, dat elk daarvan telkens twee aaneengrenzende travéehelften overdekt. De luchtboogstoelen, die bedoeld waren uit de nokken van de zadeldaken op te rijzen, blijven nu geheel daaronder en alleen hun buitenwaarts gerichte smalle kant is zichtbaar als middengraat van de geveltopjes, waarmee de zadeldakjes van den omgang eindigen. In deze geveltoppen bevinden zich nissen, overdekt met kwart-cirkelvormige bogen tegen de luchtboogstoelen, welke nissen deurtjes omvatten die uit de kappen in de goten leiden. De voet van de muren van de koorlantaarn, voor zoover niet reeds schuilgaand onder de dwarskappen, wordt bedekt door korte dakschilden die ongeveer tot de dorpels van de hooge vensters reiken. Dat deze eigenaardige bekapping geen resultaat is van latere wijzigingen blijkt uit een reeks bijzonderheden. Zoo zijn de luchtboogstoelen geheel van baksteen opgetrokken behalve de in het zicht komende smalle zijden die de middengraat vormen van de geveltoppen; de toppen der zadeldaken worden tegen de penanten van de koorlantaarn begeleid door zandsteenen lijsten en onder deze lijsten is het muurwerk niet met natuursteen bekleed. De voordeelen van deze eigenaardige bedaking kan men van drieërlei aard achten. De luchtboogstoelen worden geschoord door de tegen hen aangebouwde topgevels der bekapping, de moeilijkheid het hemelwater af te voeren door of om de luchtboogstoelen is vermeden en deze laatste zijn zelfs tot aanmerkelijke hoogte beschermd tegen de invloeden van weer en wind, en tenslotte kon men de hooge vensters zeer groot maken door de dorpels te laten zakken tusschen en beneden de nokken van de bedaking van den omgang. De muren van den omgang waren bedoeld te worden bekroond door een balustrade vóór de topgeveltjes, aansluitend bij de pinakels van de steunbeeren en in het midden van elk vak tegen overhoeksche tusschenpinakels, voor welke de kraagsteenen nog boven eenige vensters aanwezig zijn. Ook de koorlantaarn zou prijken met een balustrade om het dak naar blijkt uit de bewaard gebleven aanzetten van pinakels. De harnassen van de vensters van den kooromgang zijn geen van alle oorspronkelijk. Enkele vensters van de koorlantaarn, in het bijzonder die van de sluiting, hebben harnassen die oud kunnen zijn of althans naar de oorspronkelijke vormen vernieuwd schijnen te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het dwarsschip is geheel volgens het systeem van het koor opgetrokken en ten aanzien van dezelfde punten onvoltooid gebleven, namelijk wat betreft de gewelven, de luchtbogen en de balustraden aan den voet van de daken. Het systeem van overkapping van de zijbeuken met dwarse zadeldaken die telkens twee aan elkander grenzende helften van travéeën overspannen, leidde onvermijdelijk tot gewrongen oplossingen in de hoeken bij de kruising en aan de einden van de dwarspanden, waar de normaal voorkomende geveltoppen in gehalveerden vorm moesten worden toegepast. Bovendien dienden de eindgevels van de zijbeuken op het Noorden en Zuiden boven de goten te worden verhoogd met rechthoekige stukken muurwerk ter afsluiting van de uiterste (halve) zijbeukkappen. Deze niet zeer elegante rechthoekige gevelverhoogingen (pl. LII no. 143) zijn verlevendigd door paren smalle nissen met halve rondbogen overeenkomstig die van de geveltoppen van de zijbeuken. De balustraden daarvóór zijn producten van de restauraties. De meeste steunbeeren van het dwarsschip hebben in den loop der tijden hun bekronende pinakelbundels verloren en zijn thans tegen de muren afgeschuind. De hoogopgaande middengevels van het dwarsschip zijn pronkstukken van laat-gothische architectuur met hun rijk bewerkte dubbele ingangen, hun hooge vensters in rechthoekige decoratieve omlijstingen, hun sierlijke traptorentjes en zeer plastisch behandelde geveltoppen. De nissen in deze geveltoppen bevatten diepliggende vensters die de zolders verlichten. De traptorentjes gaan halverwege van achthoekig in rond over. Die aan de Noordzijde worden gedekt door zandsteenen helmen met heen en weer gewrongen hoekribben, die aan de Zuidzijde hebben gladde kegelvormige afdekkingen. Uit de traptorentjes bereikt met de gaanderijen met balustrade aan den voet van de geveltoppen, van welke gaanderijen deurtjes naar de ruimten in de hooge kappen leiden. De Noordelijke geveltop eindigt in een zandsteenen kruis, de Zuidelijke in een toppinakel die bij de restauratie is aangebracht ter vervanging van een afdekking in renaissancevormen. Op oude afbeeldingen van de kerk, o.a. de bovenaangehaalde prenten bij de kaarten van C. Hagen (zie blz. 82) is de lichtbeuk van het dwarsschip nog voorzien van balustraden langs den voet van de daken. De vensterharnassen van het dwarsschip zijn in hoofdzaak bij de restauratie nieuw aangebracht. Enkele in de vensters van de hooge lichtbeuken kunnen naar de oorspronkelijke vormen vernieuwd zijn. Op de kruising staat een achtzijdig torentje van hout met een bekleeding van lood, twee geledingen hoog. Ga naar margenoot+ Evenals het dwarsschip volgt ook het nooit voltooide schip geheel het systeem van het koor. Hoever het schip zich in Westelijke richting had moeten uitstrekken is niet na te gaan. De zijbeuken zijn tot de voorloopige bedoelde Westelijke afsluitmuren geheel gereed gekomen met hun overwelving en bedaking door midden van dwarskapjes te paard op de scheiding der travéeën. De steunbeeren zijn alleen aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Noordzijde nog voorzien van de aanzetten der bekronende pinakelbundels. De muren van den middenbeuk zijn niet verder gekomen dan even boven de onderdorpels van de hooge vensters, behalve in het vak dat aansluit bij de kruising, welk vak wat verder opgetrokken penanten heeft, en gedekt wordt door een lessenaardak tegen de kruising. Overigens is het middenschip gedekt door een zadeldak tusschen smalle lessenaardaken, die tegen den voet van de hooge middenbeukmuren oploopen. Alle vensterharnassen van het schip, d.w.z. die van de zijbeuken, zijn in de vorige eeuw bij restauratie aangebracht. De kooromgang wordt van het hoogkoor gescheiden door zuilen welker kapiteelenGa naar margenoot+ versierd zijn met dubbele bladkransen van het geijkte laat-gothische Brabantsche type. Op de zuilkapiteelen ontspringen de geprofileerde scheibogen, de gewelfribben van den omgang en in het hoogkoor zeer schrale schalken, die op kapiteelen met eveneens dubbele bladkransen de steenen gewelfaanzetten dragen, waarop men in 1842 de houten stergewelven heeft aangebracht. De ribben van de gemetselde gewelven in den omgang rusten tegen de wanden op kraagsteenen die de vormen van de zuilkapiteelen volgen. Dat de sluitsteen van den triomfboog niet geheel afgewerkt is wijst er vermoedelijk op, dat uit dien sluitsteen ook gewelfribben zouden moeten ontspruiten. Inplaats van de huidige vierpuntige houten stergewelven zal men dus zespuntige sterren hebben willen maken. De bodem van de groote en diepe spitsboognissen, die de hooge koorvensters omvatten, is als een pseudotriforium behandeld met balustraden tusschen de penanten en gekoppelde siernissen met deelkolonnetten in de achterwanden onder de vensterdorpels. Juistgemelde balustraden zijn eerst bij de restauratie aangebracht, de aanzetten waren echter tegen de dagkanten van de groote nissen aanwezig. De korfboogjes van de gekoppelde nissen in de achterwanden van het pseudotriforium zijn aan de dagzijden voorzien van speelsche flamboyante versieringen in zandsteen, die evenwel alleen in de koorsluiting oorspronkelijk werk zijn en overigens eerst tijdens de restauratie zijn bijgemaakt. Een steentje onder het middenvenster van den kooromgang draagt het opschrift: Ave benigne Jhesu. Het dwarsschip onderscheidt zich van het koor doordat de vensters van deGa naar margenoot+ zijbeuken beneden de dorpels als nissen tot den vloer zijn doorgezet. Dat de sluitsteenen van de vier groote kruisbogen in het buitenprofiel onafgewerkt zijn wijst er naar ons inzien op, dat de dwarspanden evenals het middenkoor volgens de oorspronkelijke plannen zespuntige stergewelven hadden moeten krijgen en de kruising een achtpuntig stergewelf. De Westzijde van de kruising is boven het lage houten gewelf van het niet voltooide middenschip gesloten door een houten wand met opschrift betreffende de restauratie van de kerk in 1840. De middenbeuk van het schip wordt gedekt door een houten tongewelf datGa naar margenoot+ onmiddellijk aanzet boven de toppen van de scheibogen. In de ruimten tusschen dit houten tongewelf en de bedaking treft men het niet geheel voltooide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pseudotriforium aan, hetwelk geheel overeenkomt met dat van koor en dwarsschip behoudens het karakter van de kolonnetkapiteelen (pl. LVIII no. 154) met hun kroes rankornament, dat kennelijk 16de eeuwsch is. In de zijbeuken zijn de wanden onder de vensters voorzien van telkens een dubbele geprofileerde segmentboognis (pl. LIX no. 157). Ga naar margenoot+ De toren, thans aan drie zijden omgeven door het schip, was oorspronkelijk bestemd om aan Noord- en Zuidzijde vrij te staan, naar duidelijk blijkt uit de boogfriezen en spitsboognissen van de ingebouwde zijgevels. Voorzoover de gevels van den toren uitwendig in het zicht komen, zijn zij geheel met moderne machinale baksteen beklampt. Van het rondboogfries, waarmee het torenlichaam was afgesloten, is alleen onder de kap een gedeelte bewaard. De later toegevoegde kop van den toren wordt gevormd door een houten klokkenkamer met korte spits, waarschijnlijk dagteekenend van de herstelling in 1622. Ga naar margenoot+ De gelijkvloersche ruimte in den toren wordt overkluisd door een vermoedelijk 16de eeuwsch kruisribgewelf op geprofileerde kraagsteenen. De doorgangen in Noord- en Zuidmuur zijn ongetwijfeld eerst ingebroken toen de toren ingebouwd werd. Waarschijnlijk is bij die gelegenheid een opgang naar boven verdwenen. Thans is de ruimte boven het gewelf niet anders te bereiken dan van de tribune onder het orgel en van een anderen opgang is niets te bespeuren. Ga naar margenoot+ Het portaal tegen de Westzijde van den toren, in 1665 naar ontwerp van Willem van der Helm opgetrokken, vertoont eigenaardig gothiseerende vormen (pl. LIV no. 146). Inwendig is het met een ribloos kruisgewelf gedekt. Ga naar margenoot+ Hoewel de kerk, met uitzondering van den ouderen toren, die uit het midden of het derde kwart van de 14de eeuw zal dagteekenen, in hoofdzaak naar één plan moet zijn opgetrokken, is het duidelijk dat de bouw met het koor is begonnen en dat men vandaar naar het Westen heeft doorgewerkt. Zoowel op grond van de stijlvormen als van het baksteenformaat nemen wij aan, dat het koor niet heel veel vroeger dan omstr. 1480 is verrezen. De weelderige en eigenaardige vormen van de hooge gevels der dwarspanden wijzen op den tijd omtrent 1500. Blijkens het ornament van de kapiteelen in het onvoltooide pseudotriforium van het schip heeft men doorgewerkt tot een eind in de 16de eeuw, laat ons zeggen tot 1535 of nog wat later. De schaarsche voorhanden bouwberichten hebben dus o.i. geen van alle betrekking op de kerk zooals wij die kennen, met uitzondering wellicht van het verzoek om financieelen bijstand door kapittel en parochie in 1466 tot de stad gericht. Dit kan wijzen op een voornemen tot algeheele vervanging van de bestaande kerk, dat pas eenigen tijd later tot uitvoering kwam. Een aanwijzing wanneer het dwarsschip gereed kwam is misschien te vinden in het jaartal 1514 op de oudste klok in het kruistorentje. Ga naar margenoot+ Tot de kerk behooren de volgende meubelen, gedenkteekenen e.d.: Preekstoel (pl. LIX no. 155). De zandsteenen voet is een overblijfsel van een voorafgaanden laat-gothischen preekstoel. Op zijn dekplaat, die van een restauratie in 1885 dagteekent, draagt hij een eikenhouten kuip in de vormen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de eerste helft der 17de eeuw, uit welken tijd ook het klankbord zal dagteekenen. De trap is niet oud. Doophek (pl. LIX no. 156), blijkens op de deuren ingelegde jaartallenGa naar margenoot+ dagteekenend uit 1632. In 1885 hersteld en aangevuld. Orgel, geplaatst tegen den toren. Pl. LXI no. 161. De kern van de kas vertoontGa naar margenoot+ den vroegen renaissancetrant van omstreeks 1540, het geschilderde jaartal 1637 wijst ongetwijfeld op een vernieuwing en vergrooting, het jaartal 1717 op de speelgalerij geeft aan wanneer deze galerij met régence ornament is verrijkt, het jaartal 1884 herinnert aan een groote herstelling. De speelgalerij vertoont veel overeenstemming met die van het orgel in de Marekerk dat van 1629 dagteekent (blz. 91). Gestoelte met overhuiving, XVII b, evenwel gerestaureerd en aangevuld,Ga naar margenoot+ tegenover den preekstoel. Tegen de wanden van de zijbeuken van het schip staan banken met gesneden consoles en toogpaneelen, XVII b, omstreeks 1885 gerestaureerd en aangevuld. Pl. LIX no. 157. Vier losse banken met rugleuningen, XVII A. Koperen arm van den voorzangerslezenaar, waarschijnlijk uit denzelfden tijdGa naar margenoot+ als het doophek (1632). Koperen doopbekkenhouder, XVII A. Twee eikenhouten tochtportalen, midden-XVII, voor de ingangen in deGa naar margenoot+ dwarspanden. Epitaaf in den Noordervleugel van den kooromgang voor Zacharias Colbius,Ga naar margenoot+ † 1633. Prins no. 57. Epitaaf tegen den Z.O. Kruispijler voor Pieter Adriaansz. van der Werff, † 1604, wiens graf aan de Zuidzijde van dezen pijler ligt. Pl. LX no. 159. Het epitaaf is blijkens opschrift in 1661 door Rombout Verhulst gemaakt. Prins no. 321; M. van Notten, Rombout Verhulst blz. 23. Gedenkplaat in den Noordvleugel van den kooromgang voor Jan le Francq van Berkhey, † 1812. Prins no. 319. In de kerk liggen honderden oude grafzerken (Zie Prins II A, blz. 45 vlgg.Ga naar margenoot+ en Maandblad De Nederlandsche Leeuw 1938 blz. 72), de meeste sterk afgesleten. Als belangrijkste vermelden wij slechts: Grafzerk (pl. LX no. 158) met in het midden een vierpas waaromheen opschrift betreffende den kanunnik Gerbrandus Ludermont † 1377. Prins no. 112. Gelegen in het Westelijke eind van het Noorderzijschip. Grafzerk (pl. LX no. 160) voor Justinus van Nassau, bastaardzoon van Willem I, † 1631 en zijn vrouw Anna de Mérode † 1634. Beiden zijn op de zerk in relief weergegeven. Prins no. 315. Gelegen op het hoogkoor. Voor het Avondmaalszilver van de Hooglandsche kerk zie blz. 77. Op den ingebouwden Zuidelijken buitengevel van den toren om den boogGa naar margenoot+ van den doorgang komen onder de witsellagen overblijfselen te voorschijn van een beschadigde figurale voorstelling. Op verscheiden zuilen resten van wijdingskruisen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 15. Leiden, Marekerk, plattegrond en doorsnede.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het torentje op het kruis hangen drie klokken, te weten:Ga naar margenoot+ Klok van 98,5 cM. middellijn, zonder klepel, met opschrift: Willibrordus nomen meum. Anno domini m.ccccc xiiij Wilhelmus Moer et Jaspar fratres me fecerunt. Op het lijf twee reliefs, beide den H. Willebrordus voorstellende, en twee keer het stadswapen. Klok van 71 cM. middellijn, in 1609 gegoten door Willem Wegewart te Gouda. Klok van 47 cM. middellijn, in 1743 gegoten door Ciprianus Crans Jansz. te Amsterdam. In den Westelijken toren hangt een klok van 160 cM. middellijn, in 1615 gegoten door Henricus van Meurs. Op den zolder boven de kruising staat een oud uurwerk, XVII.
DE MAREKERK, behoorende aan de Ned. Hervormde gemeente, is gelegenGa naar margenoot+ tusschen de Lange Mare en de Koddesteeg. De hoofdingang bevindt zich op een pleintje aan de Mare, verder is er een tweede ingang aan de Koddesteeg, een derde aan de zijde van de Oude Vest, waar een zandsteenen poort tusschen de huizen nrs. 59 en 61 toegang geeft tot een steegje dat naar de kerk voert, terwijl een vierde ingang aan de Zuidzijde alleen uit de kosterij te bereiken is. litteratuur: m.d. ozinga, De Protestantsche kerkenbouw in Nederland, Amsterdam,Ga naar margenoot+ 1929, blz. 78-82. geschiedenis. In 1638 besloot de vroedschap tot den bouw van een nieuwe kerkGa naar margenoot+ voor den Hervormden eeredienst. Hiertoe maakte de stadsarchitect Arent van 's-Gravesande een ontwerp, dat eerst aan een commissie van drie deskundigen werd voorgelegd, die het eenstemmig goedkeurde, en waarover men vervolgens het oordeel van Jacob van Campen inwon. Op raad van van Campen, die zich ook met lof over het ontwerp van van 's-Gravesande uitliet, werden nog enkele wijzigingen aangebracht, voornamelijk bestaande in het laten vervallen van de vier groote vensters van den omgang in de vakken tusschen de ingangen, in het aanbrengen van een groot portaal (vermoedelijk bedoelde van Campen met dezen term geen portaalruimte maar een rijke zandsteenen gevelpartij van indrukwekkende vormen gelijk ook tot stand is gekomen) aan de zijde van de Mare, en ‘dat in de plaetse van de eene bovenste lijste hangende festoenen soude werden gemaeckt’. Voorts diende de kerk wat hooger te komen liggen, zoowel om drooge graven te verkrijgen als om het gebouw beter te laten uitkomen en om te vermijden dat het beneden het peil van een aanbevolen overkluizing van de Mare zou geraken. Op 27 September 1639 werd de eerste steen gelegd. De bouw vorderde veel tijd, en eerst in 1649 kon men de kerk in gebruik nemen. De zandsteenen ingangspartij kwam niet voor 1659 klaar. In 1929 werd het inwendige met inbegrip van meubilair en orgel hersteld en opgeknapt.Ga naar margenoot+ De slechte toestand van een gedeelte van de kapconstructies, van het natuursteenwerk van de hooge vensters, van de lood- en leibedekkingen alsmede andere gebreken en ouderdomskwalen waren oorzaak, dat in April 1940 een begin is gemaakt met een omvangrijke herstelling en verbetering van het uitwendige en van bepaalde deelen van de kapconstructies. Hierbij zijn de houten goten op de muren van den koepeltrommel in zandsteen vernieuwd. De herstellingswerken zijn thans (zomer 1943) nog niet voltooid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De kerk is in hoofdzaak van baksteen opgetrokken. Voor zuilen, pilasters, lijstwerken, vensters, ingangen en dergelijke is een onbekrompen gebruik gemaakt van Bentheimer zandsteen. De bekappingen zijn alle van eikenhout in meest zeer zware afmetingen geconstrueerd. Ga naar margenoot+ Het gebouw (afb. blz. 88 no. 15, pl. LXII en LXIII nos. 162 en 163) heeft een achthoekigen plattegrond en bestaat uit een hoogopgaande middenruimte die door acht Ionische zuilen wordt gescheiden van een lageren omgang. De middenruimte, die met groote rondboogvensters licht schept boven de kappen van den omgang, wordt gedekt door een houten koepel, waarvan de binnenschaal aanmerkelijk vlakker is dan de uitwendige welving. Uit den koepel verrijst een achtkante houten met lood bekleede toren met één doorluchtige klokkenverdieping en eindigend in een vergulden pijnappel. De omgang wordt gedekt door lessenaardaken waaronder vlakke houten zolderingen de ruimten afsluiten. Boven de kappen van den omgang gaan ingezwenkte schoormuren omhoog tegen de hoeken van de koepellantaarn. Een spiltrap tegen een van de hoeken leidt in de bekappingen van den omgang, vandaar voert een traptoren tegen een van de hoeken van de lantaarn naar den koepel. De omgang wordt slechts verlicht door rechthoekige vensters boven de vier zeer monumentaal opgezette ingangen, de lantaarn heeft in alle acht zijden groote rondboogvensters met zandsteenen harnassen. Aangaande de constructie van het bouwwerk kan nog worden opgemerkt, dat de zware houten hoofdgestellen, die inwendig den last van de koepellantaarn op de acht zandsteenen Jonische zuilen schijnen over te brengen, gedrukte baksteenen spitsbogen verbergen, die van kapiteel tot kapiteel geslagen zijn. Dergelijke spitsbogen zijn ook over de vlakke zolderingen van den omgang geslagen, van de hoeken van het gebouw naar de zuilen, om de schoormuren tegen de lantaarn te dragen. Aangezien men niet voldoende vertrouwen had dat deze bogen in staat zouden zijn hun last te dragen zonder ontzettingen te veroorzaken, heeft men hun zwaar uitgevoerde formeelen laten staan. Het ingangspoortje aan de Oude Vest vertoont verdiepte voegen en profielen, die sterk herinneren aan de Waag. Het is mogelijk, dat dit poortje na het ontslag van van 's-Gravesande in 1655 door Pieter Post ontworpen is, die in 1657 met de Waag bezig was. Een variant van de zandsteenen ingangspartij aan de Mare geeft een teekening in het Gemeentearchief. Een model van de koepelconstructie wordt in de kamer van de Gemeentecommissie bij de Pieterskerk bewaard (zie blz. 80; afb. bij Ozinga, De Protestantsche kerkenbouw, a.w. pl. 32 C).
Tot de kerk behooren de navolgende meubelen en andere zaken:
Ga naar margenoot+ Vierzijdige eikenhouten preekstoel, 1649, met vierzijdig klankbord op koperen kolommetjes. Als voorbeeld heeft de preekstoel van de Nieuwe Kerk te Haarlem gediend (Ozinga blz. 80). De beide trappen van den kansel zijn voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien van koperen leuningen in rankvorm, welke naderhand bovenwaarts verlengd zijn. Eikenhouten doophek met koperen houder van den voorzangerslezenaar,Ga naar margenoot+ midden-XVII. Orgel (pl. LXIII no. 163), blijkens cartouche met jaartal dagteekenend van 1629Ga naar margenoot+ en in 1733 overgebracht uit de Pieterskerk, waar het in den kooromgang was geplaatst tegen het blinde muurvak van de sacristie. Bij gelegenheid van de overbrenging is het orgel een weinig gemoderniseerd. De galerij met haar pilasters en consoles vertoont groote overeenkomst met die van het orgel in de Hooglandsche kerk (zie blz. 87). Drie eikenhouten tochtportalen, midden-XVII, versierd met gebogen frontonsGa naar margenoot+ en opgelegd snijwerk.
Voor het avondmaalszilver van de Marekerk zie onder Pieterskerk, blz. 77.Ga naar margenoot+
In den toren hangen drie klokken, te weten:
Klok van 202 cM. middellijn, versierd met wapens van de stad en van vroedschapsleden.Ga naar margenoot+ Opschrift: Coenraet Wegewaert me fecit Hagae Comitis Anno Domini 1647. Klok van 67 cM. middellijn, gebarsten, met opschrift: Franciscus Hemony me fecit Amstelodami Anno Domini 1661. Klok van 98,5 cM. middellijn met opschrift: Benedictus es Domine in firmamento coeli et laudabilis et gloriosus et superexaltatus in saecula. F. Hemony me fecit Ao 1663.
DE ONZE LIEVE VROUWEKERK aan de Haarlemmerstraat is in de vorigeGa naar margenoot+ eeuw gesloopt behoudens het muurwerk van het middenvak van den kooromgang tot even boven de vensterdorpels. geschiedenis. De Lieve-Vrouwekapel, gesticht in of kort voor 1364, behoordeGa naar margenoot+ oorspronkelijk onder de parochie Oestgeest en werd in 1365 tot een zelfstandige parochiekerk verheven. Kort voor 1406 kreeg de kerk een nieuw koor (van mieris I, blz. 85-87). Het gebouw werd na de Hervorming door de Waalsch Hervormde gemeente gebruikt, die het in 1818 wegens bouwvalligheid ontruimde, waarop de kerk gedeeltelijk werd gesloopt. In latere jaren werd steeds meer gesloopt, zoo verdween de toren in 1840 (van dissel, blz. 21). Het stuk muurwerk van den kooromgang met de overblijfselen van tweeGa naar margenoot+ steunbeeren bestaat uit baksteen van het formaat 22 × 10 × 5. Tegen de Zuidzijde van dit restant van den kooromgang bevindt zich een later aangebouwd stuk muur, waarin een laatgothisch geprofileerd korfboogpoortje van zandsteen.
DE WAALSCH-HERVORMDE KERK, Breestraat 64, was oorspronkelijkGa naar margenoot+ de kapel van het St. Catharinagasthuis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ geschiedenis. De stichting van het Catharinagasthuis heeft waarschijnlijk omtrent het midden van de 13de eeuw plaatsgevonden. In elk geval had het in 1276 al een kapel (ch. ligtenberg, De Armezorg te Leiden, diss. Utr. 1908, blz. 20). Na de Hervorming werd de Gasthuiskapel ingericht voor den Hervormden eeredienst, en wel hoofdzakelijk voor de Nederlandsche, maar van tijd tot tijd ook voor de Waalsche en Engelsche gemeenten (orlers, blz. 137, van mieris I, blz. 173). In de jaren 1634 en 1635 werd de kerk vergroot met een zijbeuk aan de Oostzijde, waarin galerijen die in 1737 werden hersteld. In 1739 is de voorgevel verbouwd en het torentje op de voorgevel door een nieuw vervangen (van mieris I, blz. 169, teg. staat I, blz. 539). In 1818 werd de kerk in gebruik genomen door de Waalsche gemeente, die de bouwvallige Vrouwenkerk aan de Haarlemmerstraat had moeten ontruimen. Een vernieuwing van den voorgevel vond plaats in 1890. Ga naar margenoot+ De niet georiënteerde kerk bestaat uit een rechthoekigen, met een houten tongewelf overdekten hoofdbeuk, door houten zuilen gescheiden van het gedeelte van den zijbeuk uit 1634-1635, dat is overgebleven nadat er in de vorige eeuw een consistoriekamer, een kosterswoning e.d. in zijn getimmerd. Twee haaks op den voorgevel binnenwaarts opgetrokken korte muren, verbonden door een gemetseld tongewelf, vormen den onderbouw voor het vierkante open torentje van hout met loodbekleeding, dat boven den voorgevel oprijst. Uitwendig is de voorgevel, die in of kort na 1737 zijn hardsteenen ingang met pilasteromlijsting kreeg en daarboven een uitgehouwen schild met rad en zwaard van St. Catharina vertoont, in 1890 geheel met machinale steen beklampt. De gevel voor den zijbeuk is geheel gepleisterd en geverfd en heeft een laatgothisch geprofileerden zandsteenen rondboogingang. Ga naar margenoot+ Het muurwerk van den hoofdbeuk zal in hoofdzaak nog wel uit de Middeleeuwen dagteekenen. Voor een nadere dateering hiervan zijn evenwel geen gegevens voorhanden. Tot den inventaris van de kerk behooren:
Ga naar margenoot+ Klankbord van paneelwerk met gesneden koppen op de hoeken, XVII A, boven een volstrekt onbelangrijken lateren preekstoel. Orgel met rococo-snijwerk, zwart geverfd, midden-XVIII. Eenige portretten, afkomstig uit het Jean Michel-hofje, te weten: Ga naar margenoot+ Een paar portretten, volgens een recent opschrift op de achterzijde voorstellend Jean Michel en zijn vrouw Catharina Geschier (pl. LXIV nos. 164 en 165), doek, 81 × 62, midden-XVII. Ovaal portret, vermoedelijk voorstellend Philippe Mérichaux (pl. LXIV no. 166), doek, 76 × 61, omstr. 1700. Geen van deze drie portretten vertoont een spoor van signatuur of dagteekening. Ga naar margenoot+ Twee zilveren avondmaalsbekers in kelkvorm, beide hoog 19 cM. en versierd met gegraveerd wapen van Friesland, XVII B, in 1874 door de opgeheven Leeuwarder gemeente aan de Leidsche overgedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kan van wit Delftsch aardewerk met zilveren deksel waarop het gegraveerde wapen van Friesland, XVII B, van dezelfde herkomst als de avondmaalsbekers. Gedreven zilveren doopbekken van 24 cM. middellijn, vertoonende in het midden het gegraveerde wapen van Friesland, XVII B. Merken: Holland, een ster en de letter V. Herkomst als voren. Klok van 70 cM. middellijn, in 1605 gegoten door Cornelis Ammeroy.Ga naar margenoot+
DE REMONSTRANTSCH-GEREFORMEERDE GEMEENTE, welkerGa naar margenoot+ kerk aan de Hooglandsche Kerkgracht 34 een modern gebouw is, bezit:
Portret van François Houtijn, halffiguur met handen naar links gewend en den beschouwer aanziend. Links doorkijk op een schip in woelige zee. Onbek. Hollandsch meester XVII d. Paneel 23 × 20. Vier onbewerkte zilveren avondmaalsbekers (XVII?XVIII?), hoog 16,5 cM. Merken: Holland, Leiden, gekoppelde A en F, jaarletter T.
DE EVANGELISCH-LUTHERSCHE KERK, Hooglandsche KerkgrachtGa naar margenoot+ no. 26, werd in 1618 gebouwd en in 1661 vergroot (v. mieris I, blz. 104). Na in 1763 en in 1843 te zijn ‘vernieuwd en verbeterd’ (van dissel blz. 63), is zij in 1888 gemoderniseerd door het bouwen van een nieuwen voorgevel tegen den ouden en het maken van een nieuwe bekapping op nieuwe zuilen. Van het rechthoekige, door twee rijen van houten zuilen en bogen in drieGa naar margenoot+ beuken verdeelde kerkgebouw zijn bij de verbouwingen van 1888 alleen de vier buitenmuren met hun eenvoudig geprofileerde spitsboogvensters gespaard. Waarschijnlijk dagteekent dit muurwerk van 1661. Bij het plaatsen van den nieuwen voorgevel tegen den ouden is de vensterindeeling gewijzigd; in plaats van drie waren in het middengedeelte oorspronkelijk slechts twee vensters aanwezig, evenals thans nog in den achtergevel. Volgens de prent in Les Délices de Leide (1712) droegen de gemarmerde zuilen destijds een tongewelf over den middenbeuk en ziende bekappingen over de zijbeuken.
Tot den inventaris behooren:
Op den modernen preekstoel een koperen lezenaar gehouden door een draaibarenGa naar margenoot+ koperen mansarm (pl. LXV no. 169; Cat. Tentoonst. v. oude Kerkel. Kunst te 's-Hertogenbosch, 1913, no. 575). Op dezen lezenaar ligt een bijbel waarvan de leeren band is voorzien van zilveren beslag, gegeven in 1733 ter gedachtenis aan Pieter van der Horst † 1731 en zijn zuster Jannetje. (pl. LXVII no. 173). De hoekstukken van dit beslag vertoonen aan voor- en achterzijde de symbolen der Evangelisten, het middenstuk aan de voorzijde Mozes, aan de achterzijde den Christus met Johannes (Openb. I: 17). Cat. Tentoonst. v. oude Kerkel. Kunst te 's-Hertogenbosch 1913, no. 690. Eikenhouten doophek met Jonische pilasters en ronde balusters, blijkensGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opschrift op een van de pilasterkapiteelen dagteekenend van 1640. Op het midden van het doophek bevindt zich een koperen lezenaar in den vorm van een zwaan (pl. LXV no. 168; Cat. Tentoonst. v. Kerkel. Kunst te 's-Hertogenbosch 1913 no. 574). Over de ingangen aan weerszijden koperen doopbogen (pl. LXV no. 167), blijkens opschrift in 1750 gemaakt door I. Borchardt te Groningen. Ga naar margenoot+ Borstwering van den hangzolder aan de ingangszijde, bestaande uit negen paneelen, gescheiden door Jonische pilasters. De paneelen zijn beschilderd met de volgende voorstellingen: Adam en Eva, Verkondiging, Aanbidding (pl. LXVI no. 171), Kruisiging, Kruisafneming, Paaschmorgen, Hemelvaart, Laatste Oordeel (pl. LXVI no. 170), en Engelenconcert. Alle stukken 100 × 135. Door Joris van Schooten. De paneelen van de Aanbidding en de Kruisiging gemerkt en gedateerd 1640. Gerestaureerd 1936 door A. Coert. De orgeltribune aan de overzijde heeft een dergelijke borstwering, maar later ingezette paneelen (XIX) zonder geschilderde tafereelen. Zilveren avondmaalskan, hoog 38 cM., met op den buik de gegraveerde wapens van Georgius Pawls en Frants Witzendorff, en onder de tuit het opschrift: Anno 1631. Merken: Amsterdam(?), letter X en....? Ga naar margenoot+ Zilveren schaal op voet, hoog 15 cM. met in het midden een gedreven voorstelling van David en Bathseba en verder gegraveerd ornament, XVII A. Merken: Keulen en een wapenschild: doorsneden, in de bovenhelft een roos, links van het schild de letters AP, rechts een A (Cat. Tentoonst. v. Kerkel. Kunst 's-Hertogenbosch 1913 no. 684). Zilveren avondmaalsbeker in kelkvorm, hoog 24 cM., XVII A. De voet en de onderhelft van den inwendig vergulden kop zijn versierd met opgelegde wijnranken. Merken: Holland, Leiden, driepas met de letters I, C en U, jaarletter q of b (Cat. Tentoonst. als voren no. 663).
Ga naar margenoot+ DE DOOPSGEZINDE KERK, een modern gebouw, Pieterskerkstraat no. 1, bevat een orgel met rijk snijwerk in een vermenging van rococo- en Lodewijk XVI-vormen. Het werd in 1774 vervaardigd door den orgelbouwer Johannes Mittereither en den beeldhouwer Johannes Schade (l.g. le poole, Bijdrage tot het kerkelijk leven der Doopsgezinden, Leiden, 1905, blz. 46). Voorts bezit de gemeente: Vier gladde zilveren avondmaalsbekers, hoog 17 cM. met onderschrift: Voor de Waterlansche Doopsgesinde Gemeente binnen Leiide de 8 Feb. Ao 1705. Merken: Holland, Leiden, de letter T en....? Eikenhouten, met palissanderhout opgelegde kast, midden-XVII.
Ga naar margenoot+ DE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK VAN O.L. VROUWE ONBEV. ONTV., Haarlemmerstraat 110, is een éénbeukig klassicistisch gebouw, opgetrokken 1835-1836 naar ontwerp van Th. Molkenboer. Het huidige priesterkoor dagteekent van 1896/'97. De vrij lompe houten toren, die boven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den voorgevel met zijn zuilenfront verrijst, vervangt een sierlijker voorganger, die uit twee doorluchtige ronde zuilenverdiepingen bestond (afb. bij montagne, t.o. blz. 13).
Tot deze kerk behooren:
Een aantal portretten op doek van vroegere pastoors, XVIII B-XIX A,Ga naar margenoot+ en wel: Johannes Hubertus ten Eijcken, 1709-1784, David Coesmans, † 1801, Hermanus Dinckels, 1722-1808, en Ludovicus Goossens † 1827. Een verguld zilveren monstrans, midden-XVII, hoog 69 cM., bezet met laterGa naar margenoot+ aangebrachte juweelen. Op den voet de gedreven figuren van de vier Latijnsche Kerkvaders, de luna wordt geflankeerd door de figuren van de H. Maagd en den H. Joseph, daarboven de H.H. Franciscus en Antonius en in den top nog eens de H. Maagd. Merken zijn niet te bespeuren.
Gouden filigraanbeslag, midden-XVIII, op een modern evangeliarium. Op een moderne kazuifel een geborduurd gaffelkruis met voorstellingen vanGa naar margenoot+ de Kruisiging, St. Pieter en St. Paul (pl. LXVI no. 172). Het borduurwerk, dat van omstreeks 1535 zal dagteekenen, is zeer sterk gerestaureerd.
DE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK VAN DEN H. PETRUS aan deGa naar margenoot+ Kamerlingh Onnes-laan is een modern bouwwerk tot welks inventaris behooren: Twee lindenhouten beelden, voorstellende den Christus en de H. Maagd, elk hoog 92 cM. XVII B. Twee eikenhouten archiefkasten, XVII A. Twee schilderstukken met bijbelsche voorstellingen, te weten: Verrijzenis van Jezus. Pl. LXVIII no. 174. Trant van Joris van Schooten,Ga naar margenoot+ XVIIb. Paneel in getoogde lijst, 220 × 142 (dagmaat). Afkomstig uit de R.K. pastorie te Heemskerk en in 1851 na herstelling naar Leiden overgebracht. Behoudens de figuren op den voorgrond is de voorstelling een navolging van de gravure van Hendrick Goltzius uit 1596 (H. 32; B. 38). Elia's hemelvaart. Pl. LXVIII no. 175. In het midden op den voorgrond Elisa, die met ontzetting den rechts opvarenden profeet nastaart. Gem. in het midden: Theod. van der Schuer 1681. Doek, 122 × 184. In 1939 gerestaureerd door C. van Bohemen te 's-Gravenhage. Portretten van pastoors:Ga naar margenoot+ Theodorus Cock (1650-1720). Borstbeeld in geschilderde ovale omlijsting met links boven familiewapen. Holl. school, XVIII A. Paneel, 43,5 × 32,5. Vermoedelijk copie naar de prent van B. Fariat naar P. Nelli, 1715 (v. Someren no. 1134***). Bernardus Ocke (1755-1816). Heupstuk, zittend en leunend over achterleuning van zijn stoel. Door of in de manier van Adriaan de Lelie. Doek, 67,5 × 53. P.A. Kervel. Levensgroot, zittend in leunstoel. Gem. rechts: J.H. Schmier(?) 1847. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Monstrans, waarvan de voet en de stam van gedreven zilver uit de 17de eeuw dagteekenen en het overige later is bijgemaakt (XVIII B). Op den voet reliefvoorstelling van den Mannaregen en het Laatste Avondmaal. Van de merken op den voet alleen een gekroonde T en een S te onderscheiden. Voet en stam zijn ongetwijfeld Antwerpsch werk, XVII B, vermoedelijk door Jan Moermans. Hoogte geheele monstrans 81 cM. Ciborie van gedreven en verguld zilver met later bijgemaakt deksel, oorspronkelijk zonder twijfel een miskelk (pl. LXIX no. 176). Op den voet reliefvoorstellingen van Aanbidding der Herders, Laatste Avondmaal en Kruisiging. De stam wordt gevormd door drie figuren: de Christus als Man van Smarten, als Goede Herder en als Triumfator. Op de cuppa Abel's Offer en Melchisedech bij Abraham. Merken: Antwerpen en jaarletter T (1675/'76). Verg. overeenkomstige kelk door Jan Moermans in het Groot Seminarie te Warmond, pl. CLXXII no. 442). Hoog zonder deksel 30 cM. Pateen van verguld zilver met gegraveerde Veronica-voorstelling, XVII. Geen merken. Bovenstuk van een zilveren hostiedoosje met gegraveerde ranken en bekroond door een kruisbeeldje, XVII A. Geen merken. Stel van drie gedreven zilveren canonborden. Op de hoeken de symbolen van de Evangelisten. Merken: Utrecht, een schild met drie blokjes (Nicolaes Verhaer), jaarletter S. XVII A. Hoogte ondersch. 44 en 32 cM. Ampullenblad met gedreven Lijdensemblemen en engeltjes op den rand. Merken: Antwerpen, H en...? XVII. Lengte 37 cM. Voorts een aantal zilveren liturgische voorwerpen als ampullen, altaarschel, wierookvaten, altaarkandelaars, wandluchters, missaalbeslag e.d., alles XVIII B-XIX A, van zeer gewoon en veelvuldig voorkomend soort en van weinig kunstwaarde. Ga naar margenoot+ Een aantal moderne paramenten, waarop 16de-eeuwsche borduurwerken zijn aangebracht, alle min of meer gerestaureerd: Ga naar margenoot+ Witte kazuifel (Mariakazuifel). Op de achterzijde een kruis (pl. LXX no. 177) met voorstelling van O.L. Vrouwe in de Zon met musiceerende engelen en de H. Petrus en Catharina. Op de voorzijde de H. Paulus, Barbara en Johannes. Nederlandsch werk, XVIb. Ga naar margenoot+ Witte kazuifel (Trouwkazuifel). Op de achterzijde (pl. LXXI no. 178) huwelijk van Jozef en Maria, geflankeerd door de H. Catharina en Barbara en voorts Adam met Eva en Adrianus met Nathalia. Op de veel sterker vernieuwde voorzijde Joachim met Anna, Zacharias met Elisabeth en Tobias met Sara. Ongetwijfeld Noord-Nederlandsch werk, XVIb. Ga naar margenoot+ Wit driestel (Petrusstel). Op de kazuifel slechts één oude figuur, nl. de H. Margaretha van Antiochië. Op dalmatiek I achterzijde rechts (pl. LXXII no. 179): Johannes de Dooper, Jacobus major en Jacobus minor; achterzijde links: Salvator Mundi en de H. Franciscus en Philippus; voorzijde rechts: de H. Elisabeth van Thuringen, Ursula en Barbara; voorzijde links: de H. Anna te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drieën, Margaretha van Antiochië en Caecilia. Op dalmatiek II achterzijde rechts (pl. LXXII no. 182): de H. Petrus, Andreas en Matthaeus; achterzijde links: de H. Paulus, Johannes Apostel en Bartholomaeus; voorzijde rechts (pl. LXXII no. 181): Maria met het Kind, de H. Clara en Magdalena; voorzijde links (pl. LXXII no. 180): de H. Catharina, Agnes en Apollonia. Ongetwijfeld Noord-Nederlandsch werk, XVIb. Groene kazuifel. Op de achterzijde (pl. LXXIII no. 183) een medaillon metGa naar margenoot+ voorstelling van de Geboorte (als détail pl. LXXIV no. 184), links daarvan de Annunciatie, rechts bezoek van Maria bij Elisabeth, verder Maria's Hemelvaart en Kroning. Geheel bovenaan een wapen met abts- of bisschopsstaf: een roos omgeven door negen zilveren blokjes. Op de voorzijde Pinksteren, Aanbidding der Koningen en de H. Bonifacius den heiligen eik omhakkend. De voorstellingen van de Geboorte op de achterzijde en die van de Aanbidding der Koningen op de voorzijde (de laatste vrij sterk gerestaureerd), komen tot in détails overeen met medaillontafereelen op de kazuifel van Sibert van Rijswijck († 1540) in de St. Victorskerk te Xanten, vermoedelijk Zuid-Nederlandsch werk (Kunstdenkmäler d. Rheinprov. I, 3, Kr. Moers t.o. blz. 138, verg. ook: Liselotte Reichert, Spätgoth. Stickereien am Niederrhein, 1938, blz. 82 vlg.). Het Leidsche geboortetafereel schijnt van nog iets hooger kwaliteit te zijn dan het Xantensche, de Leidsche Aanbidding heeft te veel geleden om nog naar kwaliteit te worden beoordeeld. Nederlandsch werk, XVIb. Deze groene kazuifel behoort niet tot het oude bezit van de parochie, maar is indertijd van een antiquair gekocht tezamen met twee in de 19de eeuw bijgemaakte dalmatieken.
DE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK VAN DEN H. JOSEPHUS ENGa naar margenoot+ O.L. VROUWE HEMELVAART aan den Heerensingel is een modern gebouw, tot welks inventaris de volgende voorwerpen, afkomstig van de voormalige ‘Mon-Père-Kerk’ (O.L. Vr. Hemelvaart) aan de Haarlemmerstraat, behooren:
Gedreven en verguld zilveren kelk. De cuppa vertoont gedreven voorstellingenGa naar margenoot+ van den Zweetdoek van de H. Veronica, de H. Maria Magdalena en Laurentius; op den voet de Kruisiging, Avondmaal, Mannaregen, Mozes water uit de rotsen slaande, Melchisedech bij Abraham en het Paaschlam. Op de onderzijde een opschrift blijkens hetwelk de kelk in 1761 aan de kerk van de Fransche Carmelieten in de Haarlemmerstraat werd geschonken door de kinderen van Mr. Jacob Versijden van Varik, heer van Zijll. Merken ontbreken. Hoog 28,5 cM. Bijbelsche schilderstukken, te weten:Ga naar margenoot+ Christus een blinde genezend. In het midden van het landschap gezicht op den Dom en het Palazzo Vecchio te Florence. Gem. links onder: A V Randē 1621. Paneel 90 × 125. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanbidding der Herders. Toegeschreven aan Jacob de Wit (1695-1754). Doek, 205 × 170. Kruisafneming. Hollandsche school, XVII. Doek, 130 × 104, de hoeken afgeschuind. Ga naar margenoot+ Portretten van de navolgende pastoors van de voorm. ‘Mon-Père-Kerk’ aan de Haarlemmerstraat: Vincentius Stalpart van der Wiele (1601-1655), Aetatis 54. Heupstuk met rechts een crucifix. Paneel, 73,5 × 59. Abraham Bertius († 1683). Levensgroot, zittend, te voeten uit met zwarte stool. Firminus de Sancta Maria († 1687). Levensgroot borstbeeld, doek. Angelus Darnault († 1726). Levensgroot borstbeeld, doek. Paulus Simon Desmartins († 1760). Levensgroot borstbeeld, doek. Thomas Houbé, 1763-1784 pastoor te Leiden. Waterverfteekening door J.L. Cornet, 13,5 × 11. Thomas Houbé, silhouetje. Hubert Marie Claude Nicou, († 1818). Levensgroot heupstuk, doek. Carolus Bertinus de Ram († 1832). Heupstuk zittend. Get. rechts: H.J. Kramer 1833. Doek. Carolus Bertinus de Ram. Waterverfteekening 13,5 × 11. Arnoldus te Mey, (1798-1863), zittend heupstuk, doek.
Ga naar margenoot+ DE ROOMSCH-KATHOLIEKE BIJKERK VAN DEN H. LODEWIJK, Steenschuur 19, was oorspronkelijk de kapel van het St. Jacobsgasthuis. Ga naar margenoot+ geschiedenis. Het St. Jacobsgasthuis werd in 1477 door de St. Jacobsbroederschap gesticht en was van den beginne voorzien van een kapel, maar een echt gasthuis is het waarschijnlijk nooit geweest (chr. ligtenberg, De Armezorg te Leiden a.w., blz. 223). Het huidige gebouw, althans de voorgevel met den toren, moet blijkens het jaartal op den sluitsteen van het venster boven den ingang dagteekenen van 1538. Nog geen tien jaar later, in 1547, ging het gasthuis over aan Huiszittenmeesteren van de St. Pietersparochie. Deze verkochten het in 1567 aan de stad voor opslagplaats van koren. In 1592 besloten burgemeesteren ‘het spitsken off toornken, twelck voor lange vaerdich gemaeckt es omme opten Raemtoorn te werden gestelt, te doen setten ende oprechten opten toorn van St. Jacobsgasthuys, nu de Loyhalle sijnde’. Deze spits was in 1588 ontworpen door den stadstimmerman Pieter Anthonisz als bovenbouw voor den droogtoren van de Ramen, staande aan het eind van de Oosterlingenplaats (nu Garenmarkt) en gesloopt in 1593. In 1593 werd de Mei op den toren van de nieuwe hal geplaatst welke hal was bestemd voor de Saainering, destijds de hoofdnering van Leiden. Het jaartal 1594 op het poortje van het steenen achtkant wijst ongetwijfeld op de voltooiing in dat jaar (Oudheidk. Jaarb. 1938, blz. 84, 85). In 1807 werd de Saaihal zeer geteisterd door de bekende buskruitontploffing in het water van het Steenschuur. Op aandringen van Koning Lodewijk Napoleon werd de Saaihal nu aan de Roomsch-Katholieken afgestaan die het gebouw met behulp van een koninklijk subsidie herstelden en naar ontwerp van Jan Giudici tot parochiekerk inrichtten (montagne, blz. 69, Rotterdamsch Jaarboekje 1934, blz. 38). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kerk is een éénbeukig, niet georiënteerd gebouw met een binnenwaartsGa naar margenoot+ uit den voorgevel oprijzenden toren (pl. LXXV no. 185). Aan de zijde tegenover den toren is de ruimte gesloten met vijf veelhoekszijden. Uitwendig zijn de muren, met uitzondering van den voorgevel en den toren,Ga naar margenoot+ gepleisterd. Van de oorspronkelijke spitsboogvensters vindt men in de gepleisterde muren slechts dichtgemetselde overblijfselen in den koorveelhoek, overigens zijn de oorspronkelijke vensters bij de verbouwing in 1808/'09 vervangen door lagere rondboogvensters. Tusschen de vensters bevinden zich steunbeeren met gewijzigde afdekkingen. De bekapping dagteekent van 1808/'09. De voorgevel, die niet haaks op de as staat, maar met het beloop van de straat een weinig geert, vertoont in rijke afwisseling van baksteen en natuursteen een indeeling in drie travéeën door middel van lisenen. Uit de midden-travée verrijst de toren. Het formaat van de baksteen van den voorgevel is 18 × 9 × 4,5. De natuursteen, Gobertange- en Bentheimersteen, is geverfd. Elk van de drie travéeën van den voorgevel bezit een hoog spitsboogvenster, waarin later telkens twee kleinere vensters zijn aangebracht. Onder het middenvenster, welks sluitsteen het jaartal 1538 draagt, bevindt zich een spitsboognis, die den ingang omsluit. Aan weerszijden daarvan zijn latere, rechthoekige vensters aanwezig. Boven het spitsbogige middenvenster een rond venster. De vierzijdige torenromp, die met uitzondering van den Noordgevel metGa naar margenoot+ korfboognisjes is verlevendigd, wordt afgesloten door een houten balustrade in renaissancevormen. Binnen deze balustrade rijst een korte achtkante baksteenen geleding op, waaruit zich de slanke houten, met lood en leien bekleede top ontwikkelt. Deze telt twee door pinakels omkranste open verdiepingen, en eindigt met een doorluchtige peer. De sluitsteen van het poortje dat uit het steenen achtkant op den omgang leidt, draagt het jaartal 1594. De toren rust in de kerk op twee vrijstaande pijlers, elk bezet met twee halveGa naar margenoot+ zuilen. Ter hoogte van de orgeltribune zijn de pijlers met den voorgevel verbonden door bogen, die de zijwanden van den toren dragen. Deze bogen en daarmee de zijwanden van den toren staan niet haaks op den voorgevel, maar volgen de as van de kerk, zoodat de toren een scheefgetrokken plattegrond heeft. Ter hoogte van den top van het groote middenvenster van den voorgevel zijn de pijlers ook onderling met een spitsboog verbonden, waarmee de vierde wand van den toren is geboren. Alhier zijn ook sporen aanwezig van een verdwenen gewelf over de torenruimte, o.a. twee kraagsteenen in de hoeken van den voorgevel. Alle halve zuilen, waarop de bogen van den toren rusten, zijn voorzien van kapiteelen met enkele kransen van koolbladornament. De bogen onder de zijgevels van den toren zijn naderhand dichtgezet, en de aldus gevormde ruimten terzijde van den toren zijn van de kerkruimte afgeschoten. Het helderwitte klassicistische stucinterieur van de kerk wordt overdekt doorGa naar margenoot+ een gewelf, gedragen door een kroonlijst die op halve zuilen van de Jonische orde rust (pl. LXXVI no. 186). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot de kerk behooren de navolgende meubelen en andere voorwerpen, alle uit den tijd van de inrichting tot kerk in 1808/'09: Ga naar margenoot+ Hoogaltaar, waarvan de voorzijde wordt gevormd door een marmeren relief, voorstellende de Kruisiging. Het altaar wordt overhuifd door een halven koepel op een Korinthische zuilenstelling, alles van hout en gewit. Preekstoel, uitgebouwd tegen den Oostwand, geheel van mahoniehout en versierd met snijwerk in een laten Lod. XVI-trant. Orgel, geplaatst op een eenvoudige orgeltribune aan de ingangszijde. Ga naar margenoot+ Zilveren godslamp, drie zilveren wierookvaten, zilveren wierookscheepje, gedreven zilveren ampullenblad met twee ampullen, twee zilveren kruisbeelden en een ivoren kruisbeeld op het altaar. Ga naar margenoot+ Koorkap van gebloemde groene zijde. Ga naar margenoot+ In den toren hangen twee slagklokken, onderscheidenlijk van 88 en 67 cM. middellijn, beide gegoten door Claes Noorden en Jan Albert de Grave te Amsterdam, de kleine in 1711, de groote in 1712. Volgens Orlers (I blz. 182) was in den toren een klokkenspel aanwezig met opschriften betreffende de lakennering, welk klokkenspel in 1747 al was verdwenen (Teg. Staat v. Holl. I, blz. 527).
Ga naar margenoot+ DE OUD-KATHOLIEKE KERK, Zoeterwoudsche Singel 50, is in 1925 gebouwd ter vervanging van de vroegere kerk aan de Hooigracht. Bij het verlaten van de oude kerk zijn het altaar met altaarstuk, twee gesneden houten poortjes, eenige portretten en andere voorwerpen overgebracht naar het Stedelijk Museum de Lakenhal (Oudheidk. Jaarb. 1927 blz. 12). Thans bezit de Oud-Kath. gemeente nog de volgende meubelen en andere voorwerpen:
Ga naar margenoot+ Gesneden tabernakel met gewrongen kolommetjes, XVII d, op het altaar. Communiebank met gewrongen balusters van gedeeltelijk massief, gedeeltelijk opgelegd palissanderhout, XVIId. Mahoniehouten preekstoel, waarvan de kuip rust op een figuur van een adelaar en de trapleuning, die bij de overbrenging van rechts naar links is verplaatst, met snijwerk is versierd, XVIId. Palissanderhouten vesperstoel met gewrongen pooten en spijlen en gesneden leuning, XVII B. Ga naar margenoot+ Twee geschilderde tafereelen, te weten: Bijbelsche(?) voorstelling. Doek, 89 × 122 (dagmaat). Gemerkt onderaan: Jan Pynas f. 1622 (pl. LXXVII no. 188). Beweening van den Christus. Lokale school, XVIId. Doek, 118 × 139. Ga naar margenoot+ Een reeks portretten, namelijk: Portretten van een echtpaar, twee borststukken, Holl. school omstr. 1640. Paneel 71 × 60. Mansportret, borststuk naar rechts, paneel 71 × 60, Holl. school omstr. 1640. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Damesportret, borstbeeld zonder handen, paneel 71,5 × 56,5. Gem. rechts boven: Anno 1646 Aet. 54 G. Kamper f. Hugo Franciscus van Heussen, 1654-1719, pastoor te Leiden (pl. LXXVII no. 187). Heupstuk n. links met handen, zittend aan een tafel met crucifix. In de rechterhand een brief, geadresseerd aan van Heussen. Doek 78 × 65. Holl. school XVIId. Hendrik van der Graft, 1611-1694, aartspriester van Rijnland. Heupstuk n. rechts met doodshoofd in de handen. Doek 77,5 × 63,5. Gem. rechts onderaan: Ao 1685 Gmo van Ingen f. Gegraveerd met kleine veranderingen door J. van Munnickhuyzen (v. Someren no. 960). C. Steen(h)oven, 1662-1725, sinds 1723 aartsbisschop van Utrecht. Heupstuk van voren gezien, zittend met bonnet in de rechterhand. Links mijter en staf, links boven wapen. Doek, 92 × 80, Holl. school omstr. 1725. Johannes Christianus Eickel † 1734, priester. Heupstuk naar rechts, schrijvend. Doek 83 × 71. Gem. rechts onder: aet. 77 L.v. Ophoven f. 1730. Dominicus Franciscus Meeganck, 1684-1775, aartspriester van Rijnland. Heupstuk n. rechts, zittend voor boeken. Doek 82,5 × 70. Gem. op boek rechts: Aet. 47 L.v. Ophoven f. 1730. W. Bloemendaal(?), priester. Heupstuk van voren gezien, de linkerhand voor de borst houdend. Doek 68,5 × 64,5. Holl. school, XVIIId. Verguld zilveren kelk, XVIII B, zeer eenvoudig. Hoog 27 cM. Merken:Ga naar margenoot+ Haarlem, D en...? Verguld zilveren ciborie (pl. LXXVIII no. 189). Op den voet in drijfwerk de figuren van de vier Latijnsche Kerkvaders en de symbolen van de Evangelisten. Midden-XVII. Hoog 57 cM. met inbegrip van het latere kruis op het deksel. Merken: Utrecht, meesterteeken xΔ, jaarletter X. Ampullen met ampullenblad (pl. LXXVIII nos. 190 en nos. 191) met gedreven rank- en bladornament. Merken: Haarlem, een naar rechts springend hert en letter i (1695? zie D. Voet, Haarl. Goud- en Zilversmeden, blz. 168). Zilveren wierookscheepje met op het deksel gedreven de figuur van de H. Maagd en een duif. Geen merken, XVIII. Crucifix: zilveren corpus op kruis van schildpad, XVII B. Crucifix: ivoren corpus op kruis van schildpad, XVII B. Zilveren missaalbeslag, XVII, op vernieuwden band. Geen merken. Vier stellen paramenten, elk bestaande uit een kazuifel met stola, manipel,Ga naar margenoot+ palla, velum, bursa en antependium: Stel van rood goudbrokaat, omstr. 1500, met latere appliques, XIX A. Rood stel van damast waarin fluwelen patronen zijn geweven van bloemen, granaatappels en kinderfiguren die kronen houden (pl. LXXIX no. 192). Hierbij ook nog een communiekleed van dezelfde stof. XVII B. Groen stel van satijn waarin fluweelen patronen zijn geweven (pl. LXXIX no. 193). XVII B. Stel van gebloemde witte zijde, XVIII B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts nog: Koorkap van rood satijn met fluweelen patroon en damasten schild en boorden, XVII B. Koorkap van witte gebloemde zijde, XVIII. Communiekleed van moderne witte zijde met ouden rand (XVIII), waarop geborduurde ranken, twee voor zoover nog na te gaan blanke wapenschilden en drie medaillons met de symbolen van de evangelisten Mattheus, Lucas en Johannes. Ga naar margenoot+ Tenslotte berust bij den pastoor als aartspriester van Rijnland en Delfland een zilveren oliedoos, op het deksel waarvan het wapen van Leiden en het jaartal 1643 zijn gegraveerd. Merken: een vlak, gekroond schild, een schild met een K en een lelie.
Ga naar margenoot+ DE SYNAGOGE, Levendaal 16, is een onbelangrijk gebouw, dat in zijn tegenwoordigen toestand dagteekent van een herbouw in 1858 ter plaatse van een oudere synagoge die in 1762 was gesticht (L. Jaarb. 1920 blz. 82-94). Tot den inventaris behooren: Ga naar margenoot+ Paar zilveren siertorens met rococo ornament, XVIII B, hoog 45 cM. Merken: Amsterdam en...? Pl. LXXX no. 195. Paar zilveren siertorens, XVIII B, hoog 41,5 cM. Merken: Amsterdam, een groote O en een kleine o. Pl. LXXX no. 194. Paar siertorens van zilverfiligraan, vermoedelijk XVIII B, hoog 30 cM. Geen merken. Pl. LXXX no. 196. Zilveren reukwerkbusje, XVIII B, zonder merken. Wetsrol met beslag van zilverfiligraan, blijkens opschrift van 1775. Wetsrol met zilveren beslag, blijkens opschrift van 1775. Wetsrol van 1765. Zilveren leeswijzer, XVIII B, merken: Amsterdam(?) en G.R. Vier koperen kandelaren, hoog 60 cM., blijkens opschriften van 1764. Een mahoniehouten arke met snijwerk in Lod. XVI-vormen, blijkens opschrift dagteekenend van 1787, en een mahoniehouten besnijdenisbank, die blijkens opschrift uit 1796 dagteekent, berusten als bruikleenen van de Leidsche Israelietische Gemeente in het Joodsch Historisch Museum te Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebouwen van liefdadigheid, wetenschap en onderwijsGa naar margenoot+ HET VOORMALIGE CAECILIAGASTHUIS vormt een blok gebouwen dat ingesloten wordt door de Lange Vrouwenkerksteeg, Lange Lijsbetsteeg, Lange Agnietenstraat en Sionssteeg. Thans is in den Zuidelijken vleugel de Stedelijke Werkinrichting gehuisvest, in den Noordelijken vleugel een gemeentelijke O.L. school, terwijl de woningen in den Oostelijken vleugel aan particulieren zijn verhuurd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
litteratuur: h. van oerle, De bouw van het St. Ceciliagasthuis in de Camp te LeidenGa naar margenoot+ in Leidsch Jaarboekje 1941, blz. 63, orlers I, blz. 137, v. mieris I, blz. 178, en III, blz. 1074, nabericht blz. 40; overvoorde, Archieven van de Gasthuizen I, blz. VI; van dissel, blz. 23. geschiedenis. Het is onbekend, wanneer het St. Caeciliaklooster van de AugustijnerGa naar margenoot+ Kannonikessen werd gesticht. Na de Hervorming werd dit klooster administratief vereenigd met het St. Catharinagasthuis, en in 1596 verbouwd tot Dol- en Pesthuis onder den naam St. Caeciliagasthuis. Bij deze verbouwing werden in het bijzonder ‘de bovenste twee nieuwe Zaalen getimmert (orlers I, blz. 138), en een reeks proveniershuisjes gesticht. In de 17de eeuw werd de vleugel, waar tegenwoordig de Stedelijke Werkinrichting is gevestigd, tot Academisch Ziekenhuis bestemd. Het Krankzinnigengesticht, voortgekomen uit het Dolhuis, werd in 1844 naar Delft overgebracht, waarna de gebouwen gedeeltelijk nog als gasthuis, gedeeltelijk voor andere doeleinden werden gebruikt. De gebouwen zijn om vier zijden van een rechthoekige binnenplaats gerangschikt.Ga naar margenoot+ Die aan de Westzijde zijn volstrekt onbelangrijk. In de rij voormalige proveniershuisjes langs de Lange VrouwenkerksteegGa naar margenoot+ bevindt zich een natuursteenen poortje (pl. LXXXI no. 198) in laatgothische vormen, bekroond door een cartouche met den naam van het Gasthuis, omstr. 1600. Door dit poortje bereikt men een gang, die overdekt wordt door een baksteenen gewelf op zes kraagsteenen, waarvan er vier met maskers zijn versierd, welke gang naar de binnenplaats leidt. De Zuidvleugel (pl. LXXXI no. 197) is gelijkvloers, waar eertijds het DolhuisGa naar margenoot+ met zijn cellen was gevestigd, geheel verbouwd. De verdieping bevat twee in elkanders verlengde gelegen zalen, waarvan de moerbinten zijn voorzien van sleutelstukken met laatgothische profielen en gesneden rozetten (pl. LXXXI no. 200). De zalen worden verlicht door vensters met aan de binnenzijde krachtig geprofileerde eikenhouten kruiskozijnen. De deur naar de later tegen de Noordzijde opgetrokken trap vertoont aan de buitenzijde een laatgothische gegroefde beklamping. Ongetwijfeld is deze vleugel bij de verbouwing in 1596 opgetrokken of geheel vernieuwd, en bevat hij de door Orlers vermelde ‘bovenste twee nieuwe Zaalen’. De Noordelijke vleugel, dagteekenend uit het midden van de 17de eeuw, enGa naar margenoot+ sinds 1914 als schoolgebouw in gebruik, bevat niets opmerkelijks, behalve den zandsteenen ingang van de voormalige regentenkamer, welke ingang aan de zijde van de binnenplaats is gelegen (pl. LXXXI no. 199). De wapens zijn van regenten en secretaris van het Gasthuis. Op het gedeelte van de binnenplaats, dat tot de school behoort, hangt een bel van 22 cm middellijn met opschrift: Jhesus. Maria. Johannes. ao dni M X X. Verscheiden schilderstukken, waaronder vier regentenstukken en eenige andere voorwerpen, bevinden zich in het Stedelijk Museum de Lakenhal (Cat. d. Voorwerpen nos. 709-718 met opm. achter no. 718). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 16 Leiden, Voormalig Pesthuis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HET VOORMALIGE PESTHUIS, thans Nederlandsch Legermuseum, is gelegenGa naar margenoot+ aan de N.W.-zijde buiten de stad even over den spoorweg naar den Haag. litteratuur: v. mieris I, blz. 241, overvoorde, Archieven van de Gasthuizen,Ga naar margenoot+ blz. 165. geschiedenis: Het voorm. Pesthuis, tot welks bouw na het pestjaar 1655 werd besloten,Ga naar margenoot+ werd ter plaatse van den boomgaard van het onvoldoende gebleken oude pesthuis even buiten den stadsingel opgetrokken. Het werk werd in 1658 begonnen en was waarschijnlijk in 1661 voltooid. Na het einde van de Republiek kreeg het gebouw verschillende opeenvolgende bestemmingen: militaire gevangenis, werkinrichting voor vrouwen en psychopatheninrichting. Ten behoeve van die laatstgenoemde bestemmingen werden aan de Oostzijde van het oude gebouw buitengewoon leelijke nieuwe gebouwen opgericht. Nadat het verscheiden jaren geheel leeg had gestaan, is het gebouw, dat nog steeds eigendom is van de gemeente Leiden, tot Legermuseum ingericht, waartoe het in 1941/'43 omvangrijke herstellingen en eenige inwendige wijzigingen heeft ondergaan, welke laatste in het algemeen van ondergeschikt belang zijn. Het oude Pesthuis is opgetrokken om een vierkante binnenplaats en wordtGa naar margenoot+ omgeven door een gracht, die aan de Oostzijde is verlegd bij het bouwen van den 19de-eeuwschen vleugel (Afb. blz. 104 no. 16; pl. LXXXII no. 201). Aan de binnenplaats bevindt zich tegen de muren onder de vensters een galerij bestaande uit hardsteenen kolommen die een houten dak dragen. De hoofdingang aan de Noordzijde wordt gevormd door een zandsteenen poort met Toskaansche pilasters, die een hoofdgestel dragen, waarvan het fries prijkt met vijf wapens van regenten. Daarboven bevindt zich een relief, eveneens van zandsteen, voorstellende de Pest in de gedaante van een furie met geesel en wolf, aan wie zich een kindje vastklemt, terwijl rechts daarvan een uitgeteerde moeder haar stervend kind vasthoudt. Op den stam van den boom, geheel rechts, gemerkt: R. Verhulst 1660 (pl. LXXXII no. 202; verg. Van Notten, Rombout Verhulst blz. 23 en lichtdr. t.o. blz. 24). Inwendig is bij de laatste herstellingen de oorspronkelijke indeeling: in elken vleugel twee ziekenzalen in elkanders verlengde, weer teruggebracht waar deze later eenigszins was gewijzigd. Het gebouw bevat buiten den museuminventaris niets opmerkelijks dan de eenvoudige balusterleuning van de trap, die in het voorhuis voert naar de boven een kelder gelegen voormalige regentenkamer. Verschillende voorwerpen, waaronder twee regentenstukken, uit het Pesthuis afkomstig, bevinden zich in het Stedelijk Museum de Lakenhal.
HET HEILIGE GEEST- OF ARMEWEES- EN -KINDERHUIS, HooglandscheGa naar margenoot+ Kerkgracht 17, is een weeshuis voor de Ned. Herv. Gemeente. litteratuur: a. beets in Het Huis Oud en Nieuw, 1912, blz. 1 en 33. (Ook afzonderlijkGa naar margenoot+ uitgegeven bij Gebrs. van der Hoek, Leiden, 1912.) geschiedenis. Het weeshuis van de Heiligegeestmeesteren werd in 1583 van deGa naar margenoot+ Breestraat overgebracht naar het Vrouwengasthuis aan de Hooglandsche Kerkgracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit werd daarop in de jaren 1604-1607 geheel verbouwd. Een groot deel van het Weeshuis dagteekent nog uit dien tijd. In 1773 werd het Armekinderhuis met het Weeshuis vereenigd, hetgeen gepaard ging met het geheel nieuw optrekken van den achtervleugel langs de toen nog bestaande Burggracht tot den Ouden Rijn. In 1882 zijn eenige verbouwingen uitgevoerd, en de gevels aan de Hooglandsche Kerkgracht aan een restauratie onderworpen. Thans is niet meer het heele samenstel van gebouwen bij het Weeshuis zelf in gebruik. Het gedeelte aan den Ouden Rijn en twee vertrekken op de verdieping Zuidelijk van de poort aan de Hooglandsche Kerkgracht zijn verhuurd aan de Uitgeverij en Drukkerij van de firma Brill. Ga naar margenoot+ De gebouwen van het Weeshuis (pl. LXXXIII no. 203 no. 204 no. 205) zijn in hoofdzaak gegroepeerd om een binnenplaats, welke aan de zijde van de Hooglandsche Kerkgracht door een lagen poortvleugel wordt afgesloten. Ga naar margenoot+ De oudste deelen zijn de ‘meisjesvleugel’ aan de Zuidzijde van de binnenplaats, die met een hoogen trapgevel op de Hooglandsche Kerkgracht uitkomt, en de gelijktijdig daarmee opgetrokken lage vleugel met ingangspoort. Deze ingangspoort wordt omsloten door een spitsboog, die nog afkomstig zou kunnen zijn van het voormalige H. Geest-Weeshuis op de Breestraat. De doorgang wordt gedekt door een ellipsboog, waarop het jaartal 1607 voorkomt. Het relief boven den doorgang stelt een aantal kinderen voor, die den H. Geest in den vorm van een duif aanroepen. Dit relief dagteekent ongetwijfeld van den bouw in 1607. Aan weerszijden van de poort gekoppelde rondboogvenstertjes. Het bovengedeelte van den poortmuur met zijn cartouches, fronton met reliefvoorstelling van de Caritas en twee beelden van weeskinderen maakt een zeer onharmonischen indruk en is in den huidigen vorm vermoedelijk product van een vrij willekeurige verandering in later tijd. De lange gevel van den ‘meisjesvleugel’ langs de binnenplaats bevat een zandsteenen poortje met fronton. Op het fries van dit poortje een opschrift en het jaartal 1607. Gelijkvloers zijn de oorspronkelijke vensterkozijnen van dezen vleugel vervangen door ijzeren boogramen, behalve aan de Kerkgracht, waar de vensters 19de-eeuwsche kruiskozijnen hebben. Op de verdieping zijn de oorspronkelijke kruiskozijnen alle nog aanwezig. De kap van den ‘meisjesvleugel’ is kort achter den voorgevel verlaagd en te halver hoogte met een plat afgedekt. Tegen de Zuidzijde van den ‘meisjesvleugel’ is omtrent 1630 een korte vleugel aangebouwd, waarvan de trapgevel aan de Kerkgracht kennelijk jonger is dan de trapgevel van den ‘meisjesvleugel’. Aan de linkerzijde daarvan komt een gang uit met een rondboogpoortje en bovenlicht in een aanleunend gevelstuk. Na 1654 werd dit gedeelte langen tijd tot Greinhal aan de stad verhuurd. Aan de Noordzijde van de binnenplaats ligt de ‘jongensvleugel’, van het poortgebouw gescheiden door twee particuliere woningen. Deze vleugel prijkt aan de Kerkgracht met een trapgevel, die in het topfronton het jaartal 1656 draagt. Gelijkvloers zijn de oude kruiskozijnen van dezen vleugel verdwenen. De achtervleugel vertoont aan de binnenplaats een deftige middenpartij, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarvan het middenvak weer is versierd met een zandsteenen bekleeding (pl. LXXXIII no. 205). Boven den ingang een opschrift betreffende den bouw in 1774; ter hoogte van de eerste verdieping wapens van regenten uit dien tijd. Dit steenhouwwerk werd vervaardigd door den steenhouwer Gijsbert van Royen. De gevel, waarmee de vleugel van 1774 aan den Ouden Rijn uitkomt, is sterk verminkt bij een verbouwing in 1882 toen er de drukkerij van Brill werd gevestigd. Een zandsteenen poort in den gevel vertoont op het fries in Romeinsche cijfers het jaartal 1774 en wordt bekroond door de figuren van twee weezen, die zes wapens van regenten vasthouden. Een merkwaardigheid van den achtervleugel is, dat de meeste vensters zware kruiskozijnen hebben. Vermoedelijk zijn deze van sloop afkomstig geweest. De kamer van regenten in den achtervleugel is voorzien van een eenvoudigeGa naar margenoot+ betimmering met lage lambris, een schoorsteen met gestucten boezem (pl. LXXXV no. 208), en een stucplafond uit den tijd van den bouw in 1774. De zijden bespanning van de wandvakken en de glazenkast in een van de wanden zijn modern. Boven den ingang een stucrelief, voorstellende de Barmhartigheid. De gestucte groep van den schoorsteen verbeeldt de Milddadigheid en moet vervaardigd zijn door zekeren Italiaanschen stucwerker Werda. De voormalige regentessenkamer heeft een eenvoudige betimmering met penantspiegel, een schoorsteen met houten boezem en een stucplafond uit den tijd van den bouw van den achtervleugel. De schoorsteen (pl. LXXXV no. 207) is versierd met een schoorsteenstuk, grauwtje, verbeeldende de Milddadigheid, door Martinus Jos. Geeraerts uit Antwerpen. Daaromheen gesneden alliantiewapens.
Tot den inventaris behooren:Ga naar margenoot+
IJzeren geldkist, XVII. Gesneden gangbank, XVII B. Meubilair van de regentenkamer, voor zoover van belang bestaande uit een staande klok, een tafel, stoelen en speeltafels, alles XVIII B. In de kerkzaal een orgel in kabinetvorm, waarschijnlijk dagteekenend van 1776 (van Mieris III blz. 97). De navolgende schilderijen: Allegorische voorstelling (pl. LXXXV no. 209) met den schilder Jacob vanGa naar margenoot+ der Sluys (1660-1732) in de kleeding van een Leidschen weesjongen en links in het verschiet een gezicht op de binnenplaats van het Weeshuis. Paneel, 53 × 41, gem. Jacobus van der Sluys invenit 1684 in Oct. Dergelijke allegorische voorstelling, paneel, 51 × 44, gem. links: J. van der Sluys inventor fec. De schilder met vermoedelijk zijn tweede vrouw Niesje Boom, in een park zittend. Kniestuk. Gem. op de balustrade: Jacobus van der Sluys 1699. Paneel, 39 × 47. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee meezen vangende jongelieden in een landschap. Gem. links: Jacobus van der Sluys. Doek, 34 × 40,5. Regenten van het H. Geestweeshuis: S. van Kerckesant, Mr. I. Cunaeus, P.D. van Buytevest en Mr. J. van Dieninge met den rentmeester Mr. D. Verruyt (pl. LXXXIV no. 206). Op den achtergrond een gezicht op den Burcht. Gem. links: A.v.d. Tempel a. 1668. Doek, 146 × 196 (dagmaat). Regenten van het Armekinderhuis in 1739: Gustaaf Daniel le Pla, Jan Tijken, Laurens Vergenst, Willem Boon en Clement van Swanenburg. Door Hieronymus van der Mij. Doek, 127 × 149. Regenten van het vereenigde Armewees- en -kinderhuis in of kort na 1774: Joachim Sandra, Hendrik Albert Dibbetz, Mr. Willem Jan van der Goes, Mr. Cornelis Pieter Chastelein, Michiel Abraham van Peene, Dr. Adriaan le Pla, Albertus Kleynenbergh, Willem van Noort, Pieter François Clignett en Mr. Jan Pieter Sandra, te voeten uit, zittend aan een tafel. Door Jan Baptist Coclers. Doek, 142 × 220. Mr. Theodorus van Reverhorst (1706-1758). Heupstuk n. links, staande voor boekenkast. Rechts familiewapen. Doek, 90 × 74. In oorspronkelijke gesneden lijst. Holl. school XVIII A. Naam- en wapenborden van regenten en regentessen, XVIII. Glaswerk, waaronder geslepen en gegraveerde bokalen, XVII-XVIII. Overblijfselen van een gekleurd Chineesch porseleinen servies, XVIII. Tinwerk, waaronder wijnkoelers, kannen en verder een groote hoeveelheid oud keukengerei van tin en koper.
Ga naar margenoot+ HET DIACONIEGEBOUW van de Ned. Herv. gemeente, Oude Rijn 44 C, is een deel van het oude Huiszittenhuis. Uitwendig levert het niets bijzonders op. Ga naar margenoot+ De kamer, waar thans nog de ‘kraammoeders’ (regentessen) vergaderen, bevat een schoorsteen met rijk snijwerk (pl. LXXXV no. 210), op welks boezem het jaartal 1682 voorkomt. De kap vertoont een reliefvoorstelling van de Barmhartigheid. In den boezem is opgenomen een schilderstuk, het Laatste Oordeel, Leidsche school omstr. 1600, paneel, 108 × 140,5 (dagmaat). De voor eenige jaren vergroote en vernieuwde regentenkamer heeft een eenvoudigen schoorsteen, die bij de vergrooting van het midden van een der wanden naar een hoek is verplaatst. De houten boezem in Lod. XVI-stijl bevat een allegorisch schilderstukje, de Barmhartigheid, locale school, doek.
In het gebouw worden bewaard:
Ga naar margenoot+ Portret van een non, plaatselijke school, 16de eeuw, paneel, 40 × 31. Mansportret, borstbeeld zonder handen, een kwartslag naar links gewend. Rechts op den achtergrond: Aet. 36. Leidsche school omstr. 1630. Paneel, 62 × 51. Volgens een opschrift op de achterzijde zou dit het portret zijn van zekeren Hugo van Swieten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Portretten van Johannes Smaltius † 1690 en zijn vrouw Maria Luyken. Borstbeelden met handen, Holl. school XVIId. Ovaal doek, de man 81 × 62, de vrouw 81 × 63. Mansportret, borstbeeld zonder handen, Holl. school omstr. 1780, doek, 63 × 50. Volgens een onjuiste overlevering zou dit de beeltenis zijn van Johan van Opmeer, welke in 1721 door Frans van Mieris werd geschilderd (zie v. Mieris I blz. 205). Voorts een eikenhouten archiefkast, XVII A, en enkele oude tafels,Ga naar margenoot+ XVIII B.
HET VOORMALIGE GRAANMAGAZIJN DER ARMEN, Oude Rijn 44,Ga naar margenoot+ is een groot pakhuis, welks voorgevel is voorzien van een steen met opschrift: Graanmagazijn voor den Armen, Ao MDCCLIV (v. Mieris I blz. 213).
HET VOORMALIGE WAALSCHE WEESHUIS, Oude Vest 35, thansGa naar margenoot+ Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen, heeft een baksteenen gevel met hardsteenen pilasters die een kroonlijst dragen waarop in Romeinsche cijfers het jaartal 1766 staat (pl. XCII no. 224). Verschillende voorwerpen, uit dit voormalige weeshuis afkomstig, berusten thans op de Bibliothèque Wallonne (zie blz. 125).
HET HOFJE VAN ST. ANNA OF JOOSTENPOORT, Zegersteeg 14, isGa naar margenoot+ geheel vernieuwd met uitzondering van een geprofileerd baksteenen rondboogpoortje, uitkomende aan de 5de Binnenvestgracht. De sluitsteen van dit poortje draagt het jaartal 1627. Een steen daarboven vermeldt: Dit Hoffie is / gefondeert door / Joost Heindricksz / Anno 1503.
HET ST. ANNAHOFJE, Hooigracht 9, is vooral merkwaardig doordat hetGa naar margenoot+ zijn laatgothische kapel uit het laatst van de 15de eeuw behouden heeft. litteratuur: f.a. le poole, Het St. Annahofje, in L. Jaarb. 1942, blz. 152; h.a. vanGa naar margenoot+ oerle, St. Annahofje te Leiden in Bouwk. Weekblad Architectura 1941, blz. 105 m. afb. n. teekeningen en foto's. geschiedenis. Het hofje werd in 1492 gesticht. Wegens moeilijkheden met het kapittelGa naar margenoot+ van St. Pancras kon de kapel niet eerder dan in 1509 worden gewijd, hoewel zij al dadelijk bij de stichting zal zijn gebouwd. In de jaren 1682-1685 vonden groote herstellingen plaats. De zandsteenen poort aan de Hooigracht dagteekent van 1685. In 1719 werden drie huisjes afgebroken en herbouwd, vier andere volgden in 1720. De kapel werd in 1894 gerestaureerd. In 1939-1941 werden de beide rijen ernstig verzakte en geheel bouwvallige huisjes onder leiding van den architect Ir. H. van Oerle te Leiden gesloopt en door nieuwe vervangen, waarbij de gevels met gebruik van zooveel mogelijk van het oude afkomende materiaal in de vroegere gedaante zijn herrezen. Alleen het poortje aan de Hooigracht en de kapel zijn blijven staan; de laatste is opnieuw gerestaureerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Een zandsteenen poort van 1685 aan de Hooigracht (pl. LXXXVI no. 211), versierd met de wapens van de stichters Willem Claesz. en Hillegont Willemsd. en een opschrift betreffende de stichting, leidt tot een smalle onoverdekte gang die met een dubbelen knik uitmondt op het hofjesplein, juist bij de veelhoekige sluiting van de kapel (pl. LXXXVII no. 214). De beide lange zijden van het plein zijn geheel bezet met de huisjes, die, gelijk zij vóór 1939 waren, zullen hebben gedagteekend uit 1719/1720 of daaromtrent, gedeeltelijk misschien ook wel uit de jaren 1682/1685. De eene korte zijde wordt ingenomen door de kapel en het daartegenaan gebouwde Regentenhuis, welk laatste in bouwtrant geheel aansloot en aansluit bij die van de beide rijen huisjes. In den afsluitmuur aan de overzijde langs de Middelste Gracht bevindt zich de gewoonlijk gebruikte ingang. Midden op het plein staat een 18de-eeuwsche hardsteenen pomp. De kapel is opgetrokken van baksteen. De nok van het dak draagt een sierlijk gewerkte looden kam. Het inwendige (pl. LXXXVI no. 212) is gepleisterd en gewit, behoudens de zandsteenen ribben van het gewelf. De vloer bestaat uit gele en zwarte estrikken. Voor het middenvak van de driezijdige sluiting, waarvan het venster is dichtgemetseld, staat een altaar van natuursteen met drie nissen aan de voorzijde, van welke nissen de uiterste de wapens van de stichters bevatten en het middenste een opschrift betreffende de stichting van het hof in 1492 en de wijding van het altaar in 1509. In de beide zijwanden van het altaar kastjes. In den muur links van het altaar een spitsbogige piscina, rechts een segmentbogige ampullennis. Twee van de vensters van de kapel bevatten fragmenten van oud glas, te weten zes gekleurde geslachtswapens en drie beschadigde grisailletafereelen: Joachim en Anna onder de Gouden Poort, Joachim aalmoezen uitdeelend (?) en St. Anna te Drieën, alle drie XVIb (A. van der Boom, Monumentale Glasschilderkunst in Nederland, blz. 118).
Tot den inventaris van de kapel behooren:
Ga naar margenoot+ Gesneden, verguld en geschilderd tweeluikje met voorstelling van de Verkondiging (pl. XC no. 219). Hoog 23 cM., XVI A. Ga naar margenoot+ Altaarstuk, drieluik, voorstellende de Aanbidding der Koningen (pl. LXXXIX no. 217). Paneel in getoogde lijst, het middenstuk 107 × 69, de vleugels 108 × 30 (dagmaat). Leidsche school, XVIa. Schilderstuk: Christus als hovenier verschijnend aan Maria Magdalena, met rechts op den voorgrond de donateur Mr. Cornelius Wilhelmi, † 1558, kanunnik van St. Pancras en kleinzoon van den stichter van het hof (pl. XC no. 218). Paneel, 58 × 43 (dagmaat) in getoogde renaissanceomlijsting met Latijnsch onderschrift. Leidsche school midden-XVI. Ga naar margenoot+ Laatgothisch eiken kistje met één briefpaneel, hoog 24 cM. Eikenhouten gewelfrozet, waarop de letters I.H.S., een kruis en de kruisnagels in een stralenkrans. XV of XVI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee laatgothische koperen altaarkandelaars, hoog 24 cM. (pl. XCI no. 223). Laatgothische koperen wijwaterketel en -emmer, een tinnen schotel, een tinnen kan en twee kleine tinnen kannetjes (ampullen?), alles XVI A. De kamer op de verdieping van het Regentenhuis bevat een rijk geprofileerde deur en een dergelijke bedstede, omstr. 1600, een tafel en eenige stoelen (XVII-XVIII a), een ijzeren geldkist, eenig oud aardewerk, drie gothische kandelaars, waaronder één tweelichts, hoog 35 cM., één van 34,5 cM. en één van 17 cM. (pl. XCI no. 220 no. 221 no. 222). Voorts twee strooken wandtapijt met jachttafereelen, midden-XVI, ondersch. 48 × 313 en 59 × 129 cM. Pl. LXXXVIII nos. 215 en nos. 216. Zie G.T. van IJsselsteyn, Gesch. der Tapijtweverijen in de Noordelijke Nederlanden I blz. 262. Het eiken hek in den boog, die uit het Regentenhuis in de kapel leidt, is een willekeurige toevoeging bij de restauratie.
BARTHOLOME'S WILLEMSZ. VAN ASSENDELFTSHOF, Lange GrachtGa naar margenoot+ 49, blijkens opschrift boven den ingang gesticht in 1624, bestaat uit een vierkant plein omgeven door vier vleugels van 17de-eeuwsche woningen, waarvan eenige nog oude kruiskozijnen hebben bewaard (pl. LXXXVII no. 213).
HET HOFJE VAN EMERENTIA BANNINGHS, Lange Schoolsteeg 3,Ga naar margenoot+ gevestigd in 1641, bestaat uit vier huisjes met topgevels langs één zijde van een smal pleintje. De toegang aan de Lange Schoolsteeg wordt gevormd door een recht gedekte zandsteenen poort, boven welke een opschriftplaat, bekroond door een fronton, de stichting vermeldt.
HET BETHLEHEMSHOF, Levendaal 109-111, was oorspronkelijk het hofjeGa naar margenoot+ ‘de Hoeksteen’, in 1660 gesticht door de Vlaamsche Doopsgezinden. In 1811 werd het hofje Bethlehem van de Lange Gracht naar dit hofje overgebracht, bij welke gelegenheid ook de oude naam door den nieuwen werd vervangen. (L.G. le Poole, Bijdr. tot de kennis van het kerkel. leven der Doopsgezinden, blz. 50 vlgg.) In den modernen voorgevel bevindt zich de zandsteenen toegangspoort die in het fronton nog het oude opschrift ‘Den Houcksteen’ draagt. Deze poort leidt naar de binnenplaats, die aan de vier zijden wordt omringd door de huisjes uit den stichtingstijd van ‘den Houcksteen’. Zij worden gedekt door een omloopend dak en zijn nog van de oorspronkelijke kruiskozijnen voorzien (pl. XCIII no. 228). Tegenover den ingang bevindt zich een gevelsteen met opschrift ‘Bethlehem Anno 1631’, welke steen afkomstig is van het hofje op de Langegracht.
HET HOFJE VAN BROUCHOVEN, Papengracht 16, werd in 1640 gestichtGa naar margenoot+ (v. Mieris I blz. 308 vlg.) en bestaat uit een ruim rechthoekig plein omgeven door de huisjes uit den stichtingstijd, die evenwel door latere verhooging met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verdieping en andere wijzigingen hun oorspronkelijk karakter niet sterk sprekend meer hebben bewaard. Veel beter behouden is de voorzijde aan de straat (pl. XCIII no. 229). De middenpartij, waarin zich de ingang en daarboven een regentenkamer bevinden, is monumentaal behandeld met een zandsteenen pilastergevel, en wordt geflankeerd door lagere baksteenen vleugels, die eveneens met pilasterstellingen zijn versierd. Een steen boven den ingang draagt de initialen van de stichters Jacob van Brouchoven en zijn zuster Anna benevens het jaartal 1640. Verschillende portretten, afkomstig uit het Hofje van Brouchoven, waaronder drie door Jan van Ravesteyn, bevinden zich in het Stedelijk Museum de Lakenhal (Cat. Schilderijen nos. 102, 103, 108b, 181, 182, 275, 276, 277).
Ga naar margenoot+ HET CONINCKSHOFJE, Oude Vest 15, heeft een poortgebouw met een Jonische pilasteromlijsting van den ingang. Daarboven de naam van het hofje met in Romeinsche cijfers het jaartal 1773. Op het binnenplein staat een pomp van hardsteen. De huisjes zijn zonder belang.
Ga naar margenoot+ HET ST. ELISABETHSGASTHUISHOFJE, Oude Vest 25, is gevestigd in het St. Elisabethsgasthuis, dat in 1428 werd gesticht en na veel veranderingen in beheer en inrichting in het eind van de 18de eeuw werd opgeheven (Van Mieris I blz. 181, III blz. 1080; Chr. Ligtenberg a.w. blz. 123; van Dissel blz. 68). Een zandsteenen rondboogpoortje met een nieuwe kroonlijst en opschrift: Poort vant Vrouwe Elisabeths Gasthuis 1623, verleent toegang tot een smalle gang, welke uitmondt op een rechthoekig plein, aan welks Noord- en Oostzijde oude huisjes staan, XVII, gedeeltelijk gewijzigd. Aan de Noordzijde bevindt zich voorts de ingang die vroeger tot de regentenkamer leidde, welke ingang bestaat uit een houten poortje met zij- en bovenlichten, bekroond door een zandsteenen fronton met regentenwapens (midden-XVII, pl. XCII no. 225). Van het hoofdplein leidt een gang, welke door riblooze kruisgewelfjes wordt overdekt, naar een Westelijk daarnaast gelegen smal plein, aan hetwelk een blok oude woningen staat (XVII B).
Ga naar margenoot+ HET HOFJE VAN EVA VAN HOGEVEEN, Doelenstraat 7, werd in 1659 gesticht. Een zandsteenen toegangspoort (pl. XCVI no. 238) leidt naar de binnenplaats met rijen huisjes aan weerszijden. De gevels van deze beide vleugels zijn opgetrokken van roode baksteen en versierd met pilasterstellingen van gele baksteen en zandsteen. De gemoderniseerde vensters worden gedekt door strekken van gele baksteen. Op het plein een hardsteenen pomp, bekroond door de figuur van een schaap. Door een gang in het midden van den linkervleugel bereikt men een afzonderlijk gebouwtje met verdieping, dat aan de Doelengracht uitkomt tusschen de nrs. 7 en 8 en aldaar is voorzien van een topgevel met zandsteenen vleugelstukken en fronton. In dezen gevel bevindt zich een poortje met zandsteenen lijsten, blokken en opschrift: ‘'t Hofken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Eva van Hogeveen’. Boven het topvenster een zandsteenen festoen. Een trap met eikenhouten balusterleuning leidt naar de verdieping, alwaar de voormalige regentenkamer een schouw heeft met twee zandsteenen korinthische wandzuilen, die op zandsteenen consoles de houten kap dragen. Dit afzonderlijke gebouwtje met regentenkamer is in 1939 gerestaureerd.
HET HOFJE VAN FRANÇOIS HOUTTIJN, Hooigracht 81, heeft een eenvoudigeGa naar margenoot+ ingangspartij met verdieping. Boven den doorgang een stichtingssteen (1737).
HET ST. JACOBSHOFJE, Douzastraat 25, is als gebouwengroep onbelangrijk.Ga naar margenoot+ Boven den ingang een steen met opschrift betreffende de stichting in 1681. In de regentenkamer wordt bewaard een portret van Paulus Claesz. van Velden gen. de Goede, R.K. priester, stichter van het Salvatorhofje aan de Steenstraat. Borststuk in profiel naar links, knielend voor een altaar. Paneel, 53 × 51,5 in oorspronkelijke lijst. Holl. school XVII A. Verg. Hensen in Bijdr. Bisd. Haarlem XLIII, 1925, blz. 94 m. afb. Afkomstig uit het Salvatorhofje.
HET LORIDANSHOFJE, Oude Varkenmarkt 1, werd gesticht ingevolgeGa naar margenoot+ testament van Pieter Loridan † 1656 (L. Jaarb. 1932 blz. 97). De huisjes, zonder verdieping, omsluiten drie zijden van een binnenplaats. Het ingangspaviljoen in het midden aan de straatzijde (pl. XCV no. 234) is voorzien van een verdieping, waarin zich de regentenkamer bevindt. Boven het ingangspoortje een opschrift betreffende de stichting in 1656. In de regentenkamer bevindt zich een eenvoudige schouw, waarvan de houten kap in den vorm van een kroonlijst wordt gedragen door zandsteenen consoles die op zandsteenen Korinthische wandzuilen rusten. Voorts bevinden zich hier een haardplaat en vuurkorf, alsmede 10 ‘Spaansche’ stoelen met gedraaide pooten en versleten leeren zittingen, die in 1657 werden aangekocht (L. Jaarb. 1932 blz. 124) en drie regentenborden. Een portret van Pieter Loridan door N.C. van Negre en een regentenstuk door J. van der Merck (1665) berusten als bruikleenen van het hofje in het Stedelijk Museum de Lakenhal (Cat. nos. 262 en 230).
MEERMANSBURG, Oude Vest 159, gesticht in 1681, is het grootste vanGa naar margenoot+ de Leidsche hofjes. Het poortgebouw aan de Oude Vest, dat op de verdieping de regentenkamer bevat, is met zijn deftige zandsteenen ingangspartij een kenmerkend stuk architectuur uit den stichtingstijd (pl. XCIV no. 231). De huizen, die het ruime binnenplein omgeven (pl. XCIV no. 232), zijn blijkens verschillende détails omtrent het einde van de 18de eeuw gemoderniseerd, hetgeen vooral uitkomt bij de middenpartij van den vleugel tegenover den ingang, die een dubbele deur heeft en een houten attiek met snijwerk, alles in Lodewijk XVI-stijl. Tezelfdertijd zal ook de pomp op het middenplein | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn opgericht met de bekroning in den vorm van een meerman op den burcht, en moet de regentenkamer haar eenvoudig plafond en schoorsteen met stucwerk hebben gekregen. De regentenkamer herbergt een verzameling portretten, XVII-XIX, meest voorstellende leden van het geslacht Meerman, o.a. door Jacob Gerritsz. Cuyp en Jan de Baen, alle uitvoerig beschreven door Dr. G. Knuttel in Oud Holland XXXII (1914) blz. 167 vlg.
Ga naar margenoot+ HET JEAN-MICHELHOFJE, Pieterskerkstraat 10, gesticht in 1694, vertoont niets bijzonders buiten een eenvoudig poortje van geverfde natuursteen en een cartouche daarboven met het jaartal 1610. De portretten van den stichter en zijn vrouw hangen in de consistoriekamer van de Waalsch-Herv. kerk (blz. 92).
Ga naar margenoot+ HET JEAN PESIJNSHOFJE, Kloksteeg 21, gesticht in 1683 (pl. XCV no. 233) heeft een binnenplaats, die aan drie zijden bezet is met rijen woningen. In het midden van de voorzijde bevindt zich een hooger opgetrokken ingangspaviljoen, op welks verdieping de regentenkamer is ondergebracht. Boven den ingang een opschrift betreffende de stichting. De schoorsteen in de regentenkamer, waarvan de wangen verdwenen zijn, heeft een gesneden houten kap. In de regentenkamer hangen twee portretten: Jean Pesijn, † 1666, op rijpen leeftijd, heupstuk naar rechts, met linkerhand op den hoek van een tafel. Doek, 102 × 80. Leidsche school XVIIc. Maria de Lannoy, † 1681, vrouw van voorgaande, op rijpen leeftijd, heupstuk naar rechts, met druiven in de rechterhand. Doek, 102 × 81. Leidsche school XVIIc. Drie andere portretten, voorstellende de stichters en hun dochtertje, bevinden zich in het Stedelijk Museum de Lakenhal.
Ga naar margenoot+ HET ST. SALVATORHOFJE, Steenstraat 17, werd in 1636 gesticht krachtens testament van den priester Pouwels Claesz. van Velden, gen. de Goede (Bijdr. Bisd. Haarlem 1925 blz. 94). De toegang wordt gevormd door een zandsteenen rondboogpoortje aan de Steenstraat (pl. XCII no. 226) met opschrift betreffende de stichting. Aan drie zijden van het pleintje bevinden zich de oude huisjes uit den stichtingstijd met hun halfronde en Tudorbogen over de vensters en deuren gelijkvloers (pl. XCII no. 227). De vensterkozijnen zijn alle gewijzigd. Een portret van den stichter, afgeb. Bijdr. Bisd. Haarlem 1925 t.o. blz. 94 en Leidsch Jaarb. 1941 t.o. blz. 112, bevindt zich thans in het St. Jacobshofje (zie blz. 113).
Ga naar margenoot+ HET SCHACHTENHOFJE, Middelste Gracht 27, heeft aan de straatzijde een poortgebouw met verdieping (pl. XCVI no. 235), waarop de regentenkamer, die evenwel niet meer als zoodanig in gebruik is. Boven de ingangspoort een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steen waarop de naam van het hof en het jaartal 1671, welk jaartal ook nog eens op het fronton voorkomt. De huisjes zijn gelegen aan een pleintje achter het poortgebouw. Een hardsteenen pomp midden op dit plein draagt het jaartal 1730.
HET SIONSHOFJE, Sionssteeg 4, alhier nieuw gebouwd omstreeks 1667Ga naar margenoot+ (v. Mieris I blz. 260), heeft een poortgebouw met zandsteenen ingangspartij (pl. XCIV no. 230). Aan de binnenzijde vertoont dit poortgebouw een steen met drie wapens.
HET HOFJE VAN PIETER VAN DER SPECK, Pieterskerkhof 42, heeftGa naar margenoot+ een vernieuwd toegangspoortje waarboven een oude steen met opschrift betreffende de stichting in 1645. De gang achter dit poortje komt uit op een pleintje met oude, gewijzigde huisjes.
HET HOFJE VAN CORNELIS SPRONGH, Douzastraat hoek Rapenburg,Ga naar margenoot+ is een modern gebouw. In de regentenkamer hangen de volgende schilderstukken: Portret van den stichter Cornelis Sprongh, kniestuk in landschap. Doek, 118 × 100. Door Pieter Nason, XVIIc. Portret van Johanna Maria Wittert van der Aa, vrouw van voorgaande. Doek, 119 × 100. Gem. links onderaan: P. Nason f. 1672. Portret van een onbekende. Borstbeeld. Het portret is een fragment, middengedeelte van een grooter schilderstuk. Paneel, 67 × 28, in de manier van J. van Ravesteyn. Landschap met gezicht op Hoogmade(?), oorspronkelijk schoorsteenstuk in een huis aan de Does onder Leiderdorp. Doek, 117 × 110. Links onderaan resten van een signatuur. Leidsche school XVIId.
HET ST. STEVENSHOFJE, Haarlemmerstraat 50, heeft een toegangspoortGa naar margenoot+ in Lodewijk XVI-stijl met opschrift betreffende de stichting van het hofje in 1487 en een algeheele vernieuwing in 1777 (pl. XCVI no. 237).
HET TEVELINGSHOFJE, Vierde Binnenvestgracht 7, gesticht in 1666Ga naar margenoot+ krachtens testamenten van Charles en Jacob Tevel, bestaat uit vier vleugels met lage verdiepingen om een ruitvormige binnenplaats. Het ingangspaviljoen aan de Oostzijde (pl. XCVI no. 236) is een weinig hooger opgetrokken en bevat op de verdieping de regentenkamer. De stompe en scherpe hoeken van den ruitvormigen plattegrond zijn herhaald in alle sprongen en kanten van het gebouw. In den doorgang van het ingangspaviljoen bevindt zich een houten portaal met gesneden fries en fronton. De regentenkamer wordt overdekt door een houten gewelf en is in het laatst van de 18de eeuw op sobere wijze gemoderniseerd door het aanbrengen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den schoorsteen met wapens, monogram en het jaartal 1784 en van een betimmering tegenover den schoorsteen, voorzien van twee wapens en het jaartal 1789. In deze betimmering zijn vijf portretten opgenomen, alle op paneel, te weten:
Voorts bevinden zich in de regentenkamer elf ingelijste ontwerpteekeningen van het hofje, acht iepenhouten stoelen waaronder twee leunstoelen (XVIII B), een vuurkorf, een ijzeren geldkist en een houten, met ijzer beslagen archiefkist (XVII B), een met wortelnotenhout opgelegde theestoof en eenig Engelsche ‘basalt’ theegoed. Midden op de binnenplaats staat een houten pomp, versierd met twee wapens.
Ga naar margenoot+ HET HOFJE VAN SAMUEL DE ZEE, Douzastraat 16, is toegankelijk door een 19de-eeuwsch poortje met een steen waarin opschrift betreffende de stichting in 1723. Van hier leidt een gang met een tweede poortje, eveneens met opschrift betreffende de stichting in 1723, naar een plein, omringd door oude huisjes. De meeste zijn nogal gewijzigd, enkele hebben de oorspronkelijke kruiskozijnen behouden. In het midden staat de voormalige regentenkamer, blijkens opschrift in 1743 gebouwd en in 1883 veranderd in een dubbele woning.
Ga naar margenoot+ DE ACADEMIE, hoofdgebouw van de Leidsche Universiteit, Rapenburg 73, bestaat uit de voormalige kloosterkerk van de Dominicanessen of Witte Nonnen en eenige volstrekt onbelangrijke aanbouwsels uit de vorige en het begin van deze eeuw. Ga naar margenoot+ litteratuur: h. van oerle, Het Academiegebouw te Leiden, in Oudheidk. Jaarboek 1937, blz. 77; dez., Het voormalige Academiepoortje, in Leidsch Jaarb. 1937, blz. 14. Ga naar margenoot+ geschiedenis. Het klooster van de Dominicanessen te Leiden werd kort voor het midden van de 15de eeuw gesticht. De eerste kloosterkapel, gebouwd in 1450, maakte in het begin van de 16de eeuw plaats voor een nieuwe, die in 1516 werd gewijd onder patronaat van de H. Maria Magdalena. Bij den beeldenstorm van 1566 werd ook het klooster met zijn kapel geteisterd. In 1569 ontvingen de Leidsche Dominicanessen een privilege van Koning Philips II omdat hun gebouwen kort tevoren door brand waren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschadigd. Na een herhaling van den beeldenstorm in 1572 verlieten de nonnen de stad nog in datzelfde jaar. De huidige bestemming kreeg de oude kloosterkerk in 1581, toen de jonge universiteit van het Faliede Begijnhof hierheen werd overgebracht. Wat met de overige kloostergebouwen geschiedde, is niet bekend. Als spoedig schijnen zij vrijwel geheel verdwenen te zijn. In 1613 werd vóór het Academieplein aan het Rapenburg een nieuwe zandsteenen afsluitmuur gemaakt. Of de stadssteenhouwer Willem Claesz., die dit werk uitvoerde, ook als ontwerper daarvan mag worden aangemerkt, blijkt niet met zekerheid. In de 19de eeuw is de afsluitmuur van het Academieplein vervangen door een ijzeren hek. Den 11den November 1616 werd de Academie door een brand geteisterd. Bij de onmiddellijk ter hand genomen herstelling werd het steenhouwwerk uitgevoerd door den Goudschen steenhouwer Andries Beelthouwer, en zulks vermoedelijk naar eigen ontwerp, aangezien de Leidsche stadsmetselaar Hendrick Cornelisz. van Bilderbeeck, tevens steenhouwer, die anders het meest in aanmerking zou komen als ontwerper, zich met zijn collega's beklaagde over deze concurrentie van buiten de stad (Oudheidk. Jaarb. 1938, blz. 87). In Juli 1618 kon de Academie weer in gebruik worden genomen. Bij de inrichting tot Hoogeschool in 1581 en bij de herstellingen in 1616-1618 zijn verschillende scheidingsmuren, vloeren en zolderingen aangebracht, werd de lange Westelijke gevel grootendeels nieuw opgetrokken en is de traptoren aan deze zijde toegevoegd. In 1670 kreeg het gebouw den toren op het dak naar ontwerp van den stadsbouwmeester Willem van der Helm. De Senaatskamer werd in 1733 nieuw ingericht. Inmiddels was men al in de 17de eeuw begonnen op de daken getimmerten te maken, die als sterrewacht dienden. In den loop van de tijden werden deze steeds omvangrijker en een steeds grooter ontsiering van het gebouw. Omstreeks 1880 is een aanvang gemaakt met restauratiewerken, die langzaam en in verschillende perioden verdeeld tot in onzen tijd zijn voortgezet. Het gebouw (afb. blz. 118 no. 17 en pl. XCVII no. 239 no. 240 no. 241 no. 242 no. 243 no. 244 no. 245) is met éénGa naar margenoot+ van de lange zijden langs het Rapenburg opgetrokken en niet georiënteerd. De korte zijden liggen ongeveer op het Zuiden (Nonnensteeg) en het Noorden (Academieplein). De plattegrond van de voormalige kloosterkerk vormt een rechthoek. Een rijGa naar margenoot+ zuilen, verbonden door spitse bogen, scheidt een hoofdbeuk aan de zijde van het Rapenburg van een smalleren zijbeuk. De vierde en de zesde zuil, gerekend van het Zuiden (Nonnensteeg), wijken af van de overige. Zij hebben namelijk een in de lengterichting van het gebouw gerekte doorsnede, terwijl de hooge basementen bovendien zijn omgehoekt juist tegenover twee muurverzwaringen die uit den langen wand van den zijbeuk naar voren springen. De travéeën tusschen deze afwijkende zuilen zijn dieper dan de overige. In het Noordelijk gedeelte van den hoofdbeuk dragen twee rijen elk van drie zuiltjes een gewelf over een lage benedenruimte (pl. XCVIII no. 242). De twee Noordelijke paren zuiltjes staan juist op de scheidingen van de travéeën van den hoofdbeuk, het andere paar, dat half verzonken is in een later opgetrokken scheidingsmuur, staat ongeveer in de as van een travée. Nog andere scheidingsmuren dan juistgenoemde zijn naderhand aangebracht in de boogopeningen tusschen hoofd- en zijbeuk en dwars op de as van het gebouw. Tegen den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langen Westelijken gevel bevindt zich de later toegevoegde ruime spiltrap die de verdiepingen bereikbaar maakt. Ga naar margenoot+ Het muurwerk van de oude kloosterkerk bestaat uit baksteen van het formaat 18/19 × 9 × 4,5 met toepassing van Gobertange voor plinten, speklagen enAfb. 17. Leiden. Academic.
hoekblokken. De zuilen tusschen de beide beuken zijn van Ledesteen, de achtkante zuiltjes die het lage gewelf in het Noordelijk deel van den hoofdbeuk dragen, van Bentheimersteen, welk materiaal ook is toegepast bij herstellingen van onderdeelen die oorspronkelijk in Ledesteen of Gobertange waren uitgevoerd.Ga naar margenoot+ De beide beuken worden elk door een zadeldak gedekt. De hoofdbeuk ziet op het Rapenburg uit met een reeks spitsboogvensters, die naderhand benedenwaarts zijn vergroot en in boven- en benedenvensters zijn gesplitst. Eén venster, het derde van het Noorden (Academieplein) gerekend, is evenwel geheel dichtgemetseld. Aan de zijde van de Nonnensteeg heeft de gevel van den hoofdbeuk twee hooge spitsboogvensters gehad, waarvan de oorspronkelijke bogen zijn verdwenen toen in het begin van de 19de eeuw een sterrewacht op dit gedeelte van het gebouw werd opgetrokken. Na het afbreken van deze sterrewacht zijn halfronde bogen aangebracht ter vervanging van de oorspronkelijke spitse bogen en de vensters voorzien van baksteenen vullingen, waarin weer neogothische vensters gelijkvloers en op de verdieping van het formaat der vensters aan het Rapenburg. De ondervensters zijn, evenals aan het Rapenburg, door de oorspronkelijke dorpels benedenwaarts in het muurwerk gebroken. Aan de Noordzijde bevat de korte gevel van den hoofdbeuk één hoog geplaatst spitsboogvenster, dat dichtgezet is en gelijkvloers drie niet oude kleine vensters met segmentbogen. West- en Noordgevel van den zijbeuk zijn boven het gewelf van de benedengang geheel of nagenoeg geheel nieuw opgetrokken bij de verbouwingen tot Academie. De zijbeuk heeft niets bewaard van zijn oorspronkelijke vensters, maar bevat eenige sierlijk uitgevoerde strekken van rechthoekige Renaissancevensters. Aan de zijden van Rapenburg en Nonnensteeg hebben de gevels tusschen de vensters en op de hoeken zeer vlakke steunbeeren, een soort lisenen, die uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het plint opgaan. Het sterk vernieuwde gevelvlak rechts van den ingang aan het Academieplein vertoont een eigenaardigen ornamentalen naad. De toren op de Noordzijde van het dak van den hoofdbeuk is van hout met en bekleeding met lood en leien. Van den fraaien zandsteenen muur met poort, in 1613 door den steenhouwer Willem Claesz. gemaakt als afsluiting van het Academieplein, is een stuk opgenomen in den lateren gevel van het huis Rapenburg 71 (blz. 143; pl. CXXVII no. 320). De hoofdbeuk wordt door vloeren verdeeld in gelijkvloersche ruimten, eenGa naar margenoot+ verdieping en een zolder in de kap. De zijbeuk heeft twee verdiepingen, waarvan de bovenste in de kap opgaat. Een poortje in den Noordgevel van den zijbeuk leidt van het Academieplein in de gang met riblooze kruisgewelven, welke gelijkvloers bijna den geheelen zijbeuk inneemt (pl. XCVIII no. 240). Onder de lage gewelven in het Noorderdeel van den hoofdbeuk is door meergemelden lateren tusschenmuur een collegekamer afgescheiden, de zoogen. gewelvenkamer (pl. XCVIII no. 242). De vakken van deze riblooze gewelven worden gescheiden door gordelbogen van een ellipsvormig beloop. Overigens wordt het gelijkvloersche van den hoofdbeuk ingenomen door het Groot-Auditorium (pl. IC no. 244), waarvan de vernieuwde zoldering rust op gebeeldhouwde Renaissance-kraagsteenen en gesneden balksleutels. Aan het eind van de gang in den zijbeuk bevindt zich de kamer van de pedellen. De trap tegen den langen gevel van den zijbeuk leidt naar de eerste verdieping van dezen zijbeuk die grootendeels als verbindingsgang dient (pl. XCVIII no. 241). De Noordzijde wordt ingenomen door een wachtkamer, het zoogen. Zweetkamertje, en de Zuidzijde door een administratiekamer. Boven de Gewelvenkamer ligt de Senaatskamer (pl. C no. 245). Deze heeft een schoorsteen, betimmeringen en een houten plafond met breeden koof, alles in 1733-1737 uitgevoerd naar ontwerp van Hieronymus van der My. De rijk-gesneden schoorsteen prijkt met een ovaal ingelaten portret van Prins Willem I, copie naar van Mierevelt door van der My, die ook een nu verdwenen plafondstuk voor deze kamer schilderde. Boven het Groot-Auditorium bevinden zich het Klein-Auditorium (pl. IC no. 243) en een tusschenvertrek aan de zijde van de Senaatskamer. De zolderingen in gothieke vormen dagteekenen van 1890. De beide kappen, die ondanks belangrijke vernieuwingen in hoofdzaak nog dagteekenen van den herbouw na den brand van 1616, hebben spanten met schinkels in grof peerkraalprofiel voor twee tongewelven, waarvan dat van den hoofdbeuk nooit een bebording schijnt te hebben gekregen, terwijl de bebording in den zijbeuk eerst van de restauratie dagteekent. De kerk had bij haar wijding in 1516 waarschijnlijk het koor in het Noordelijk eindeGa naar margenoot+ van den hoofdbeuk. Zulks is op te maken uit het feit dat de Noordergevel slechts één hooggeplaatst venster had en dat de oorspronkelijke toegang van buiten alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan zijn geweest aan de Nonnensteeg, waar zich nog in de 17de eeuw een ingang bevond. De afwijkende vormen van de vierde en zesde zuil van het Zuiden, de daarmee overeenstemmende muurverzwaringen tegen den langen wand van den zijbeuk en de grootere diepte van de tusschenliggende travéeën zijn door van Oerle ongetwijfeld terecht verklaard als aanwijzingen, dat in den zijbeuk tusschen bedoelde zwaardere zuilen op een gewelf een galerij of verhoogd bidkoor heeft bestaan, dat onmiddellijk uit de verdieping van den aansluitenden kloostervleugel bereikbaar was. Eenigen tijd na de wijding van 1516 moet men de inrichting van de kerk grondig hebben gewijzigd. In het Noordelijk eind van den hoofdbeuk bouwde men een groote galerij op gewelven en zuiltjes, welke galerij de twee uiterste vakken geheel innam en met drie zijden vooruitsprong in de volgende travée. Het koor moet toen van het Noordelijk eind naar het Zuidelijke zijn overgebracht. Vermoedelijk heeft men bij deze gelegenheid de oude galerij in den zijbeuk uitgebroken en een nieuwe, nu over de geheele lengte van den zijbeuk aangebracht. Om onder de groote galerij in het Noordelijk eind van den hoofdbeuk voldoende licht te krijgen, moest men de beide meest Noordelijke vensters aan het Rapenburg naar beneden doortrekken en ter hoogte van het ingebouwde gewelf splitsen in een onder- en bovenvenster. Oorspronkelijk lagen de dorpels van de vensters ter hoogte van de eerste waterlijst van de liseen-achtige steunbeeren. Bij de inrichting tot Academie in 1581 heeft men vóór de groote galerij in den hoofdbeuk een muur opgetrokken, waardoor onder de galerij een gewelfde kamer ontstond die oorspronkelijk tot bibliotheek werd bestemd. Aangezien gemelde scheidingsmuur midden in de derde travée van het Noorden kwam te staan, moest het venster van deze travée worden gedicht. Twee driehoekige velden die open bleven bij de teruggetrokken flanken van de galerij, werden alsnog overwelfd. De boogopeningen tusschen de beide beuken werden dichtgezet en door vloeren werden Groot- en Klein-Auditorium afgescheiden. Van Oerle meent, dat de fraaie kraagsteenen en balksleutels onder de zoldering van het Groot-Auditorium, de overblijfselen van Renaissancevensters in den zijbeuk en de traptoren tegen dien zijbeuk eerst zullen dagteekenen van de herstellingen na den brand van 1616. Wij achten het waarschijnlijk, dat zij al van vóór dien tijd dagteekenen. Wat de kraagsteenen en balksleutels van het Groot-Auditorium aangaat is de opmerking niet zonder belang, dat bij den brand van 1616 ‘oock noch gepreserveert waren de binten die onlancs nieu geleyt waren in Auditorio Theologico’ (P.C. Molhuysen, Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche Universiteit II, blz. 73. Het Gr. Auditorium was destijds theologische collegezaal). Dat het gebouw niet volledig zal zijn uitgebrand is overigens op te maken uit den goeden staat waarin het oorspronkelijke werk van de Ledesteenen zuilen verkeert. De voornaamste verrijkingen, die het gebouw sindsdien onderging, waren de bouw van den toren naar ontwerp van Willem van der Helm in 1670 en de inrichting van de Senaatskamer in 1733-'37 De bouwsels voor de sterrewachten die verrezen op den zijbeuk, traptoren en Zuidelijk eind van den hoofdbeuk zijn alle op den duur weer gesloopt en kunnen hier dus onbesproken blijven. Ga naar margenoot+ Tegen den Noorderwand van het Groot-Auditorium is een zeer rijk bewerkte grafzerk opgesteld voor verschillende leden van het geslacht van Adrichem, die hier begraven zijn (pl. CII no. 247). Aan de bovenzijde geteekend: Vincent Lucas 1556. Litt. L. Jaarb. 1938 blz. 210. Andere grafzerken, uit deze kloosterkerk afkomstig, zijn naar het Stedelijk Museum de Lakenhal overgebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Groot- en Klein-Auditorium eikenhouten spreekgestoelten, XVII A. DatGa naar margenoot+ van het Groot-Auditorium is waarschijnlijk het gestoelte, dat Curatoren in 1632 besloten te laten maken ‘voor D. Claudio Salmasio ende diergelijcke personen van qualiteit’ (Molhuysen, Bronnen II blz. 178). Het moderne orgel in het Groot-Auditorium is voorzien van de beide luiken van het oude orgel, dat in 1675 werd geschonken door den Engelschen oudstudent Hamey en in 1829 is verwijderd. Deze luiken zijn decoratief beschilderd met opschriften en wapens. In den toren hangen twee klokken, ondersch. van 130 en 101 cM. middellijn.Ga naar margenoot+ Behalve het opschrift PETRUS HEMONY ME FECIT AMSTELODAMI ANNO DOMINI 1671, dat op beide gelijkelijk voorkomt, dragen zij ieder een regel van een distichon, en wel op de grootste: DUM CAMPANA SONANS EX AEQUO DIVIDO TEMPUS en op de andere: TEMPORIS EXTREMI TUM MEMOR ESTO TUI. In het Academiegebouw bevindt zich een reeks portretten van Leidsche hoogleeraren,Ga naar margenoot+ e.a. door Nicolaas Maes en Joris van Schooten, in hoofdzaak van iconografisch belang. Hiervoor zij verwezen naar P.J. Blok en W. Martin, De Senaatskamer der Leidsche Universiteit, 2de druk, Leiden 1932, bevattende een volledigen catalogus van de geschilderde portretten. Op de tweede verdieping van den oorspronkelijken zijbeuk van de KloosterkerkGa naar margenoot+ is het Academisch Historisch Museum gevestigd.
In den HORTUS ACADEMICUS staat een groote, van baksteen opgetrokkenGa naar margenoot+ plantenkas met hardsteenen middenpartij, gebouwd bij de groote hervorming van den Hortus in de jaren 1736-1746. Vermoedelijk is de kas in 1744 voltooid (H. Veendorp en L.G.M. Baas Becking, Hortus Academicus Lugduno-Batavus 1587-1937, blz. 118, 119.). Tot den Hortus behoort verder een stel van vier zandsteenen borstbeelden, voorstellende Dodonaeus, Clusius, Linnaeus en S.J. Brugmans, ongeveer 60 cM. hoog, zwaar beschadigd en met uitzondering van het borstbeeld van Brugmans sterk bijgewerkt. Laatstgenoemde is geteekend: Godecharl f. 1819; de drie andere zullen ook van zijn hand zijn. De kop van Dodonaeus staat tegenwoordig op de kleine binnenplaats achter het oude Academiegebouw.
DE UNIVERSITEITS-BIBLIOTHEEK, Rapenburg 70-74, is gevestigd opGa naar margenoot+ de plaats van het voormalige Faliede-, Groote- of St. Agnieten-Begijnhof, waarvan de sterk verbouwde kapel een der boekenmagazijnen vormt. litteratuur: p.c. molhuysen, Geschiedenis der Universiteitsbibliotheek te Leiden,Ga naar margenoot+ Leiden 1905; j.c. overvoorde, Archieven van de kloosters I, blz. 80; a. versprille, Het Groote- of St. Agnietenbegijnhof in Leidsch Jaarboekje 1935, blz. 62. geschiedenis. Het St. Agnietenbegijnhof werd vóór 1293 gesticht (L. Jaarb. 1935,Ga naar margenoot+ blz. 73). In 1450 was de kapel in aanbouw (Overvoorde, Archieven I, blz. 80; A.G. Jongkees, Staat en Kerk in Holland en Zeeland onder de Bourgondische Hertogen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diss. 1942, blz. 243). Na de Hervorming werd het Begijnhof als zoodanig opgeheven. De Begijnhofskerk werd in 1575 bestemd om er de Universiteit in onder te brengen, die na haar stichting in datzelfde jaar gedurende de eerste maanden in het St. Barbaraklooster aan de Langebrug gehuisvest was geweest. In 1581 verhuisde de Universiteit naar het klooster van de Witte Nonnen, waar zij sindsdien is gebleven. In 1591 besloot men de Universiteitsbibliotheek weer van de voormalige Witte-Vrouwen-kloosterkerk naar de Faliede Begijnhofskerk terug te brengen, waartoe de laatstgenoemde werd verbouwd. In 1593 konden de boeken er worden geplaatst, en wel op de verdieping die men in de kerk had aangebracht. De benedenruimten dienden voor verschillende doeleinden, e.a. voor Engelsche kerk, Schermschool en Anatomisch Kabinet. In de jaren 1819-1822 werd de oude Begijnhofskerk geheel verbouwd om voortaan uitsluitend als bibliotheekgebouw te dienen. Het portaal en het torentje aan de Westzijde verdwenen, en tegen den Westgevel werd een nieuw voorgebouw opgetrokken. In 1862 volgde een nieuwe verbouwing, waarbij van de oude kerk alleen de verlaagde muren overbleven. Een kraagstuk van de toen afgebroken bekapping is afgebeeld bij Molhuysen a.w., blz. 51. Bij den bouw van de nieuwe bibliotheek, die in 1915 klaar kwam, is de kapel gebleven in den toestand waarin zij sinds 1862 verkeerde. Ga naar margenoot+ De voormalige kapel bestaat uit vijf rechthoekige travéeën en een sluiting van vijf tienhoekszijden. Doordat de muren verlaagd zijn, missen de vensters hun koppen. Bovendien zijn de muren aan de buitenzijde gepleisterd, zoodat de kapel een wel zeer verminkt monument is. Het formaat van de baksteen, waarvan de kapel is opgetrokken, bedraagt 20 × 10 × 5 cM. Er is alle reden aan te nemen, dat het oude muurwerk nog dagteekent uit 1450. Ga naar margenoot+ Uit den tijd dat hier de Engelsche kerk was gevestigd, dagteekent een marmeren gedenksteen (pl. CII no. 248) voor Jacobus Loudon † 1684, geteekend aan de bovenzijde: Jan Blommendael. Oorspronkelijk bevond deze steen zich in het koor, thans is hij in den Westmuur van de kapel ingemetseld (Molhuysen blz. 11; L. Jaarb. 1938 blz. 217). Ga naar margenoot+ In de kamer van den Bibliothecaris is een plafondschildering aangebracht, welke afkomstig is uit het voor den bouw van de nieuwe bibliotheek gesloopte huis van Prof. Matthijs de Vries. Het middenvak (pl. CI no. 246) verbeeldt Jupiter en Juno met andere goden, de zes nevenvakken maan, zon en engeltjes, terwijl de vakken, die den rand vormen, de teekenen van den dierenriem weergeven. Geteekend op den rand van het middenvak: A. Terwesten (Augustinus Terwesten 1649-1711). Een teekening in rood krijt van dit plafond berustte indertijd bij wijlen Prof. Scato de Vries. In deze kamer hangt een twaalflichts koperen kaarsenkroon, XVII.
Ga naar margenoot+ Tot den inventaris van de Universiteitsbibliotheek behoort een reeks oude geschilderde portretten, waaronder:
Prins Willem I, door van Mierevelt, 1598, geschonken door Prins Maurits, doek 200 × 94 (v. beresteyn, Iconografie van Prins Willem I van Oranje, in Oudheidk. Jaarboek 1933, blz. 85, no. 61). Prins Maurits, trant van van Mierevelt, doek, 191 × 95. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Louise de Coligny, borstbeeld naar rechts zonder handen, trant van Pourbus, omstreeks 1610. Paneel 67,5 × 57. Antoine Arnauld (1621-1694), heupstuk zittend naar rechts gewend in landschap, met boek in linker- en brief in rechterhand. Door J.B. Champaigne. Koper, 44 × 35. Hugo Donellus op zijn sterfbed (1591). Paneel 50 × 62. Janus Dousa Sr. Borstbeeld naar rechts gewend. Locale school omstreeks 1590. Paneel 62,5 × 51. Janus Dousa Jr. Borstbeeld geheel als voren. Johannes Hochedaeus Aet. 72 Anno 1616. Zittend voor boekenkast naar rechts gewend met bril in rechterhand. Anon. Holl. school, in den trant van Pieter van Veen. Paneel 122 × 92. Johannes Polyander. Borstbeeld naar rechts gewend, zonder handen, in den trant van v. Mierevelt. Paneel 62 × 52. Salmasius Aet. 40 Anno 1636. Borstbeeld naar rechts gewend, in den trant van Verspronck. Doek 52 × 63. Simon Stevin, borstbeeld naar rechts gewend, zwart en wit in geschilderd ovaal, doek 65,5 × 51. Vondel, heupstuk naar rechts door Philips Koninck (Gerson no. 224). Doek 25 × 19. Vondel, borstbeeld naar rechts, toegeschreven aan Philips Koninck (Gerson no. 225). Doek 55 × 52. Vulcanius. Frontaal borstbeeld zonder handen. Anon. Holl. school omstreeks 1600. Paneel 62 × 51. Voorts een groot aantal van matige of geringe kunstwaarde, voor een belangrijk deel copieën, voorstellende in alfabetische volgorde: I. Beausobre, Ludolf Bourget, Georgius Buchannus, I. Casaubonus, J. Clericus, Carolus Clusius, Laurens Jansz. Coster, Descartes, Erasmus, Erpenius, Hugo de Groot, Daniël Heinsius, Joh. Heurnius, J. Hochedaeus, Hooft, Franciscus Junius, Justus Lipsius, Luther, Petrus Molinaeus, Thomas Morus, Oldenbarneveldt, Jac. Perizonius, Christ. Plantijn (1584), Fr. Raphelengius (1596), Johannes Roffensis, Johannes Rutgersius, Scaliger, Johannes Schmidt († 1658), Scriverius, Janus Stolp, Joh. Wtenbogaert, Wyttenbach, en een onbekende van omstreeks 1750. Nadere gegevens berusten op het Rijksbureau voor Kunsthistorische en Iconografische Documentatie te 's-Gravenhage.
HET STATENCOLLEGE, een seminarie ten dienste van de Hervormde Kerk,Ga naar margenoot+ waar met toelagen begiftigde theologische studenten, zoogenaamde ‘bursalen’, waren gehuisvest, werd in 1592 ingericht in het ontruimde klooster van de Cellebroeders aan de Cellebroersgracht, de tegenwoordige Kaiserstraat (orlers I blz. 235). In 1620 werd het College verbouwd of vergroot door den Amsterdamschen stadstimmerman Hendrick Jacobsz. Staets (n. de roever, De Kroniek van Staets in Jaarverslag Kon. Oudheidk. Genootschap 1886, blz. 36). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1800 werd de instelling opgeheven (van der aa), waarna de gebouwen van lieverlede grootendeels zijn afgebroken. Het eenige overblijfsel is de tegenwoordige woning van den directeur van de Universiteitsmanege, Kaiserstraat 3, wellicht oorspronkelijk de woning van den Regent (orlers I, blz. 249). Dit huis, dat in den loop van de tijden herhaaldelijk is veranderd, heeft aan de Zuidzijde een langen gevel, die uit de 17de eeuw dagteekent. Het rechtergedeelte vertoont zandsteenen banden en venstertogen, waarvan de sluitsteenen de jaartallen 1665, 1667 en 1668 dragen. Wellicht zijn deze jaartallen later aangebracht: het karakter van de siervormen wijst veeleer op het begin van de 17de eeuw als bouwtijd. Het linkergedeelte van dezen gevel is kennelijk van iets later datum (XVIIb?), vertoont eenvoudiger vormen en sluit aan de zijde van de Doelengracht aan tegen een dwarsen vleugel met venstertogen en topgevel (XVIIb?).
Ga naar margenoot+ De voormalige LATIJNSCHE SCHOOL, Lokhorststraat 16, is gebouwd in de jaren 1599 en 1600, welke jaartallen onderscheidenlijk op maskersteenen en in het fronton van het ingangspoortje voorkomen. Zie ook van mieris II, blz. 441, en Oudheidk. Jaarb. 1938, blz. 86. De Latijnsche School, later het Stedelijk Gymnasium, bleef hier gevestigd tot in 1883 een nieuw gymnasium aan de Douzastraat klaar was. Sindsdien wordt de oude school gedeeltelijk als woning gebruikt en mist zij een passende bestemming. Het gebouw (pl. CIII, no. 249) prijkt aan de Lokhorststraat met een trapgevel, die aan de rechterzijde een vlak afgedekte verbreeding heeft, waar zich de ingang bevindt. Gelijkstraats en op de eerste verdieping zijn de vensters alle gewijzigd, die van den top hebben nog hun oorspronkelijke kruiskozijnen behouden. Het gevelvlak wordt verlevendigd door banden, lijsten, blokken en maskers van zandsteen en een eveneens in zandsteen uitgevoerd fraai ingangspoortje met gecanneleerde Toskaansche pilasters en fronton (pl. CIII, no. 250). Een poort, afkomstig van het afgebroken rectorshuis van de Latijnsche School, in 1613 opgetrokken aan de Pieterskerkgracht, is thans opgesteld in het Stedelijk Museum de Lakenhal, na jarenlang in het Rijksmuseum te Amsterdam ondergebracht te zijn geweest (afb. L. Jaarb. 1905 t.o. blz. 16).
Ga naar margenoot+ DE BIBLIOTHECA THYSIANA, Rapenburg 25, werd in 1654/'55 naar ontwerp van Arent van 's-Gravesande gebouwd uit hoofde van het testament van Johannes Thysius, † 1653, ter huisvesting van zijn nagelaten en tot openbaar gebruik bestemde boekerij (h. van oerle, De bouwgeschiedenis van de Thysiusbibliotheek aan het Rapenburg in L. Jaarb. 1943 blz. 170). Ga naar margenoot+ Het benedengedeelte van den voorgevel (pl. CIII, no. 251) is vlak gehouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en behandeld als stylobaat voor de Jonische pilasterstelling van de verdieping. Ingangspoortje, hoekblokken, lijsten en pilasterstelling zijn uitgevoerd in Bentheimersteen, die in 1902 van verflagen is ontdaan. De vensters hebben nog de oorspronkelijke kruiskozijnen, maar het glas-in-lood, waarmee zij eertijds bezet zullen zijn geweest, heeft plaats moeten maken voor ruiten in houten roeden. De vensters van de bel-étage en het bovenlicht van den ingang onderscheiden zich door een omgaande profileering, die even voor het metselwerk uitspringt. De overige kozijnen liggen terug en zijn van het gewone midden-17de-eeuwsche model. Onder het middenvenster van de verdieping het wapen van den erflater; aan weerszijden daarvan het opschrift: Johannis Thysii Bibliotheca. Op de kroonlijst het jaartal 1655 in Romeinsche cijfers. De zijgevel aan de Groenhazengracht is geheel vlak gehouden en ontleent zijn bekoring alleen aan de oude kruiskozijnen. In het voorhuis leidt een trap, oorspronkelijk met dubbelen opgang, thansGa naar margenoot+ door het afschieten van een zijkamer enkel geworden, naar de verdieping, die geheel wordt ingenomen door de boekenzaal. Langs de wanden oude boekenkasten, waarvan die tegen den langen wand in het midden prijkt met een Jonische pilasterstelling en een fronton met het jaartal 1657. Tot den inventaris behooren een eiken wentellessenaar, XVII A (afb. L. Jaarb. 1942 t.o. blz. 131), een notenhouten ladekastje voor den Atlas van Blaeu en het door Jan de Vos geschilderd portret van Joannes Thysius (1632-1653), borstbeeld zonder handen, paneel, 37 × 32,5 (Moes, Ic. Bat. no. 7967).
DE BIBLIOTHÈQUE WALLONNE, Pieterskerkhof 40, eertijds ZiekenhuisGa naar margenoot+ en later Weeshuis en Oudeliedenhuis van de Waalsch-Hervormde Gemeente, heeft op het Westen een trapgevel met maskersluitsteenen in de strekken boven de vensters (XVIIc). In de vergaderzaal op de verdieping worden de volgende voorwerpen bewaard, die nog afkomstig zijn van het voormalige Waalsche Weeshuis: Ameublement, bestaande uit 12 rechte stoelen, 2 leunstoelen en 2 speeltafeltjes, alles van iepenhout, XVIIId. Portret van Mr. Jan Teunis, doek, 79 × 60, gedateerd 1744. Negen miniaturen van regentessen, XVIII. Schilderstuk, voorstellende regenten en weeskinderen, XVIII, doek, 91 × 149. Achttien glazen bokalen, XVII-XVIII, waaronder één met graveerwerk door Willem van Heemskerk, 1686, zonder voet. Voorts een groen glazen kom met deuken, XVII. In de bibliotheekzalen: Portretten van Koning-Stadhouder Willem III en zijn gemalin Maria Stuart, borstbeelden zonder handen, doek, 78 × 60 (dagmaat), vermoedelijk copieën naar W. Wissing of P. Lely, en verder een reeks portretten van Waalsche predikanten. Op kaarten gebrachte gegevens daaromtrent berusten op het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woonhuizen en pakhuizen.Ga naar margenoot+ Aalmarkt 20. Verminkt huis, midden XVII. De gevel aan de Aalmarkt, die zijn top heeft verloren, bevat nog twee ellipsvormige venstertogen met maskersluitsteenen; aan de zijde van de Mandemakersteeg twee strekken met dergelijke sluitsteenen.
Ga naar margenoot+ Apothekersdijk 9. Trapgevel, XVII A, waarvan pui en verdieping zijn gewijzigd.
Ga naar margenoot+ Beestenmarkt, hoek Nieuwe Beestenmarkt. In den zijgevel van het overigens onbelangrijke huis een gevelsteen met voorstelling van de Verspieders van het Heilige Land met onderschrift: Int làt van beloften In de nieve stadt. (pl. CXXXVI, no. 340). Kort na 1612, toen hier de stad werd uitgelegd.
Ga naar margenoot+ Botermarkt 1. Trapgevel, midden XVII. Boven de vensters strekken met maskersluitsteenen. Pui verbouwd. Botermarkt 23. Fragment van een ouden gevel, XVIIb. Ellipsvormige venstertogen met maskersluitsteenen.
Ga naar margenoot+ Breestraat 19. Gevel met rechte kroonlijst. Gelijkstraats voorkamer met stucplafond en fragment van een betimmering; achterkamer met betimmering, stucplafond en schoorsteen met gesneden boezem, waarin een schilderstukje, ‘grauwtje’, gedeeltelijk overgeschilderd. Boven de deuren van deze kamer nog twee grauwtjes, engeltjes met landbouwvoortbrengselen, gemerkt: H. Meyer f. Alles in late rococovormen, omstr. 1770. Breestraat 31. Breede, geheel met zandsteen bekleede gevel (pl. CIV, no. 252), voorzien van versierde middenpartij en afgesloten door een houten kroonlijst, omstr. 1730. Bij verbouwing tot bioscooptheater in 1926 zijn de dammen tusschen de benedenvensters verwijderd. Gang met stucwerk omstr. 1730, rechts daarvan twee stucplafonds, waarvan dat van de vroegere voorkamer omstr. 1800 en dat van de achterkamer omstr. 1730. Het trappenhuis met lichtkoepel is sterk verbouwd. Breestraat 37. Gevel met rechte kroonlijst en houten deuromlijsting, XVIIIa. Breestraat 39. Uitwendig onbelangrijk. Tusschenkamer met stucplafond en grijs marmeren schoorsteenmantel; rechter-achterkamer met bont marmeren schoorsteenmantel en ingebouwd buffet; links achter schoorsteen met wit marmeren mantel en gesneden boezembetimmering, waaruit het schilderstuk is verdwenen (pl. CIV, no. 255). Trappenhuis met rijk stucwerk, waarin reliefvoorstellingen van den Tijd (pl. CIV, no. 254); gesneden trapleuning. Alles in rococovormen, midden XVIII. Een plafondschildering in vier vakken, door Pieter Jansz. van Ruyven, 1714, is uit de voorkamer bij gelegenheid van de verbouwing tot winkel naar het Stedelijk Museum de Lakenhal overgebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Breestraat 49. Gevel waarvan de rechte kroonlijst is voorzien van gesneden consoles in late rococovormen. Gang met stucwerk op wanden en plafond, beneden vóór een stucplafond, voorts een opkamer met gestucten schoorsteenboezem, plafond en ingebouwd buffet, en ten slotte trap met gesneden balusters, alles in late rococovormen, omstr. 1770. Breestraat 51. Topgevel met voluten (pl. CIV, no. 253), omstreeks 1600, gewijzigd XVII B en XIX. Vermoedelijk heeft het tweede paar voluten oorspronkelijk hetzelfde beloop gehad als het eerste, en zijn zij veranderd toen het uiterste deel van den top XVII B werd vernieuwd. In dat geval zullen de vlakke pinakels aan weerszijden van de eerste voluten herhaald zijn geweest bij den aanzet van het tweede stel. Breestraat 57. (In 1934 aangetrokken bij het Gemeenlandshuis van Rijnland.) Gangportaal en trappen met rijk snijwerk (pl. CV, no. 256), XVII d. Rococo gangfonteintje. Breestraat 79, hoekhuis aan de Diefsteeg met trapgevel aan de Breestraat (pl. CVI, no. 260). Vensters gedekt door strekken met maskersluitsteenen. Cartouches waarop een hoed en: Anno 1652. Breestraat 85. Gevel welks rechte kroonlijst is versierd met gesneden consoles in late rococovormen (pl. CVI, no. 261). Gang met stucwerk (beschadigd). Gelijkvloers twee kamers met resten van betimmeringen, stucplafonds en ieder twee dessus-de-porte, te weten vóór twee kleurige bloemstukken en achter twee grauwtjes, geteekend: J. van Dam (overgeschilderd). Alles in Lodewijk XVI-vormen. Breestraat 95. Gevel waarvan de rechte kroonlijst is voorzien van gesneden consoles in rococovormen. Breestraat 113. Onder het moderne winkelgedeelte merkwaardige middeleeuwsche kelders, in hoofdzaak bestaande uit twee deelen van ongelijk niveau (afb. blz. 127 no. 18; pl. CV nos. 257 nos. 258 nos. 259; Versl. Z.Holl. Arch. Cie. 1909, blz. 6). Het laagste deel wordt overkluisdAfb. 18. Kelders Breestraat 113.
door riblooze kruisgewelven in vier vakken met gedeeltelijk verdwenen muraalbogen en met vier gordelbogen, die op een middenzuil samenkomen. Het hoogere en ruimere gedeelte aan den voorkant heeft van zijn riblooze kruisgewelven de beide vakken aan de straatzijde verloren en is niet van gordelbogen voorzien. De kapiteelen van de beide middenzuilen zijn onderling verschillend: het kapiteel van het lage achtergedeelte vertoont vroeggothische vormen (pl. CV, no. 259), dat van het voorste gedeelte is laat-romaansch (pl. CV, no. 258). Bij een onderzoek van den kelder in 1910 is in het lage deel het achtkante basement van de zuil bloot gekomen en heeft men nog een los in den grond liggend Romaansch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kapiteel aangetroffen, dat thans in het Stedelijk Museum de Lakenhal berust (pl. CV no. 257). De baksteen, waarvan wanden, bogen en gewelven zijn opgemetseld, meet 32 × 15 × 7,5. Het gewelfsysteem schijnt te wijzen op den laatromaanschen tijd, begin 13de eeuw. Daarmee zijn de gothische vormen van de zuil van het lage gedeelte moeilijk te rijmen. Wellicht heeft hier in het midden of de tweede helft van de 13de eeuw een vernieuwing plaats gevonden. Breestraat 117. Gevel met rechte kroonlijst, houten deuromlijsting en gesneden kroonlijstconsoles in rococovormen (midden XVIII). Aan de rechterzijde een latere verbreeding van den gevel (XVIIId). Gang met stucplafond, trap met gesneden aanvangsbaluster en onder de trap een garderobe met sierlijke lichtkoepel, alles rococo. Voorts gelijkstraats linker voorkamer met rococo stucplafond en rechter voorkamer met een betimmering, plafond en schoorsteen in sobere Lodewijk XVI-vormen. Op de verdieping een voorkamer boven de gang met rococo stucplafond, linker voorkamer met dergelijk plafond en schoorsteen, rechter voorkamer met een Lodewijk XVI-stucplafond in den vorm van een tongewelf. Breestraat 125. Gevel met rechte houten kroonlijst en een houten arkel, die op de eerste verdieping boven de deur is uitgebouwd, alles midden-XVIII (pl. CVI, no. 262). Gang en trapruimte met rococo stucwerk (pl. CVII, no. 264). Linker voorkamer met stucplafond en wit marmeren schoorsteenmantel in rococovormen. En suite daarmee een achterzaal met rococo betimmeringen, stucplafond en wit marmeren schoorsteenmantel, en een later papieren behangsel van omstr. 1800: gedrukte draperieën en op schoorsteenboezem en boven de porte-brisée opgeplakte figurale voorstellingen. In de rechter voorkamer stucplafond en grijs marmeren schoorsteenmantel, alles rococo. Breestraat 127. Oud huis met voorgevel van omstreeks 1900. Vestibule met stucplafond en deuren in rijken Régencetrant; in de rechter voorkamer plafond in dien trant, alles omstreeks 1735 (pl. CVII, no. 265). Breestraat 139. Pilastergevel, waarvan de pui is behandeld als stylobaat voor de Jonische orde, die de beide verdiepingen omvat (XVIIc; pl. CVI, no. 263). Onder de bovenvensters festoenen. De vensters zijn alle later gewijzigd, de deur vertoont late Lodewijk XVI-vormen, de kroonlijst is gedeeltelijk vernieuwd. De velden tusschen de pilasters zullen van baksteen zijn, overigens schijnt de heele gevel van zandsteen te zijn opgetrokken. De materialen zijn evenwel door pleister en verflagen aan het oog onttrokken. Breestraat 177. Oorspronkelijk twee huizen, waarvan het linksche den hoek van het Steenschuur vormt, beide opgetrokken in denzelfden trant en beide verminkt door het afbreken van de geveltoppen en het maken van moderne winkelpuien. De gevels worden verlevendigd door zandsteenen lijsten, banden en blokken. In den gevel van het rechtsche huis drie gevelsteenen, waarvan de middenste een kreeft vertoont met het jaartal 1632 en de beide andere samen het opschrift dragen: ‘Wie leefter onbenit’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Breestraat 18. Breede en hooge gevel met rechte kroonlijst en houten omlijstingGa naar margenoot+ van het venster boven den ingang, XVIIIb. Gang en trappenhuis met stucwerk en gesmeed ijzeren trapleuning uit denzelfden tijd (pl. CVII, no. 266 en CVIII, no. 268). Breestraat 24. Gevel van zeer fijn metselwerk, afgesloten door een rechte kroonlijst met gesneden consoles in rococovormen, en verder alleen verlevendigd door een rococo deur met sierlijke omlijsting (pl. CIX, no. 269). Gang met stucwerk, trap met snijwerk (pl. CVII, no. 267) en gestucte lichtkoepel. Gelijkstraats rechts een smalle kamer met betimmering, stucplafond, schoorsteen en aan weerszijden van den schoorsteen, die van zijn schoorsteenstukje is beroofd, kasten met opschuifbare paneelen. Links suite van twee kamers, die van hun oorspronkelijke uitmonstering alleen nog de stucplafonds hebben bewaard. De betimmering van één van deze beide kamers is naar het Stedelijk Museum de Lakenhal overgebracht. Al het inwendige evenals de détails van den voorgevel in late rococovormen, die hier en daar naar het Lodewijk-XVI zweemen. Breestraat 40. Zandsteenen voorgevel met rechte kroonlijst, vermoedelijks omstreeks 1775. Gang met stucwerk, rechter zijkamer met eenvoudige betimmering, plafond en schoorsteen, alles in Lodewijk XVI-vormen. De trap heeft een gesneden rococo aanvangsbaluster. Breestraat 56. Breede gevel met middentop in een trant, die aan Hendrick de Keyser doet denken (pl. CIX, no. 271). De gevel is opgetrokken in zeer verzorgd metselwerk van fijn bekapte baksteen met rijkelijke toepassing van natuursteen. Kenmerkend zijn de gekoppelde Toskaansche pilasters tusschen de vensters en de door strekken gedekte nissen, die het venster in den geveltop flankeeren. In den top boven dit venster een Mercuriuskop. Hoe de gevel is verminkt door het veranderen van de deur en de gelijkstraatsche vensters, welke laatste hun korfbogen hebben verloren voor strekken, en door het verlagen van de dorpels van de vensters op de verdieping, leert pl. CIX no. 272 uit 1878. Een opmeting van den ouden toestand uit 1877 berust in het archief van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Breestraat 70. Gang met stucwerk waarin reliefs van de jaargetijden boven de deuren, midden-XVIII. Breestraat 72. Gevel met hardsteenen plint, rechte houten kroonlijst en rijk bewerkte houten omlijsting van deur en bovengelegen vensters. Omstreeks 1730 (pl. XIC, no. 270). Breestraat 84. Zandsteenen pilastergevel (pl. CX, no. 273), waarvan bij een verbouwing tot restaurant in 1899/1900 de pui geheel is uitgebroken en de eerste verdieping met een ijzeren serre is uitgebouwd over de stoep. Boven die serre steken de einden van de korinthische pilasters omhoog, die het fronton dragen met zijn beeldhouwwerk in het tympaan: in het midden het borstbeeld van een Turk en aan weerszijden de liggende figuren van Neptunus en Mercurius met hun attributen, geteekend: Xavery 1673 (Pieter Xavery, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zie Oud-Holland XLIV, 1927, blz. 4). Het natuursteenwerk van den gevel is geheel geverfd.
Ga naar margenoot+ Doelengracht 10. Trapgevel, XVII A.
Ga naar margenoot+ Donkersteeg 5. Trapgevel met zandsteenen dekplaten en lijsten, alsmede zes sierankers. XVII A. Vensters en pui gewijzigd. Donkersteeg 19, genaamd Huis ter Lucht, een eenvoudig gebouw met omgaande houten daklijsten, in hoofdzaak dagteekenend van een vernieuwing of vervanging van een ouder huis omtrent het midden van de XVIIde eeuw, later op verschillende punten gewijzigd. (Voor geschiedenis en naam zie L. Jaarb. 1936, blz. 1). Een aan de Marezijde uitgebouwde kamer is toegankelijk door een houten boog, omlijst door Jonische pilasters en hoofdgestel, midden-XVII. Salon met eenvoudige Lodewijk XVI-betimmering en schoorsteen met schoorsteenstukje: gedierte.
Ga naar margenoot+ Galgewater 8. Trapgevel met venstertogen, XVIIa. Aan de rechterzijde een bijbehoorend geprofileerd rondboogpoortje, op welks sluitsteen in relief een eenigszins wanstaltig paard is afgebeeld en waarvan twee andere boogsteenen het jaartal 1615 dragen.
Ga naar margenoot+ Garenmarkt 7. Trapgevel, XVII A. Garenmarkt 11. Trapgevel met topmakelaar, XVII A. Garenmarkt 19. Breede gevel met rechte kroonlijst en gesneden deuromlijsting, alles XVIII B. Garenmarkt 8. Gevel met rechte kroonlijst, waarop het jaartal 1790 in Romeinsche cijfers.
Ga naar margenoot+ Gerecht 6. Eenvoudige trapgevel, XVII A.
Ga naar margenoot+ Groenesteeg 18. Trapgevel, XVII A, pui gewijzigd.
Ga naar margenoot+ Groenhazengracht 3. Trapgevel, XVII A. Groenhazengracht 5. Fragment van een trapgevel, XVII A. Groenhazengracht, ongenummerd, in het midden van de Zuidzijde. Trapgevel, midden-XVII met in 1929 vernieuwden top.
Ga naar margenoot+ Haarlemmerstraat 125. Trapgevel, XVII A. Pui en vensters gewijzigd. Haarlemmerstraat 38. Trapgevel, XVII A. Pui en vensters gewijzigd. Haarlemmerstraat 86. Halsgevel, XVII, later gewijzigd. Tusschen de vensters van de verdieping een nis met een zandsteenen beeld van Laurens Jansz. Coster (pl. CXXXVI, no. 341). De figuur houdt in de rechterhand een vel papier (?) met opschrift en het jaartal 1630 in Romeinsche cijfers. Haarlemmerstraat 142. Fragment van een ouden gevel, XVII A: hoekblokken en venstertogen met blokken. Haarlemmerstraat 174. Halsgevel, geleed door vlakke pilasters met lijstkapiteelen (pl. CX, no. 274). Het middenvak wordt gedekt door een gebogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houten fronton, dat zeker niet oorspronkelijk is, de zijvakken eindigen in zandsteenen vleugelstukken. Een steen in het middenvak draagt in Romeinsche cijfers het jaartal 1679.
Haven 23. Huisje met trapgevel aan voor- en achterzijde. Venstertogen metGa naar margenoot+ blokken. XVII A. Haven 26. Verminkte gevel, midden-XVII. De verdieping prijkt met vier Dorische pilasters, die een zandsteenen architraaf dragen, waarop zich een fries van metselmozaïek bevindt. Haven 38-42. Drie verminkte overeenkomstige gevels, waarvan de verdiepingen zijn voorzien van Dorische pilasterstellingen. No. 40 draagt het jaartal 1645. De linkergevel heeft een fries van metselmozaïek bewaard, waarin twee cartouches en twee steenen met reliefvoorstellingen voorkomen: figuren in landschappen.
Heerengracht 7. Trapgevel, XVIIc. Drie vensters worden gedekt door strekkenGa naar margenoot+ met maskersluitsteenen, overigens zijn vensters en pui sterk gewijzigd, terwijl de topafdekking van den gevel is verdwenen. Heerengracht 13-15. Drie ingezwenkte topgevels, XVIII. No. 15 heeft een deur in Lodewijk XVI-vormen. Heerengracht 21. Ingezwenkte topgevel. Deur en deuromlijsting XVIIIb. Heerengracht 31. Houten deuromlijsting, XVIIIa. Heerengracht 49. Trapgevel, XVIIc. Pui en vensters gewijzigd. Heerengracht 6. Fragment van een ouden gevel: kruiskozijnen gedekt door strekken met maskersluitsteenen, XVIIc. Heerengracht 14. Beschadigde en gepleisterde halsgevel met zandsteenen vleugelstukken, omstreeks 1660. Topfronton verdwenen (pl. CX, no. 275). Heerengracht 16. Pakhuis met trapgevel, midden-XVII. Boven de vensters strekken met maskersluitsteenen. Pui gewijzigd. (pl. CX No 275 rechts). Heerengracht 20. Breede gevel ter lengte van vier vensters, gedekt door een rechte kroonlijst, waarvan alleen de zandsteenen architraaf oud is. Tusschen de vensters festoenen, XVII B. Heerengracht 58 en 60. Twee trapgevels met gewijzigde vensters, XVII B. Heerengracht 82. Pakhuis met trapgevel (pl. CX, no. 276). Alle kozijnen zijn oorspronkelijk. Boven de vensters strekken met maskersluitsteenen. Het kalf van den ingang is versierd met een cartouche en festoenen en draagt het jaartal 1660. Het pakhuis is eigendom van de vereeniging ‘Hendrick de Keyser’. Heerengracht 104-110. Vier tuitgevels, die oorspronkelijk zeker trapgevels zijn geweest, XVII c. Nos. 104 en 108 hebben over de vensters strekken met maskersluitsteenen.
Hoogewoerd 15. Gepleisterde, recht afgedekte gevel met een aardige winkelpuiGa naar margenoot+ van omtrent 1800. Hoogewoerd 35. Trapgevel, XVII A (pl. CXI, no. 277). De gevel wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlevendigd door natuursteenen banden en blokken en vertoont Tudortogen over de vensters. Hoogewoerd 87. Gevel met rechte kroonlijst, midden-XVIII. De deur en de beide vensters daarboven zijn gevat in een gesneden rococo-omlijsting. Hoogewoerd 123 en 125. Twee gevelfragmenten: vensters die gedekt worden door strekken met maskersluitsteenen, XVIIc. Hoogewoerd 167. Trapgevel met oude kozijnen in den top, XVIIc. Hoogewoerd 169. Trapgevel met oude kozijnen in den top, XVIIc, vrij sterk gerestaureerd. Hoogewoerd 71. Ingang met bovenlicht, omstreeks 1800. Hoogewoerd 175. Trapgevel, waarvan de top is vernieuwd, midden-XVII. Twee gevelsteenen met blanke wapenschilden. Hoogewoerd 191. Fragment van een ouden gevel, XVIIc. Zes strekken met maskersluitsteenen. Hoogewoerd 138. Trapgevel, eindigend met een gebogen fronton, XVIIc. Hoogewoerd 144. Breede en hooge gevel met rechte kroonlijst, XVIIIc. Ingang en kroonlijstconsoles vertoonen gesneden rococo-ornament. Hoogewoerd 150. Trapgevel, midden-XVII. Pui verbouwd, top verdwenen. De vensters gedekt door strekken met diamantkoppen. Hoogewoerd 162. Trapgevel, midden-XVII.
Ga naar margenoot+ Hooglandsche Kerkgracht 23. Breede, vlakke gevel, afgesloten door een houten kroonlijst met gesneden consoles, XVIII A. Hooglandsche Kerkgracht 18. Fragment van een ouden gevel, midden XVII. Eenige vensters hebben strekken met maskersluitsteenen. Hooglandsche Kerkgracht 20. Gevel met rococo consoles aan de kroonlijst, midden-XVIII. Hooglandsche Kerkgracht 22. Vlakke gevel met ingang en kroonlijst in vroegen Lodewijk XVI-trant (pl. CXI, no. 278). In den achtergevel een steen met opschrift, blijkens hetwelk het huis in 1771 voor Michiel Joseph van Bommel is gebouwd. Voorgang met eenvoudig gewelfd stucplafond, trap met gesmeed ijzeren balusters. Hooglandsche Kerkgracht 54-62. Reeks huizen langs de Noordzijde van het schip van de Hooglandsche Kerk (pl. LIV no. 145), alle onder één dak en nog voorzien van de oorspronkelijke kozijnen, XVIIc. De pui van no. 54 is alleen gewijzigd.
Ga naar margenoot+ Hoogstraat 1. Aan de zijde van den Ouden Rijn een kamer met lage lambris, stucplafond en een schoorsteen, waarvan de boezem is versierd met een gestucte reliefvoorstelling van doedelzakspelers. Alles in late rococovormen, XVIIIc.
Ga naar margenoot+ Hooigracht 5a. Pakhuis met trapgevel, XVII B (pl. CXI no. 279). Hooigracht 29. Vlakke gevel, waarvan de ingang en kroonlijstconsoles in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijke late rococovormen gesneden zijn (pl. CXI, no. 280). Gang met stucwerk, trap met gesneden balusters, suite van twee kamers met eenvoudige betimmering en stucplafonds. De achterkamer (pl. CXII, nos. 281 en 282) heeft voorts een rijken schoorsteen met schoorsteenstuk, grauwtje, en drie grauwtjes als dessus-de-porte, geteekend: D. van Nijmegen. Hooigracht 31. Gevel waarvan ingang, daarboven gelegen venster en kroonlijstconsoles alle rococo snijwerk vertoonen. Hooigracht 35. Voordeur met Lodewijk XVI-snijwerk. Hooigracht 39. Vlakke gevel met rechte kroonlijst, XVIIIb. Gang met eenvoudig stucwerk, trapruimte met fraai stucplafond (pl. CXIV, no. 285) en achterzaal uit denzelfden tijd als de voorgevel. De zaal (pl. CXIII, nos. 283 en 284) heeft wandbetimmeringen, die geschilderde behangsels omvatten, een schoorsteen met zwartmarmeren mantel en gestucten boezem, en een gestuct plafond. De behangsels stellen romantische landschappen voor; één van de vakken is geteekend: D. Dalens 1735. Het relief van den schoorsteenboezem verbeeldt musiceerende engeltjes; in de hoeken van het plafond zijn de vier jaargetijden gesymboliseerd. Tusschen de drie vensters bevinden zich penanttafeltjes en penantspiegels. Hooigracht 101. Vervallen vlakke gevel, omstreeks 1730, met rechte kroonlijst en versierde deuromlijsting. De deur zelf is van omstreeks 1800. Hooigracht 22. Fragment van een ouden gevel, XVIIc. Over de gewijzigde vensters strekken met maskersluitsteenen. De top ontbreekt, de pui is geheel verbouwd. Hooigracht 38. Uitwendig onbelangrijk huis. Inwendig: Eetkamer met eenvoudige betimmering, schoorsteen, penantspiegel en ingebouwd buffet in Lodewijk XVI-vormen. Zaal met wand- en zolderbetimmering en een schoorsteen met grijsmarmeren mantel en rijk gesneden boezem, alles in rococovormen. De geschilderde behangsels, die thans verdwenen zijn, waren in 1763 vervaardigd door J. van Dregt (Voorl. Lijst blz. 235). Alleen in het midden van de zoldering bevindt zich nog een ovaal doek met voorstelling van vliegende vogels. Het houtwerk van de zaal is parelgrijs en wit geschilderd. Voorts trap met gesneden leuning, en op het trapportaal een stuctropee (pl. CXIV, no. 286) waarin een medaillon met drie amoretten, verschillende muziekinstrumenten en de alliantiewapens-van Lelyveld en -van Royen, alles in Lodewijk XVI vormen. Gangfonteintje Lodewijk XVI. Hooigracht 48. Twee trapgevels (pl. CXV, no. 287), XVIIc. Over de vensters van de verdiepingen strekken met maskersluitsteenen. In den rechtschen gevel een gedenksteen voor Lorentz. Achterkamer met betimmering, stucplafond en schoorsteen, waarschijnlijk ingericht in of kort na 1802. Behoudens drie grauwtjes boven de deuren zijn de geschilderde behangsels uit de wandvakken verdwenen. Afb. van de kamer vóór het verwijderen van de behangsels in ‘Buiten’ 1914, blz. 136, 137. Hooigracht 58. Gevel met gesneden kroonlijstconsoles in rococovormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ St. Jacobsgracht 9. Gepleisterde trapgevel, XVII A.
Ga naar margenoot+ Jan Vossensteeg 62. Gevelsteen met voorstelling van een schaap met twee wolven en voorts twee cartouches met opschrift: Anno 1646.
Ga naar margenoot+ Kaiserstraat 9. Trapgevel, midden XVII met moderne pui.
Ga naar margenoot+ Kloksteeg 23/25. (Prentenkabinet van de Universiteit). Gevel met rechte kroonlijst. Gang met stucwerk, rechtervoorkamer met betimmering, schoorsteen welks boezem is versierd met een spiegel en een grauwtje (Pallas en Eros), en een kleurige dessus-de-porte (bacchanaal). Bovenkamer met een eenvoudigen schoorsteen waarin een kleurig bloemstukje. Alles XVIIIb. Kloksteeg 2. Trapgevel, XVII B.
Ga naar margenoot+ Koornbrugsteeg 1. Jonische pilastergevel ter breedte van drie vensters, afgesloten door een kroonlijst, XVIIc. Pui en vensters gewijzigd. Koornbrugsteeg 5. Fragment van een ouden gevel, midden XVII: zes vensters waarover strekken met maskersluitsteenen.
Ga naar margenoot+ Korte Diefsteeg 9. Topgevel met venstertogen, XVII A, gewijzigd.
Ga naar margenoot+ Korte Raamsteeg 85. Trapgevel, XVII A.
Ga naar margenoot+ Kraaierstraat 5 en 7. Twee overeenkomstige fragmenten van oude gevels, XVIIc. Boven de gewijzigde puien vijf zandsteenen blokken met ornament. Over de vensters van de verdiepingen strekken met maskersluitsteenen.
Ga naar margenoot+ Langebrug 19. Hoekhuis, aan de Pieterskerkgracht uitziende met een topgevel die voorzien is van zandsteenen vleugelstukken en een steen met het jaartal 1671 in Romeinsche cijfers. Langebrug 43. Gevel met bewerkte kroonlijst, XVIIIa. Langebrug 51. Fragment van een ouden gevel met togen over de vensters, XVIIa. Langebrug 69. Hoekhuis, aan de zijde van de Lange Pieterskerkchoorsteeg voorzien van twee gevelsteenen met leeuwenmaskers en opschriften: Die 't lijdt en liet Beter benijt dan beclacht
Langebrug 85. Halsgevel met pilastergeleding, zandsteenen vleugelstukken en een later stuk houten kroonlijst ter vervanging van het oorspronkelijke topfronton (pl. CXV no. 288). De pilasters van beide verdiepingen zijn van de Jonische orde. Boven de vensters engelkoppen en festoenen. Midden XVII. Langebrug 93. Trapgevel, XVII A. Langebrug 32. Trapgevel, midden XVII. Langebrug 52. Gevelsteen met opschrift: Het Backers Gilde Huys Anno 1746. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lange Diefsteeg 12. Trapgevel, XVII, pui modern.Ga naar margenoot+
Lange Gracht 206. Gevel van twee verdiepingen met rechte kroonlijst. GesnedenGa naar margenoot+ rococo deuromlijsting. Midden XVIII. Langegracht 210-220. Vijf eenvoudige huisjes met topgevels, XVII.
Lange Pieterskerkchoorsteeg 15. Breede en hooge woonhuisgevel met gesnedenGa naar margenoot+ consoles aan de kroonlijst, XVIIIb.
Langestraat 13. Gepleisterde trapgevel, pui en vensters gewijzigd.Ga naar margenoot+ Langestraat 12 en 14. Twee trapgevels (pl. CXV, no. 289) met oude kruiskozijnen in de toppen, XVIIc.
Levendaal 85. Trapgevel met twee kruiskozijnen in den top, XVII, pui nieuw.Ga naar margenoot+ Levendaal 97. Trapgevel, XVII, vensters gewijzigd. Levendaal 149. Gepleisterde trapgevel, XVII. Levendaal 153. Trapgevel, XVII (pl. CXVIII, no. 296 geheel rechts). Levendaal 155. Tuitgevel, vermoedelijk oorspronkelijk een trapgevel geweest, XVII (pl. CXVIII, no. 296). Levendaal 157-161. Drie trapgevels, XVII, no. 161 gerestaureerd in 1939 (pl. CXVIII, no. 296, links, genomen vóór de restauratie). Levendaal 165. Trapgevel, XVII. Levendaal 173. Tuitgevel, ongetwijfeld oorspronkelijk een trapgevel geweest. Levendaal 175. Trapgevel, XVII. Levendaal 181. Trapgevel, XVII. Levendaal 100. Voorgevel modern. Een fraai poortje, midden XVII, leidt van het voorhuis naar de gang.
Lokhorststraat 24. Gepleisterde trapgevel met topmakelaar op voluut, XVII.Ga naar margenoot+
Mandemakersteeg 1. Fragment van een ouden gevel met pilasters op deGa naar margenoot+ verdieping en afgesloten door een kroonlijst. Leeuwenmasker en opschrift: Anno 1650. Mandemakersteeg 5. Trapgevel, XVII A, pui en vensters gewijzigd.
Mare 36. Aan de zijde van de Oude Vest een gevelsteen met reliefvoorstellingGa naar margenoot+ van de Oude Marepoort in een cartoucheomlijsting (pl. CXXXVI, no. 339). Opschrift en jaartal 1613. Mare 50. Gevelsteen met het wapen van Leiden, XVIIId. Mare 66. Trapgevel met venstertogen, zandsteenen banden en hoekblokken, XVII A. Pui modern. Mare 70. Fragment van een pilastergevel, midden 17-de eeuw. Op de verdieping vier Dorische pilasters die een latere kroonlijst dragen. Mare 72 en 74. Twee trapgevels met strekken over de vensters (pl. CXV, no. 290). Midden XVII. Mare 110. Trapgevel met hoekblokken, omstreeks 1600, pui gewijzigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Moriaansteeg 3-11. Rij huizen tegen de Noordzijde van het koor van de Hooglandsche Kerk, alle onder één dak en nog voorzien van de oorspronkelijke kozijnen (pl. CXVI, no. 291).
Ga naar margenoot+ Nieuwe Rijn 101. Verminkte trapgevel, XVIIc, waarvan de uiterste treden zijn verdwenen. Nieuwe Rijn 107. Ingang met régence ornament, XVIIIa. Nieuwe Rijn 111. Fragment van een ouden gevel met strekken waarin maskersluitsteenen boven drie vensters, midden XVII. Nieuwe Rijn 12. Gevel met Dorische kroonlijst en ingang in Lodewijk XVI vormen. Gang met stucwerk, suite van twee kamers met betimmeringen en stucplafonds, gesneden trapleuning, alles eveneens in Lodewijk XVI vormen. In de trapleuning een opschrift betreffende den herbouw van het huis in 1790.
Ga naar margenoot+ Nieuwsteeg 1, ‘Templum Salomonis’. Gevel met gesneden Lodewijk XVI consoles aan de kroonlijst (pl. CXVI, no. 292). Nieuwsteeg 31. Vlakke, met een kroonlijst afgesloten gevel, midden XVIII, waarvan de tweede verdieping een latere toevoeging is. Ingang en bovengelegen vensters hebben een gesneden rococo-omlijsting. Kelder met kruisribgewelven in twee vakken, vermoedelijk XVI A. Zaal met betimmering waarin geschilderde behangsels zijn gevat, schoorsteen met schoorsteenstuk en houten plafond met plafondstuk, alles omstreeks 1730 (pl. CXVII, no. 294 no. 295). De geschilderde behangsels stellen romantische landschappen voor; het grootste van deze landschappen is gestoffeerd met de St. Bavokerk van Haarlem. De behangsels zijn naar het schijnt alle ongemerkt, maar hun overeenkomst met die van de zaal van Hooigracht 39 doet onderstellen dat zij van de hand van Dirk Dalens III zijn evenals het plafondstuk, een luchtgezicht met vogels. Het schoorsteenstuk, Jupiter en Callisto, is geteekend H. van der Mij fec. 1733, en onderscheidt zich door kleurigheid op het eerste gezicht van de behangsels. De vier hoeken van het plafond, waarvan de bespanning thans wit is geverfd, zullen oorspronkelijk ook wel geschilderd zijn geweest. Boven de vier deuren grauwtjes, de vier jaargetijden uitbeeldend, ongemerkt. De dammen tusschen de vensters van den langen buitenwand hebben penantspiegels en -tafeltjes in empire vormen; de korte buitenwand met serredeur en porseleinkasten is sterk gewijzigd. Nieuwsteeg 41. Trapgevel, midden XVII. Het topvenster heeft het oude kruiskozijn bewaard, de overige vensters zijn gewijzigd.
Ga naar margenoot+ Nieuwstraat 21. Gepleisterde en verminkte trapgevel, XVII A. Nieuwstraat 31. Eenvoudige pakhuisgevel, XVII A (?). Nieuwstraat 47. Trapgevel, XVII A, waarvan alleen het venster in den top ongerept is gebleven (pl. CXVIII, no. 298 rechts). Nieuwsteeg 49. Smalle pilastergevel ter breedte van één venster, op onorganische wijze door een top bekroond (pl. CXVIII, no. 298 links). Op de base- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menten van de beide pilasters het opschrift: Anno 1650. Daartusschen een gevelsteen met een vrouwekop en opschrift: 't Wijfshooft. Het venster van de eerste verdieping gedekt door een zandsteenen strek met engelkop en festoenen. Boven het hijschvenster in den top sporen van een fronton met voorstelling van een hand. Nieuwstraat 51 en 53. Twee perceelen, oorspronkelijk één huis uitmakende, waarvan de beide verdiepingen ter breedte van drie vensters voorzien zijn van een Dorische pilasterstelling (pl. CXVIII, no. 297). Pui gewijzigd. De kroonlijst die den gevel afsluit heeft een zandsteenen architraaf en een fries van metselmozaïek. Boven vier van de vensters zandsteenen strekken, waarvan één, in het midden van de tweede verdieping, een wapenschild vertoont en de andere zijn versierd met engelkoppen en festoenen. Nieuwstraat 16-20. Rij huizen tegen den Westgevel van de Hooglandsche Kerk, om den hoek aansluitend bij de huizen Hooglandsche Kerkgracht 54-62, XVIIc, alle nog voorzien van de oorspronkelijke houten kozijnen (pl. LIV, no. 145).
Noordeinde 11. Fragment van een ouden gevel, gepleisterd, waarin een leeuwenmasker,Ga naar margenoot+ twee steenen met opschrift: Anno 1660, en twee maskersluitsteenen boven de vensters. Noordeinde 35. Trapgevel met bijzonder groote treden, XVIIc. Pui gewijzigd, topstuk ontbreekt, strekken met maskersluitsteenen. Noordeinde 24. Trapgevel met gewijzigde pui. Drie van de vensters hebben strekken met maskersluitsteenen. In den top een gevelsteen met voorstelling van drie roskammen en het opschrift: Anno 1671. Noordeinde 50. Pilastergevel (pl. CXIX, no. 299). Gelijkvloers een stelling van vijf Jonische pilasters, daarboven Korinthische pilasters die de tweede en de lage derde verdieping omvatten. Boven de vensters van de beide verdiepingen zandsteenen festoenen. XVIIc, vensters gewijzigd XIXa, de heele gevel in 1942 hersteld. Noordeinde 54. Sober behandeld deftig hoekhuis met omgaande kroonlijst, midden XVII. Zes dakvensters gedekt door zware frontons. Pui gemoderniseerd.
Oostdwarsgracht 26. Trapgevel, XVII A.Ga naar margenoot+
Oranjegracht. Langs deze gracht staan eenige tientallen kleine arbeidershuizen,Ga naar margenoot+ die zullen dagteekenen van de eerste bebouwing van den stadsuitleg in de jaren 1644-1659. Alle zijn voorzien van hoogst eenvoudige topgevels met een lichtelijk ingezwenkt beloop, sommige hebben een verdieping.
Oude Rijn 79A. Fragment van een ouden gevel, midden XVII. Twee venstersGa naar margenoot+ gedekt door Tudortogen met maskersluitsteenen. Oude Rijn 90. Pakhuis met trapgevel, midden XVII (pl. CXIX, no. 300). Oude Rijn 152. Trapgevel, midden XVII, vensters gewijzigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Oude Singel 52. Gevel van twee verdiepingen, afgesloten door een kroonlijst met rococo consoles. Ingang met rococo omlijsting. Midden XVIII. Oude Singel 58. Topgevel van baksteen en natuursteen, XVIIc, afgesloten door een niet bijpassende houten kroonlijst. Deur met omlijsting XVIIa (pl. CXIX, no. 301). Oude Singel 72. Huis dat wordt gedekt door drie zadeldaken achter elkander evenwijdig aan de straat, en waarvan de voorgevel in het midden prijkt met een kleinen trapgevel tusschen zandsteenen balustraden (pl. CXIX, no. 302). Boven de deur en de beide benedenvensters drie cartouches, waarvan de middelste een bikhamer vertoont en de andere het opschrift dragen: Dit is in den vergulden en gecroonden houhamer. Deze cartouches wisselen af met maskersteenen, verbeeldende Mars, Venus, Ceres en Bacchus. In 1888 is verreweg het grootste deel van den gevel, dat is te zeggen alles boven de strekken van de gelijkstraatsche vensters, gesloopt en vervolgens in de oude vormen herbouwd met gebruikmaking van de bruikbare stukken zandsteen (Bouwkundig Weekblad 1888, blz. 254). De gevel heeft door deze behandeling en een nog later uitgevoerde wijziging van den ingang vrijwel alle bekoring ingeboet. Galland hield den gevel voor een werk uit de allerlaatste jaren van Lieven de Key (blz. 200). Volgens H.J. Jesse werd het erf in 1612 ledig verkocht aan den stadsmetselaar Hendrick Cornelisz. van Bilderbeeck, die het in 1627 bebouwd weer verkocht (De Opmerker 1902 blz. 159). Van Bilderbeeck zou dan de ontwerper zijn geweest. Te oordeelen naar een latere publicatie van den heer Jesse (L. Jaarb. 1907 blz. 67) schijnt omtrent het ledige erf, dat van Bilderbeeck in 1612 kocht, niet meer bekend te zijn dan dat het dicht bij de Nieuwe Mare was gelegen. Sindsdien is gebleken, dat van Bilderbeeck voor en na vele erven kocht en verkocht in den nieuwen stadsuitleg van 1610-'12 (Oudheidk. Jaarb. 1938 blz. 84). De identificatie van het door van Bilderbeeck in 1612 gekochte en door den heer Jesse bedoelde terrein met dat van Oude Singel 72 is dus wel zeer twijfelachtig. Het eenige wat wel in die richting zou kunnen wijzen is de ‘houhamer’ in den gevel, wanneer men althans aanneemt dat dit embleem kenmerkend is voor den stadsmetselaar, die bij gelegenheid ook wel eens optrad als steenhouwer. Oude Singel 78. Breede gevel van twee verdiepingen met rechte kroonlijst en houten deuromlijsting waarop in Romeinsche cijfers het jaartal 1715. Oude Singel 86. Sobere gevel met kroonlijst waarop het jaartal 1757. In de jaren 1823-1827 woonhuis van Bilderdijk. Oude Singel 96. Twee aaneengetrokken huizen: links een trapgevel, XVIIc, met in 1929 vernieuwden top en zandsteenen venstertogen, rechts een eenvoudige tuitgevel, oorspronkelijk XVII, veranderd XVIII (pl. CXX, no. 303). Oude Singel 118. Breede gevel met niet oorspronkelijke kroonlijst en een deuromlijsting, welker fries met rijk snijwerk is versierd, XVIIIa. Oude Singel 190. Halsgevel met vleugelstukken en topafdekking van zandsteen, XVIII A. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oude Singel 242. Trapgevel, midden XVII. Gevelsteen met reliefvoorstelling van een spinner en onderschrift: Gaeren.
Oude Varkenmarkt 15. Trapgevel met gebogen topfronton, midden XVII,Ga naar margenoot+ pui gewijzigd.
Oude Vest 7. Trapgevel, XVII A. Pui en vensters nieuw.Ga naar margenoot+ Oude Vest 49. Deur met sierlijk in Lodewijk XVI vormen gesneden omlijsting. Oude Vest 53. Trapgevel, waarvan de top gedeeltelijk is vernieuwd. Venstertogen en blokken. XVIIb. Oude Vest 97. Halsgevel met zandsteenen afdekking, op de beide hoeken voorzien van vazen en bekroond door een beeld van Aesculapius op welks achterzijde het jaartal 1725. Oude Vest 103. Halsgevel met zandsteenen vleugelstukken en topafdekking, XVIII A. Oude Vest, in een muur tusschen Koestraat en Koudenhoek een steen met een relief, voorstellende een winterlandschap met arreslede, alsmede twee cartouches met opschrift: Datt Friest. Een teekening van den woonhuisgevel, waaruit deze steenen afkomstig zijn, berust in het gem. archief, cat. 3144.
Papengracht 3. Trapgevel, XVII A. Pui en vensters gewijzigd.Ga naar margenoot+ Papengracht 5 en 5a. Breede gevel met rechte kroonlijst, XVIIc, verminkt door bepleistering van de middenpartij en het inbreken van een garage-inrit aan den linkerkant. Oorspronkelijk koetshuis van Rapenburg 6. Ontwerpteekening in het gem. archief, cat. 3280. Papengracht 7. Eertijds kleermakersgildehuis. Gevelsteen met voorstelling van een schaar en het jaartal 1671. Papengracht 9. Trapgevel, midden XVII. Pui gewijzigd. Papengracht 21. Trapgevel met topmakelaar, XVIIa. Venstertogen van geslepen baksteen en blokken natuursteen, (pl. CXX, no. 304). Papengracht tusschen de nrs. 23 en 25a. Achteruitgang van Rapenburg 24: zandsteenen poortje met laatgothische profileering, waarboven een kroonlijst met jaartal 1632. Papengracht 4. Breede gevel met rechte kroonlijst, in het midden voorzien van een fronton met zandsteenen oeuil-de-boeuf, midden XVII. Vensters gewijzigd, pui verminkt door garage-ingang. Papengracht 8. Trapgevel, midden XVII. Papengracht 32. Pilastergevel ter breedte van drie vensters (pl. CXX, no. 305). Gelijkstraats is de gevel behandeld als postament voor een Jonische pilasterstelling die de eerste verdieping en een lage derde verdieping omvat. Tusschen de kapiteelen rust de architraaf op voluutconsoles die uit de sluitsteenen van de vensterbogen ontspringen. Een cartouche op de latei van den zandsteenen ingang draagt het jaartal 1665. Een ontwerpteekening met top boven de kroonlijst en een eenigszins afwijkenden ingang berust op het gem. archief cat. 3269, (afb. pl. CXX, no. 306). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Pieterskerkgracht 9. Aanzienlijk heerenhuis, in hoofdzaak gebouwd 1619/'20, thans eigendom van de gemeente en voor verschillende doeleinden in gebruik, (pl. CXXI, no. 307). Het huis bestaat uit een hoofdvleugel met verdieping, gelegen aan de Zuidzijde van een binnenplaats, een dwarsvleugel, eveneens met verdieping, aan de achterzijde van die binnenplaats langs de Schoolsteeg, en een dwarsvleugel zonder verdieping aan de voorzijde langs de Pieterskerkgracht, welke laatste vleugel den ingang bevat. De hoofdvleugel is samengesteld uit drie aaneengevoegde maar toch wel ongeveer gelijktijdige deelen, en vertoont aan de Pieterskerkgracht een rijk bewerkten gevel met rechte afsluiting, opgetrokken van fijn gevlakte baksteen en natuursteen. De gevel, die twee vensters breed is, heeft gelijkstraats en op de verdieping gekoppelde Dorische pilasters, die geen hoofdgestellen dragen, en waarvan de onderste op voluutconsoles is overgekraagd boven het plint. De gevel eindigt eenigszins onverwacht in een soort attiek, die aan weerszijden obelisken draagt. De beide vakken van de pseudo-attiek zijn voorzien van natuursteenen platen met het tijdvers:
De Westelijke vleugel vertoont op de aanzetten van de venstertogen het opschrift Anno Dni. MDCXIX (1619). De lage vleugel langs de Pieterskerkgracht draagt boven het ingangspoortje het opschrift: Pax huic domui, en in Romeinsche cijfers het jaartal 1689. Het ingangsportaal in dezen lagen vleugel heeft een stucplafond in Lodewijk XIV vormen met twee wapens (pl. CXXIV, no. 314). In den hoofdvleugel beneden aan de voorzijde voluutvormige balkdragers van zandsteen, versierd met maskers. Aan de achterzijde van dezen vleugel een ruim trappenhuis (XVIId), waarvan de lichtkoepel eenige jaren geleden wegens bouwvalligheid is gesloopt. De eikenhouten trappen hebben eenvoudig gesneden leuningen. In den achtervleugel gelijkvloers een kamer met betimmering, schoorsteen met porseleinconsoles en ingebouwd buffet, alles in rococovormen (XVIIIb).
Ga naar margenoot+ Pieterskerkhof 9-13. Drie huizen tegen de N.-O. zijde van het koor van de Pieterskerk, midden XVII (pl. CXXII, no. 308). Het middenhuis is voorzien van een fronton, de voorgevels van de beide andere worden door rechte kroonlijsten afgesloten. Alle drie de huizen hebben de oorspronkelijke gedeeltelijk zandsteenen ingangen en de houten kruiskozijnen bewaard. Tusschen de vensters van het middenhuis zandsteenen festoenen. Wat den bouwtijd aangaat kan worden opgemerkt, dat deze huizen nog niet voorkomen op een plattegrond van 1645, cat. gem. archief, no. 243. Pieterskerkhof 15-21. Groep van drie huizen tegen de Z.-O. zijde van het koor van de Pieterskerk, geheel overeenkomende met de voorgaande groep | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van drie, maar niet zoo gaaf bewaard. Alleen no. 15 heeft nog den oorspronkelijken ingang en de kruiskozijnen behouden. Pieterskerkhof 4. Trapgevel met drie kruiskozijnen in den top, XVII B. Pieterskerkhof, N.-W. zijde, thans behoorende bij Rapenburg 40. Vlakke onderbouw van den pilastergevel van een verdwenen deftig woonhuis, midden XVII. In het midden sierlijke zandsteenen ingang. Het vroegere huis is afgebeeld bij Rademaker, Rhijnlands fraaiste Gezichten no. 76.
Rapenburg 19. Voorgevel met rechte kroonlijst, met houten omlijsting vanGa naar margenoot+ ingang en bovengelegen vensters in een vermenging van régence en rococo vormen, en een hardsteenen stoep met ijzeren leuning, alles XVIIIb (pl. CXXIII, no. 313). De kroonlijst is vermoedelijk later vereenvoudigd. Achtergevel waarvan de middenpartij is versierd met vier Jonische pilasters van zandsteen, die een driezijdig fronton dragen (pl. CXXII, no. 309). In het fronton de zandsteenen wapens -Paedts en -van Beveren (Mr. Willem Paedts, † 1669, sinds 1630 in tweeden echt gehuwd met Rhijnsburg van Beveren, zie L. Jaarb. 1943 blz. 158 vlg.). Gang met eenvoudig Lodewijk XVI stucwerk; in de linker voorkamer een rococo schoorsteen met in den boezem een grauwtje: putti. Achterzaal met betimmering en schoorsteen in late Lodewijk XVI vormen en een curieus stucplafond (pl. CXXIV, no. 315), omstreeks 1800 à 1810. Rapenburg 21. Eenvoudige gevel met gesneden kroonlijstconsoles (XVIIIb) en deuromlijsting in Lodewijk XVI vormen. Rapenburg 23. Eenvoudige gevel met rechte kroonlijst, midden XVIII. Linkerachterkamer met schoorsteen, welks gesneden boezem een spiegel omvat, drie dessus-de-porte (grauwtjes) in gesneden lijsten, en een houten plafond, alles in rococo vormen. Rapenburg 27. Gevel met rechte Dorische kroonlijst (pl. CXXIII, no. 312). Zandsteenen omlijsting van ingang en middenvensters, en het jaartal 1728 in Romeinsche cijfers midden op de kroonlijst. Daarboven een zandsteenen decoratieve opzet. In vestibule en trapruimte goed régence stucwerk. Rapenburg 29 en 31. Twee bijna geheel gelijke halsgevels (pl. CXXIII, no. 311). Het voornaamste verschil is, dat no. 31, die wat breeder is dan no. 29, bijna volledig met zandsteen is bekleed, terwijl de andere wat het vlakke werk aangaat, in baksteen is uitgevoerd. Beide gevels dragen het jaartal 1664 in de gebogen frontons, bij no. 29 komt dit jaartal ook nog eens te halver hoogte voor. No. 31 heeft boven het topvenster een vlak gehakt wapenschild, gehouden door twee leeuwen. Alleen de vier bovenste vensters van no. 29 hebben de oorspronkelijke kruiskozijnen behouden, alle andere vensters zijn gewijzigd evenals de ingangen. Rapenburg 33. Geheel met zandsteen bekleede breede gevel, afgesloten door een houten kroonlijst met gesneden consoles (pl. CXXIII, no. 310). Middenpartij en hoeken springen iets naar voren en vertoonen verdiepte voegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zwaar régence-ornament omlijst den ingang en het bovengelegen venster. Voorhuis met deuren en stucplafond in régencevormen. Alles XVIIIb. Rapenburg 37. Tuitgevel, vermoedelijk ontstaan door verbouwing van een trapgevel. Venstertogen. XVII. Rapenburg 39. Trapgevel van grauwe baksteen met venstertogen van helderroode steen en blokken zandsteen (pl. CXXV, no. 317, geheel rechts). Midden XVII. Rapenburg 41-45. Drie huizen onder één dak waarvan de voorgevels prijken met een doorgaande Jonische pilasterstelling die de beide verdiepingen omvat (pl. CXXV, no. 317). Aan het middenhuis, dat met een fronton prijkt, zijn pui en pilasters in zandsteen uitgevoerd. XVIIc. Deuren en vensters alle gewijzigd. No. 45 heeft een rococo ingang. Rapenburg 47. Fragment van een ouden gevel, XVIIc (pl. CXXV, no. 317), nu afgedekt met een rechte kroonlijst, maar oorspronkelijk ongetwijfeld een trapgevel in den trant van no. 49. Rapenburg 49. Zeer vlak behandelde trapgevel (pl. CXXV, no. 316) met oeuil de boeuf en klein festoen in den top, XVIIc. Ingang in Lodewijk XVI vormen. Alle vensters gewijzigd. Rapenburg 51-57. Vier huizen, twee aan twee onder één dak, versierd met een doorloopende Jonische pilasterstelling die de beide verdiepingen omvat (pl. CXXVI, no. 319). De beide linksche huizen (nos. 55 en 57) zijn later aan de beide rechtsche toegevoegd, maar zij zullen elkander in leeftijd niet veel ontloopen (XVIIc). Alle deuren en vensters gewijzigd. No. 55 heeft een rococo ingang. Rapenburg 59. Sterk gewijzigde oude gevel, oorspronkelijk ongetwijfeld een trapgevel (XVIIc), nu afgesloten met een rechte kroonlijst. Boven de vensters strekken met maskersluitsteenen. Eenvoudige ingang, XVIII A. Rapenburg 61, thans Oostersch Instituut. Breede gevel met rechte kroonlijst, voorzien van rijk gesneden ingangsdeur in vlakke zandsteenen omvatting, balcon op zandsteenen consoles, sierlijk gesneden omlijsting van de beide vensters boven den ingang en kroonlijstconsoles, alles in rococovormen, midden XVIII (pl. CXXVI, no. 318). In de gang stucwerk en gesneden deuren, rococo. Rechtervoorkamer: gedeeltelijk betimmerde wanden, schoorsteen met grijs marmeren mantel en rijk gesneden boezem (pl. CXXIX, no. 324), penantspiegels en -tafeltjes, alles rococo. Verscheiden jaren geleden heeft men het houtwerk van gips- en verflagen ontdaan, en verschillende stukken bijgemaakt, o.a. de porte-brisée naar de achterkamer. De oorspronkelijke wandbespanningen met geweven goed of geschilderde behangsels zijn verdwenen. Het plafond van de rechtervoorkamer is niet oud en gecopieerd naar het rococo plafond in de achterkamer, die ook nog een rococo deur heeft. Rapenburg 65. Breede gevel met rechte kroonlijst, zandsteenen bekleeding van middenvak en hoeken, en het jaartal 1759 in Romeinsche cijfers op de kroonlijst (pl. CXXVII, no. 321 rechts). Stoephek met hardsteenen pijlertjes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit den bouwtijd. In gang en vestibule stucwerk in Lodewijk XVI vormen, waarbij twee reliefs, putti, boven deuren. Over de trapruimte régence stucplafond (pl. CXXIX, no. 326); gesmede trapleuning. Kabinet met rijk rococo stucwerk (pl. CXXIX, no. 327). Zaal met Lodewijk XVI stucplafond, tuinkamer met eenvoudige betimmering Lodewijk XVI. Rapenburg 67 (Zetel van Curatoren der Universiteit). Voorgevel met rechte kroonlijst van omstreeks 1760 en stoephek uit denzelfden tijd (pl. CXXVII, no. 321 links). De achterzijde vertoont twee aaneengevoegde oudere gevels met segmentbogen over de vensters (XVII A). Gang met stucwerk en trap in rococovormen. In de rechtervoorkamer een rococo schoorsteen met grijs marmeren mantel en rijzige gesneden boezem met spiegel (pl. CXXIX, no. 325). Dessus-de-porte, waterwild, in gesneden omlijsting. Linkervoorkamer (pl. CXXVIII, no. 322) met rococo betimmering, schoorsteen met wit marmeren mantel en gesneden boezem, penantspiegel en -tafel, en vleugeldeuren naar een eenvoudiger achterkamer. In de wandvakken van deze linkervoorkamer geschilderde behangsels, landschappen, waarvan een gemerkt: D. Kuipers pinxit 1764. Voorts drie grauwtjes boven de deuren en een in den schoorsteenboezem, deze grauwtjes gemerkt: D. van der Aa, 1764 en 1765. In de juistgemelde eenvoudiger achterkamer een rococo buffet geflankeerd door kasten. Op de verdieping twee eenvoudige rococo schoorsteenen, één met porseleinconsoles en een met een grauwtje: Aesculapius; voorts een dessus-de-porte: ruïnelandschap, alles omstreeks 1765. Rapenburg 71 (pl. CXXVII, no. 320). Drie huizen met rechte kroonlijsten op dezelfde hoogte, midden XVIII, in 1938 alle tezamengevoegd en met behoud van de oude voorgevels geheel verbouwd tot administratie- en collegegebouw van de Universiteit. Links in de pui een overblijfsel van den zandsteenen afsluitmuur van het Academieplein, in 1613 uitgevoerd door den steenhouwer Willem Claesz (Verg. blz. 119). Boven de poort, die van het Academieplein naar den Hortus leidt, is in 1938 een kamer overgebracht, die vroeger tot het huis Rapenburg 69 behoorde, maar achter Rapenburg 71 was uitgebouwd (pl. CXXVIII, no. 323); de bont marmeren schoorsteenmantel en de zoldering met drie geschilderde luchtgezichten maken den indruk van omstreeks 1730 te dagteekenen, terwijl de geschilderde behangsels met romantische landschappen eenige tientallen jaren jonger schijnen te zijn, en herinneren aan de behangsels in de linkervoorkamer van Rapenburg 67 door D. Kuipers. Rapenburg 83. Gepleisterde gevel met rechte Dorische kroonlijst en vensters met de oorspronkelijke 18-de eeuwsche roedeverdeeling. Rapenburg 87. Halsgevel met zandsteenen vleugelstukken en topafdekking, XVIII B. Rapenburg 93. Topgevel, ongetwijfeld oorspronkelijk een trapgevel, midden XVII. Venstertogen. Rapenburg 95. Gevel met rechte kroonlijst en gesneden kroonlijstconsoles, midden XVIII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rapenburg 129. Topgevel met banden, blokken, vleugelstukken en andere sierstukken van zandsteen. Boven het topvenster een cartouche met het jaartal 1630. De top is omstreeks 1890 geheel vernieuwd. Voor den ouden toestand zie: Oude Bestaande Gebouwen, pl. XCVIII en IC.
Ga naar margenoot+ Rapenburg 2. Breede Jonische pilastergevel (pl. CXXXI. no. 330). Deur en vensters worden gedekt door afwisselend driehoekige en gebogen frontons. Boven den ingang een blank wapenschild. Aan de rechterzijde van dezen woonhuisgevel een poort met zandsteenen imposten, boogblokken en sluitsteen, de laatste voorzien van een blank wapenschild. Deze poort had vroeger haar wedergade aan de linkerzijde. Alles omstreeks 1640. Stoep en stoephek evenals de verdieping boven de zijpoort XVIII B. Inwendig is uit den bouwtijd omstreeks 1640 niets meer te bespeuren dan een rijke houten schoorsteen met Korinthische pilasters en festoenversiering in de linkervoorkamer (pl. CXXXIV, no. 335). De boezem bevat een kleurig bloemstuk, gemerkt P. Hardimée (1677 of '78-1758). In deze kamer evenals die gelijkvloers aan de rechterzijde eenvoudige betimmering, XVIII B. Rapenburg 4. Jonische pilastergevel ter breedte van drie vensters, gebouwd kort nadat het Prinsenhof alhier in 1667 werd gesloopt en vier erven (de nos. 4, 6, 8 en 10) werden uitgegeven ter bebouwing (v. mieris II, blz. 407). De attiek is een moderne toevoeging. Vensters gewijzigd. Rococo stoep en stoephek. Oorspronkelijk moet de gevel nagenoeg gelijk zijn geweest aan dien van Rapenburg 10. Gang met rococo stucwerk, voorkamer met gesneden schoorsteenboezem, waarin spiegel en kleurig bloemstukje en een dergelijk bloemstuk boven de porte-brisée, alles Lodewijk XVI. Tusschenkamer: Stucplafond en gesneden schoorsteenboezem met spiegel, rococo. Achterkamer: schoorsteen voorzien van een schoorsteenstukje: Rachel met de huisgoden, alsmede buffetkasten aan weerszijden van den schoorsteen, een en ander in vroege rococovormen. Rapenburg 6. Korinthische pilastergevel met fronton over de drie middenvakken (pl. CXXXI, no. 331). De pui met haar verdiepte voegen, de pilasters, die de beide verdiepingen omvatten, en de architraaf van het hoofdgestel zijn van zandsteen. Vermoedelijk dagteekent het huis en daarmee de voorgevel van kort na de uitgifte der bouwterreinen in 1667 (zie voorgaand nummer), maar het is omstreeks 1760 à 1770 zoo in- als uitwendig gemoderniseerd op een vrij ingrijpende wijze. Nadat de betimmeringen in 1908 alle zijn uitgesloopt en in 1941 de indeeling van het huis is gewijzigd en daarmee de nog ongerepte stucwerken zijn verminkt, bevat het inwendige nog maar geringe overblijfselen van de rijke uitmonstering in late rococo vormen. Foto's van het inwendige vóór 1908 berusten op het gemeentearchief, cat. 3089. Rapenburg 8. Breede baksteenen gevel, waarvan de even uitspringende middenpartij wordt gedekt door een fronton (pl. CXXX, no. 328). Gebouwd kort na 1667 (zie no. 4). Geheel in den oorspronkelijken toestand bewaarde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zandsteenen ingangspartij. Het venster daarboven is omgeven door zandsteenen festoenen, waarin de schilden van vlakgekapte alliantiewapens. Rechts van den ingang rococo voorkamer, waarvan de oorspronkelijke wandbespanningen zijn verdwenen. Alhier schoorsteen (pl. CXXXIV, no. 336) met bont marmeren mantel en een gestucten boezem, waarop relief: kinderfiguurtjes met muziekinstrumenten. Voorts boven de deuren drie grauwtjes: kinderen met wijnranken en druiven, en een stucplafond. Rapenburg 10. Gevel van drie vensters breedte met een Jonische pilasterstelling, die de beide verdiepingen omvat (pl. CXXX, no. 329). Oorspronkelijk nagenoeg gelijk aan no. 4, en evenals deze gebouwd kort na 1667. Pui modern. Rapenburg 12. Gevel met rechte kroonlijst en houten omlijsting van ingang en bovengelegen vensters, XVIIIb. Rapenburg 22. Gevel met rechte kroonlijst, XVIIIb. Zware zandsteenen consoles dragen een balcon, dat omstreeks 1800 vernieuwd moet zijn. Rapenburg 24. Gevel met rechte kroonlijst. Gang, trapruimte en suite van twee kamers met rococo plafonds. Gesneden eikenhouten trapleuning. Alles midden-XVIII. Rapenburg 28, Rijksmuseum van Oudheden. In hoofdzaak een onbelangrijke gebouwengroep, dagteekenend uit 1817, toen hier een Museum van Natuurlijke Historie werd ingericht, dat spoedig daarna werd vergroot tot de Houtstraat. De vleugel, die de groote binnenplaats scheidt van het Rapenburg en den hoofdingang bevat, is evenwel nog gelijkstraats een overblijfsel van de vroegere achtergalerij van een aanzienlijk, nu verdwenen huis aan de Papengracht, dat bekend stond onder den naam Hof van Zessen. Aan de zijde van de binnenplaats is zulks nog goed te zien: daar vertoont het benedendeel van den gevel een Jonische pilasterstelling, waarop de zandsteenen architraaf rust van een overigens verdwenen hoofdgestel, onmiskenbaar midden-XVII. De doorrit naar het Rapenburg wordt nog overkluisd door een kruisgewelf, waarvan de zandsteenen ribben rusten op kraagsteenen en de schelpen zeer zorgvuldig uitgevoerd helderrood metselwerk vertoonen. Aan den kant van het Rapenburg is in de vorige eeuw bij de verbreeding en verhooging van den gevel niet veel van den ouden toestand overgebleven. Het schijnt, dat hier de Jonische kapiteelen van de pilasters verhuisd zijn naar de verdieping van 1817, terwijl de vensters zijn gedicht, de ingangspoort geheel veranderd en alles is gepleisterd en geverfd. Een gekleurde teekening van een onbekende uit 1788, waarop de gevel van de oude galerij aan het Rapenburg is weergegeven, berust op het gemeentearchief, cat. 2842. Rapenburg 34-38. Drie huizen, waarvan de Jonische pilastergevels één geheel uitmaken (pl. CXXXII, no. 332, linkerhelft). De pilasters omvatten de beide verdiepingen, de puien zijn geheel als postamenten behandeld. De middengevel heeft een fronton en is evenals de linkergevel naderhand gepleisterd. Onder de bovenvensters van den rechtergevel festoenen. Alles XVIIc. Het meest rechtsche huis (no. 38) is vermoedelijk iets later gebouwd dan de beide andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(bouwnaad, verg. verder de verschillen in de pilasterkapiteelen). Het middenhuis (no. 36) heeft een voorkamer met eenvoudigen schoorsteen en een stucplafond met Chineesche motieven, XVIIId (pl. CXXXIV, no. 337). Achter dit huis een monumentaal tuinhuis ter afsluiting van den tuin, versierd met houten festoenen en reliefs, XVIId (pl. CXXXIII, no. 334). Rapenburg 40. Gevel met een Korinthische pilasterstelling, die de beide verdiepingen omvat (pl. CXXXII, no. 332). Eigenaardig is, dat van de vijf dammen er maar vier van pilasters zijn voorzien, en de middendam alleen is versierd met een onnoozel zandsteen kransje en festoen, XVIIc. De kroonlijst is niet oorspronkelijk. Rapenburg 42. Trapgevel, XVII A (pl. CXXXII, no. 332, geheel rechts). Rapenburg 46. Halsgevel, oorspronkelijk vermoedelijk een trapgevel, XVII A. Venstertogen. Rapenburg 48. Breede zandsteenen gevel met forsche Jonische pilasterstelling over de volle hoogte (pl. CXXXIII, no. 333). Boven alle vensters zware festoenen en boven den ingang, die nog in den oorspronkelijken staat aanwezig is, het wapen- van Leyden. Over de gewijzigde vensters zandsteenen lijsten. XVIIc. Stoep XVIII. Gang met stucwerk en trap met gesneden leuning in rococovormen. Thans R.K. Jongensschool. Rapenburg 86. Trapgevel, waarvan het topstuk met festoenen is versierd, XVII B. Rapenburg 94. Gevel met rechte kroonlijst, blijkens onderstaand opschrift dagteekenend van 1818. Tusschen de benedenvensters een steen met twee wapens en een blijkbaar naar een ouder gecopieerd opschrift: Door God gewrocht / Die vā Duivenboede
(Willem Cornelissen, houder van de postduiven, die ten behoeve van het belegerde Leiden werden gebruikt, kreeg den naam ‘Van Duivenboden’. Zijn rouwbord in de Pieterskerk, zie blz. 75 no. 20.) Rapenburg 106. Gevel met rechte Dorische kroonlijst, blijkbaar na de buskruitramp van 1807 nieuw opgetrokken voor het oudere huis. Gang met rococo stucwerk. Trap met gesneden régence balusters. Rechter voorkamer met rococo stucplafond. Achterzaal met wandbetimmering, schoorsteen en houten zoldering met plafondstuk, alles in een mengeling van vroege rococovormen en oudere elementen (pl. CXXXV, no. 338). Het eikenhout van wandbetimmering, deuren, schoorsteen en zoldering zal oorspronkelijk geverfd zijn geweest; thans is het blank. Het plafondstuk verbeeldt een gezicht in de lucht met decoratieve omkransing. In de hoeken van de zoldering hebben waarschijnlijk ook zulke geschilderde doeken gezeten. Twee dessus-de-porte: bloemstukken. De oorspronkelijke wandbespanningen zijn vervangen door een latere van rood damast. En suite met de zaal een voorkamer met betimmering, waaronder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
penantspiegel en -tafel en een stucplafond in rococovormen. Linker bovenkamer: penantspiegel en -tafeltje in régencevormen.
Rijnstraat 5. Trapgevel, midden-XVII. De pui verbouwd, in den top eenGa naar margenoot+ venster met oorspronkelijk kozijn.
Spilsteeg 1, 3, 9 en 11. Vier trapgevels, alle XVII A.Ga naar margenoot+
Steenschuur 5. Gevel met rechte kroonlijst en ingang in late régencevormen,Ga naar margenoot+ XVIIb. Steenschuur 11. Trapgevel met lijsten, banden en blokken van zandsteen, XVII A. De pui gewijzigd, top vernieuwd (pl. CXXXVII, no. 343, rechts). Steenschuur 13. Trapgevel met lijsten, blokken en banden van zandsteen, XVIIb (pl. CXXXVII, no. 343, links). Steenschuur 15. Fragment van een ouden gevel, ongetwijfeld eertijds een trapgevel, midden-XVII. Vijf venstertogen. Steenschuur 14. Gevel met rechte kroonlijst. Ingang in late régencevormen, XVIIIb. Steenschuur 16. Gesneden deur en deuromlijsting, Lodewijk XVI (pl. CXXXVII, no. 344). Steenschuur 18, ‘De Stins’. Gevel met rechte kroonlijst en laat-régence deuromlijsting (XVIIIb), waarin Lodewijk XVI-deur.
Stille Rijn 4. Pakhuis met rechte daklijst aan de straatzijde, midden XVII.Ga naar margenoot+ De oorspronkelijke bekapping is verdwenen. Gelijkstraats vier kruiskozijnen, op de beide verdiepingen rondboogopeningen, gesloten door luiken. Stille Rijn 14/16. Poortje waarboven steen met reliefvoorstelling van een paard en een os (pl. CXXXVII, no. 345). Jaartal 1644 en opschrift: ‘Wilt U verblijden, hier is het paert, laet ons rijden’ en ‘Den os is tijt geslagen, hij is vet, hij cant niet lang dragen’. Hersteld in 1936 (L. Jaarb. 1937, blz. XX).
Turfmarkt 10. Gepleisterde trapgevel met klauwstukken en het jaartal 1651Ga naar margenoot+ in het topfronton (pl. CXXXVII, no. 342). Pui gewijzigd. Turfmarkt 11. Trapgevel met venstertogen, midden-XVII. Pui gewijzigd.
Utrechtsche Veer 14. Ingang in Lodewijk XVI-vormen.Ga naar margenoot+ Utrechtsche Veer 27. Régence ingang (pl. CXXXVII, no. 346).
Verwerstraat 28-44. Negen huizen met tuitgevels, XVIII.Ga naar margenoot+
Vliet 14. Trapgevel met segmenttogen over de vensters, XVII A.Ga naar margenoot+
Volmolengracht 26. Trapgevel, XVII A, met gemoderniseerde vensters en pui.Ga naar margenoot+ Volmolengracht 28. Twee tuitgevels, wellicht vroeger trapgevels geweest als no. 26. Puien gemoderniseerd. Enkele kruiskozijnen in de voorgevels en in den zijgevel langs de Lange Gracht.
Waardgracht. Aan deze gracht staan nog een honderdtal arbeidershuizen metGa naar margenoot+ topgevels, waarschijnlijk meest alle XVIIc (zie ook Oranjegracht, blz. 137). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle vensters en deuren zijn gewijzigd, sommige gevels zijn gepleisterd. No. 8 heeft een gevelsteen met voorstelling van een mand sajet.
Ga naar margenoot+ Zonneveldstraat 16. Gevelsteen met voorstelling van een geharnaste figuur en onderschrift: ‘Dit is in den conninck van Sweden 1614’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HotelGa naar margenoot+ HET HEERENLOGEMENT, beter bekend als HOTEL DE BURCHT, Burgsteeg 14, door van mieris (II, blz. 398) ‘de deftigste en beroemste (sic) herberg van de Stad’ geheeten, werd in 1652 van stadswege gesticht, nadatAfb. 19. Leiden, Heerenlogement.
Leiden in het voorafgaande jaar den Burcht in eigendom had verworven. De plannen zullen ongetwijfeld te danken zijn aan den toenmaligen stadsfabriek Arent van 's-Gravesande. Het gebouw, opgetrokken met gebruikmaking van eenig ouder muurwerk, bestaat uit drie vleugels met verdieping en één vleugel zonder verdieping en een nagenoeg vierkante binnenplaats (afb. 19). Langs twee zijden van de binnenplaats loopt een lage verbindingsgang met eikenhouten tongewelf in de bekapping. Deze gang is, naar uit verschillende bijzonderheden blijkt, een weinig jonger dan het lichaam van het gebouw, en volgens driessen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(III, blz. 11) in 1658 gemaakt, toen ook de voorpoort van het Burchtcomplex verrees met de quasi-middeleeuwsche gekanteelde torens aan weerszijden, waarvan de rechtsche deel uitmaakt van het hotel (zie ook blz. 36). Doordat de oorspronkelijke vensterkozijnen van de buitengevels alle hebben moeten plaats maken voor latere, heeft het uitermate sobere gebouw uitwendig geen sterk sprekend 17de-eeuwsch karakter meer. Beter is dat karakter, ondanks smakelooze verbouwingen, aan de binnenplaats bewaard, waar nog verscheiden vensters de oorspronkelijke kozijnen hebben behouden. Vooral beneden is de indeeling van het gebouw vrij sterk gewijzigd. Aanwezig zijn echter nog twee doorgangen met houten pilasteromlijstingen naar de gang langs de binnenplaats, en de oorspronkelijke eikenhouten trap met balusterleuning. Voorts op de verdieping twee zandsteenen poortboogjes over de gang bij de trap en enkele eenvoudige 18-de-eeuwsche schoorsteenen. Tegen het eenigszins gewijzigde, uit 1659 dagteekenende koetshuis terzijde van het pleintje tusschen hotel en burchtheuvel een gemetselde volière, omstreeks 1700. In opdracht van de Gemeente, die nog steeds eigenaresse is van het hotel, worden thans (najaar 1942) plannen tot algeheele restauratie en verbeterde hotelinrichting ontworpen door den architect Ir. H. van Oerle te Leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MolensVan de korenmolens op de bolwerken is niets over dan de zeer vervallenGa naar margenoot+ hooge steenen bovenkruier ‘de Valk’ op het Groote of Rijnsburger Bolwerk (pl. XVI, no. 43), en de onttakelde romp van den overeenkomstigen molen ‘de Stier’ op den hoek van Oude Heerengracht en Maresingel. De molen de Valk dagteekent blijkens een gevelsteen uit 1743 en is sinds 1925 als windmolen buiten bedrijf (L. Jaarb. 1941, blz. 146). De molen de Stier is van 1687. De buiten de oude stad gelegen water- en zaagmolens zijn al behandeld op blz. 28/29. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Musea.Voor de museale verzamelingen te Leiden wordt verwezen naar ‘De NederlandscheGa naar margenoot+ Musea’, uitgaaf van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, 1938. |
|