Leiden en Westelijk Rijnland
(1944)–E.H. ter Kuile– Auteursrecht onbekendKoudekerk.Ga naar margenoot+ Molen van den Hondsdijkschen polder ten Noorden van het dorp. Achtkante houten bovenkruier met scheprad, gebouwd in 1693.
Ga naar margenoot+ GROOT POELGEEST, oudtijds ook Huis te Hoorn of te Horn genaamd. Van dit slot, gelegen bij, en vermoedelijk vroeger op den Westelijken punt van den Hoogen Waard tusschen Ouden Rijn en Luttiken Rijn (verg. de burcht van Leiden), is niets over dan een vrijwel cirkelronde omgrachting, één van de beide 17de eeuwsche torentjes terzijde van de poort, en het voormalige koetshuis. Ga naar margenoot+ litteratuur: w.m.c. regt, De burcht Groot Poelgeest in l. jaarb. 1907 bl.z 93. Zie ook l. jaarb. 1912 blz. 150. Ga naar margenoot+ geschiedenis. Het slot komt het eerst voor bij opdracht in leen aan den graaf van Holland door Dirk van Poelgeest in 1326. Het werd herhaaldelijk belegerd en in 1420 en 1488 verwoest. In 1606 werd het met gebruikmaking van middeleeuwsche resten als de nagenoeg ronde buitenommuring en den voet van een zwaren ronden toren herbouwd. De beste weergaaf van den toestand, waarin het huis zich daarna voordeed is een teekening door een van de beide van Beerstratens op het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, minder duidelijk en nauwkeurig is de prent door F. Bleyswijck bij P. Plemper, Alphen aan den Rijn, Leiden, 1728. Het huis bevond zich volgens Plemper in dien tijd al in een toestand van diep verval, en als zoodanig beeldt A. de Haen het ook af op een teekening in het Gemeente-archief te Leiden, gereproduceerd l. jaarb. 1907 blz. 97. Volgens den teg. staat (1746) was het slot gesloopt behoudens de twee lage torentjes aan weerszijden van de poort. Het ééne, dat van het paar tenslotte overeind is gebleven, werd in 1933 voor rekening van de Zuidholl. Arch. Commissie hersteld (Verslag Z.H. Arch. Cie. 1933 blz. 6). Ga naar margenoot+ Het torentje, dat den ingang aan de Westzijde flankeerde, dagteekent ongetwijfeld van de vernieuwingen in 1606. Het is opgetrokken van baksteen | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
en met pannen gedekt. Bij de herstelling van 1933 is tegen den aansluitenden rechtstand van den poortboog weer de zandsteenen halve zuil aangebracht, die het fronton boven den ingang droeg en welke uit de gracht was opgevischt. Aan den Lagen Rijndijk terzijde van het tegenwoordige gemeentehuis staatGa naar margenoot+ het voormalige koetshuis, thans als pakhuis in gebruik. Blijkens jaartal op den sluitsteen van de poort dagteekent het van 1648. Topgevel met sierankers, gedeeltelijk oude kozijnen, vensterbogen met natuursteenblokjes.
DE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan de H.H. Nicolaas enGa naar margenoot+ Willebrord (v. Heussen blz. 346), behoort aan de Hervormde gemeente met inbegrip van den toren, die in 1937 door de burgerlijke gemeente aan de kerkelijke is overgedragen. litteratuur: w.m.c. regt, De Hervormde kerk te Koudekerk in De Navorscher,Ga naar margenoot+ 1903, blz. 422, 490; h.j. jesse, De Ned. Herv. Kerk te Koudekerk in Bulletin van den Oudheidkundigen Bond 1905 blz. 136; dez. in L. Jaarb. 1941 blz. 133. geschiedenis. Te Koudekerk moet een kerk hebben gestaan vóór 1292, toen aldaarGa naar margenoot+ zekere Johannes priester was (v.d. Bergh II no. 829). In 1413 verplichtte graaf Willem VI zich bij het zoenverdrag wegens den moord op Aleid van Poelgeest een vicarie te stichten in de parochiekerk te Koudekerk (van mieris, Gr. Charterboek IV blz. 248). Voorloopig schijnt daarvan niet te zijn gekomen, want in 1453 verklaart Jan van Poelgeest dat de 300 kronen die graaf Willem VI inderdaad voor dit doel had uitbetaald, in landerijen waren belegd die hij nog ter beschikking had en die hij nu eerst overgaf om er de vicarie van te stichten op het St. Laurensaltaar ‘in der parochikerck tot Coudekerck in der cappelle’ zulks onder voorbehoud van de eerste begeving van het beneficie (van mieris als boven blz. 250; van heussen blz. 350). In ditzelfde jaar verleende de bisschop machtiging tot wijding van het onlangs voltooide koor van de kerk (van heussen blz. 247). Omstreeks 1511 hadden kerkmeesteren 30 Rijnlandsche gulden 's jaars aan losrenten op de kerk verkocht tegen den penning 20 ‘omme daermede te repareeren heurluyder kercke, die geheel vervallen wilde’ (Informacie upt stuck der Verpondinghe 1514, uitg. R. Fruin blz. 88). Omvangrijke herstellingen werden in het tweede kwart van de vorige eeuw uitgevoerdGa naar margenoot+ (Regt blz. 432). In 1913 werden de kappen hersteld, maar de verzakkingen vergden steeds nieuwe voorzieningen. In 1924 werd het meubilair van de verf ontdaan en werden de twee Oostelijke zuilen van de Noorderrij alsmede de muurzuil op den hoek van Noorderzijbeuk en dwarspand ontpleisterd. Tenslotte geraakte het gebouw, dat steeds meer verzakte en door het verwijderen van de groote kapbalken over het middenschip zijn dwarsverband verloren had, in een zoo bedenkelijken staat van ontwrichting, dat een kostbare algeheele restauratie onvermijdelijk was. Dit werk kwam in de jaren 1936/'37 onder leiding van den architect H. van der Kloot Meyburg tot stand en omvatte ook den toren. De bekappingen werden gedeeltelijk vernieuwd en over het middenschip werden weer kapbalken aangebracht om een behoorlijke dwarsverbinding te verkrijgen. Onder de muurplaten van het middenschip werd een betonbalk aangebracht die omloopt in de Westelijke muren van het dwarsschip. De fundeeringen werden verstrekt door verbreedingen in beton, alle slechte metselwerk is uitgebroken en ingeboet, de vensters kregen weer baksteenen harnassen, de zuilen en de beide muurzuilen werden schoongemaakt en hersteld, in de boogopeningen tusschen koor en zijkapel zijn afsluitwanden opgemetseld, een glaswand is aangebracht tusschen | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
het koor dat niet voor de gewone diensten wordt gebruikt en het dwarsschip, en een reeks andere verbeteringen van gebouw en meubilair kwam tot stand. Alleen de kapel aan de Noordzijde van het koor bleef buiten de restauratie.Ga naar margenoot+ Het gebouw is een kruiskerk met houten gewelven (afb. blz. 24 no. 3; pl. XIII no. 35-XV no. 41), Afb. 2. Koudekerk, Herv. Kerk.
bestaande uit een toren, een schip met breeden middenbeuk en smalle zijbeuken onder één kap, een dwarsschip dat aanmerkelijk minder breed is dan het middenschip, een koor met een sluiting van vijf tienhoekszijden, een rechtgesloten kapel aan de Noordzijde van het koor en een consistoriekamer tegen de Zuidzijde van het koor. Ga naar margenoot+ De kerk is opgetrokken van baksteen met toepassing van Bentheimer zandsteen voor lijsten, hoek- en negblokken e.d. De voornaamste formaten zijn:
De toren vertoont geen regelmatig verband, het schip kruisverband, het dwarsschip evenals het koor meest staand verband en de kapel kruisverband. Over het sierverband van de zuilen zie hieronder bij het inwendige van het schip.Ga naar margenoot+ De toren heeft op zijn Westelijke hoeken korte en lichte haaks geplaatste steunbeeren. Boven in de tweede geleding bevinden zich dichtgezette galmgaten met segmentbogen, welke galmgaten bij de restauratie zijn hersteld naar de inwendig nog aanwezige overblijfselen. De derde geleding is voorzien van galmgaten met korfbogen die door ondiepe korfboognissen worden geflankeerd. De toren wordt gedekt door een slanke achtzijdige spits die van onderen vierkant uitloopt. | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
De beide middenvakken van de lange gevels der zijbeuken zijn boven deGa naar margenoot+ goten opgetrokken met sierlijke topgevels waarin hooge spitsboogvensters opgaan. Steekkapjes verbinden deze geveltoppen met de groote kap. Onder het meest Oostelijke venster van den langen gevel van den Noorderzijbeuk bevindt zich een bij de restauratie heropende ingang. De ingang aan de Zuidzijde daartegenover is eenigszins gewijzigd toen daar in de 18de eeuw een portaal voor is gebouwd. Het dwarsschip heeft overhoeksche steunbeeren. De beide armen zijn aanmerkelijkGa naar margenoot+ van de kruising weggezakt, zoodat de topgevels sterk ‘vliegen’. Op de kruising verrijst een houten torentje zonder klok. Bij den bouw van de consistoriekamer zijn de vensters in den ZuidgevelGa naar margenoot+ van het koor gedicht en de steunbeeren aldaar gesloopt. Het dichte venster van de koorsluiting naast de kapel begint eerst op vrij groote hoogte doordat dit wandvak inwendig een nis onder het venster bevat. De kapel wordt gedekt door een zadeldak dat aan de Oostzijde door een topgevelGa naar margenoot+ wordt afgesloten. Steunbeeren zijn niet aanwezig. Het metselwerk is herhaaldelijk hersteld. Onder het spitsboogvenster in den Oostgevel een poortje met korfboog, dat blijkens het jaartal op den boog in 1603 is aangebracht. Naast de hoeken van de Oostelijken gevel van de kapel bespeurt men kunstig gebogen siervertandingen in het metselwerk. De toren heeft zolderingen van hout en beton en geen gewelf. Op een hoogteGa naar margenoot+ van 2,90 M. boven den vloer van het portaal springt de wand één steen terug. In den Oostmuur van den toren is, naar bij de restauratie bleek, een stuk muurwerk van groote moppen opgenomen dat ouder moet zijn dan de rest van den toren. In dit stuk muur van groote moppen heeft zich een korfbogige doorgang bevonden: de aanzetten van den boog zijn op een hoogte van 1,20 M. in de rechtstanden van den huidigen doorgang nog zichtbaar. De verdiepingen van den toren zijn bereikbaar door middel van een gemetselde trap, die in de kerk tegen den Noordgevel is gebouwd en welke voert tot een doorgang in den torenmuur onder het dak van den middenbeuk. Vandaar leiden houten trappen verder bovenwaarts. De zuilen van het schip met hun achtkante basementen en lijstkapiteelenGa naar margenoot+ dragen gedrukte spitsbogen. De middenbeuk heeft een spitsbogig tongewelf, de zijbeuken worden overdekt door halve tongewelven waarin steekgewelfjes uitkomen naar de topgevels met de hooge vensters. Bij de geboorte der steekgewelfjes zijn boven tegen de wanden kolonnetten overgekraagd, waarop voluutvormige houten consoles ter ondersteuning van de gewelfribben rusten. De dagzijden van de muurplaten zijn versierd met gesneden gothische rozetten. Onder de vensters bevatten de wanden ondiepe gekoppelde rondboognissen. Terwijl de muren gewit zijn, vertoonen de zuilen, de scheibogen en de kolonnetjes in de zijbeuken ‘schoon werk’ van baksteen met in zandsteen uitgevoerde profielen en banden. De scheibogen hebben in den dagkant een | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
gepleisterden band en zijn verder verlevendigd door in pleisterwerk nagemaakte blokken. Deze blokken zijn bij de restauratie opnieuw aangebracht, 7 per boog, ter vervanging van de oude, die op veel korter afstanden ten getale van 11 à 13 per boog voorkwamen. Merkwaardig is het metselwerk van de zuilen dat bij de meeste een decoratief verband vertoont: de lagen, bestaande uit om den ander een strek en een kop, verspringen telkens één klezoor op zoodanige wijze dat een gekeperd patroon van koppen ontstaat. Voor het voegwerk zie pl. XV no. 40. Ga naar margenoot+ Het dwarsschip heeft bij veel geringer breedte dezelfde hoogte als de middenbeuk en maakt daardoor een rijzigen indruk. Bij de restauratie bleek in den Oostwand van het Zuiderdwarspand een steunbeer van het koor schuil te gaan. Op de beide Westelijke hoeken van de kruising onder het gewelf korte muurstijlen, welke rusten op kolonnetten van ‘schoon’ metselwerk boven de kapiteelen der hoekzuilen. Ga naar margenoot+ In den Noordwand van het koor bevinden zich twee dichtgezette boogopeningen naar de kapel. De bogen rusten op twee muurzuilen en een bij de restauratie geheel vernieuwde middenzuil, alle met achtkante basementen en lijstkapiteelen en van ‘schoon’ metselwerk opgetrokken. Juist ten Oosten daarvan bevat de wand een rechthoekige nis, afgesloten door een moderne deur. Onder het korte, gedichte venster van het meest Noordelijke vak der sluiting een slanke, vrij ondiepe segmentboognis, waarvan het benedendeel verdiept is. Wellicht heeft hier een sacramentshuis gestaan. In het middenvak onder het venster een segmentboognis, in het vak rechts daarvan een piscina, in den Zuidwand een stel ampullennisjes (pl. XV no. 41). Door een koorhek en een glazen wand daarboven is het koor afgescheiden van het dwarsschip. Ga naar margenoot+ De kapel wordt gedekt door een houten tongewelf. In den top van den Westelijken wand bevindt zich een gedicht rondboogvenster, bewijs, dat dit een buitenmuur is geweest eer het dwarsschip werd opgetrokken. De kapel dient thans voor ketelhuis en brandstoffenbergplaats van de centrale verwarmingsinstallatie. Ga naar margenoot+ Tegen den Noordwand van de consistoriekamer bevindt zich een schoorsteen in Lodewijk XVI vormen. De boezem bevat een schilderstuk: gezicht op de kerk, door J. Montée te Leiden (regt blz. 430). Bij de restauratie is de schoorsteen geschilderd in de kleur, waarvan overblijfselen aanwezig waren: zeegroen met goud. Ga naar margenoot+ bouwgeschiedenis. Het stuk muurwerk van groote moppen en met resten van een korfbogigen doorgang in den Oostwand van den toren is ongetwijfeld het oudste deel van de kerk. Het steenformaat wijst op den tijd vóór 1300, maar de korfboog en het profiel van den oorspronkelijken doorgang schijnen eerder jonger te zijn. Wellicht is de steen in dit restant al voor een tweede keer gebruikt geweest. De groote moppen die in de fundeeringen en in de basementen van de zuilen zijn verwerkt, zullen ongetwijfeld van afbraak afkomstig zijn. De toren is te oordeelen naar het steenformaat omstreeks 1400 gebouwd en zal na den bouw van het huidige schip in het begin van de 16de eeuw met de derde geleding zijn verhoogd. Oorspronkelijk was hij niet | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
ingebouwd. De kapel is ongetwijfeld dezelfde, die in 1453 als bestaand wordt vermeld. Het steenformaat wijst op het begin van de 15de eeuw. Van het koor weten wij dat het in 1453 juist was voltooid en kon worden gewijd. Blijkens het opnemen van een steunbeer van het koor in den Oostmuur van het Zuiderdwarspand is dit laatste jonger; hierboven merkten wij trouwens al op, dat het Noorderdwarspand eerst naderhand tegen de kapel is opgetrokken. In de 15de eeuw moet het schip even breed zijn geweest als de tegenwoordige middenbeuk naar bij de restauratie bleek uit aangetroffen fundeeringen. Zoo werd onder de eerste zuil van de Zuidelijke rij de hoek van een vroeger schip met de grondslagen van de twee haaks geplaatste steunbeeren ontdekt. Dit schip zal zich dan hebben uitgestrekt van den toren tot het koor en besloeg dus vier vakken. De breedte van het dwarsschip, die opmerkelijk gering is, wordt dus bepaald door de afmetingen van de meest Oostelijke travée van het vroegere schip. Het schip maakt den indruk uit de 16de eeuw te dagteekenen. Het ligt voor de hand deze omstandigheid in verband te zien met den verkoop omstreeks 1511 van renten ten laste van de kerk om een reparatie van het vervallen gebouw te financieren. Vermoedelijk is deze reparatie uitgeloopen op een algeheele vervanging van het eenbeukige schip door een driebeukig. Wanneer de consoles van de steekgewelfjes van dezen herbouw afkomstig zijn en niet van een latere vernieuwing, wijzen hun renaissancevormen er op dat men niet onmiddellijk na 1514 met den bouw van het nieuwe schip zal zijn begonnen maar op zijn vroegst omtrent 1530. Tot den inventaris behooren:
Koorhek van wit hout, geverfd als eikenhout (pl. XV no. 38). Het hek wordtGa naar margenoot+ geleed door Jonische pilasters waarvan de schachten aan de zijde van het schip zijn versierd met gesneden festoenen van krijgs- en jachttuig. Het middenvak wordt ingenomen door den lateren preekstoel, de zijvakken hebben dubbele deuren met houten spijlen en naalden die gesneden vruchtornament vertoonen. Voor het maken of voltooien van het koorhek werd in 1678 een legaat ontvangen (regt blz. 435). Preekstoel in rococovormen (pl. XV no. 38), vervaardigd in 1765 door Gerrit Schotsman te Amsterdam (aant. Overvoorde). Aan de trap een koperen doopbekkenhouder. Eenvoudig doophek van 18de eeuwsch schotwerk, dat bij de restauratie is overgebracht uit de St. Rosaliakerk te Rotterdam (Versl. Monum. Cie. van Zuidholland 1937 blz. 17). Heerenbank met kap, versierd met gesneden rococoornament en wapen van Jan Lans, heer van Koudekerk en Poelgeest. Omstreeks 1775 (regt blz. 425). Twee eenvoudige gestoelten met luifels, omstreeks 1700, tegen de zuilen op de kruising, en voorts twee banken met 17de eeuwsch schotwerk in de rugzijden. Een aantal grafzerken, XVII-XVIII, waaronder een in de kapel met deGa naar margenoot+ alliantiewapens -van Poelgeest en -de Glimes voor Gerrit van Poelgeest † 1614 en zijn vrouw Anna de Glimes (van Bergen). Een zerk met een verminkte ridderfiguur (XV?, XVI?), door verschillende schrijvers vermeld als liggende in de kapel (Voorl. Lijst blz. 285, prins IIA blz. 135) is thans niet meer te vinden. Zie overigens voor de grafzerken prins IIA blz. 134. | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+ Vier koperen kaarsenkronen, XVII of XVIII. Ga naar margenoot+ Rouwbord voor Alida van Schellingwoude, vrouw van Poelgeest en Koudekerk, † 1717. Ga naar margenoot+ Eenige kleine offerblokken, twee 18de eeuwsche tafels in de consistoriekamer.Ga naar margenoot+ Vier gladde avondmaalsbekers, blijkens gegraveerde opschriften in 1679 geschonken door Maria Theding van Berkhout, wed. van Nicolaas de Bye. Hoog 16 cM. Merken: Holland, Haarlem, jaarletter R, meesterteeken: een gekoppelde E en D. Twee zilveren kannen, uit legaat van Nicolaas Holtius † 1773 aangekocht. Hoog 32 cM. Merken: Holland, Leiden, jaarletter P, meesterteeken: gekoppelde A en F. Schotel en twee schalen, aangekocht uit legaat van Jacob Doedenzoon Groeneveldt † 1747. Merken: Holland, Leiden, jaarletter O, meesterteeken: gekoppelde H en F. Zilveren achtzijdig doopbekken, in 1766 geleverd door J.C. Boekelman te Amsterdam. Twee zilveren offerbussen, 1787. Merken: Holland, den Haag jaarletter M of W, gekroonde O. Ga naar margenoot+ Klok van 117 cM. middellijn, versierd met een fries van engeltjes. Randschrift: LAUDATE DEUM UNICUM REFUGIUM NOSTRUM. ME FECIT JAN ALBERT DE GRAVE AMSTELODAMI ANNO DOMINI 1724. Op het lijf aan de eene zijde het wapen-Ripperda met omschrift: LUDOLF LUURD RIPPERDA HEERE VAN POELGEEST EN KOUDEKERK. Aan de andere zijde een wapen met onderschrift: BOUDEWIJN VAN. DER NEUT SCHOUT/WILLEM BUTTERMAN/WILLEM CONTENOT/KERKMEES TEREN. | |||||||||||||
Boerenhofsteden.Ga naar margenoot+ Aan den Lagen Rijndijk liggen nog enkele min of meer goed bewaarde oude boerenhuizen, XVIII-XIX. De hoeve bouwlust aan de Westzijde van het dorp heeft een rococo ingangsdeur met omlijsting. De hoeve bronstee heeft bij den oprit twee gemetselde hekpijlers met zandsteenen afdekkingen en wapens (manswapen gevierendeeld: pelikaan en adelaar: vrouwewapen een paal, beladen met een boomtak en vergezeld van twee halve manen). |
|