Leiden en Westelijk Rijnland
(1944)–E.H. ter Kuile– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
Katwijk.Katwijk aan den Rijn.Ga naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan Johannes den Dooper (Oudh. van Rijnland blz. 492), is eigendom van de Hervormde gemeente met uitzondering van den toren, die aan de burgerlijke gemeente toebehoort. Afb. 1. Katwijk a.d. Rijn, Herv. Kerk.
Ga naar margenoot+ geschiedenis. In 1295 werd een eind gemaakt aan het misbruik, dat de bewoners van Katwijk een destijds kort geleden gebouwde kapel van een leprooshuis bij Katwijk bezochten instede van hun verafgelegen parochiekerk te Valkenburg (v.d. bergh II no. 923). In 1353 wordt een pastoor van Katwijk vermeld (Oudh. v. Rijnland blz 493). In 1388 schonken Dirk van Wassenaar en zijn zonen aan de Duitsche Orde te Utrecht, welke sinds 1241 de kerk van Valkenburg bezat, het patroonschap ‘van der capellen en hospitaels sente Marien te Catwijc up den Rijn...... up dat ze tot eenre prochiekerke ghewiet werde’, waarop de parochiezetel van Valkenburg naar Katwijk werd overgebracht (j.j. de geer tot oudegein, Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde Balie van Utrecht, II, blz. 606; v. mieris, Gr. Charterboek III blz. 511). Het schijnt dus dat uit de gasthuiskapel een parochiekerk is geworden. In 1424 werd Valkenburg van Katwijk gesplitst en tot een afzonderlijke parochie verheven, en in 1461 werd ook Katwijk op Zee als parochie afgescheiden. Aangaande den bouw van de kerk zijn geen berichten voorhanden. Wel beweren sommige schrijvers (van heussen, pars, bakker (De Ned. Stads- en Dorpsbeschr.), van der aa), dat onder den 15den Landcommandeur van de Duitsche Orde, Gerard Splinter Utenenge, het koor werd gebouwd, maar zulks berust op een verkeerde lezing van een bericht aangaande het overbrengen van den parochiezetel in 1388 (a. matthaeus, Analecta X blz. 350: ‘Ende bij sijnen tijt wert tot Catwijck opten | |
[pagina 15]
| |
Rhijn een coer gemaect ende van Valckenborch gesplit’). Terwijl wij van de meeste kerken in de omgeving weten, dat zij in de jaren 1573-1575 tijdens de krijgsbedrijven door brand of anderszins zijn geteisterd, is zulks niet van Katwijk aan den Rijn overgeleverd. Wel was de kerk in 1571 ‘gespolieert’ (orlers blz. 609), maar dat wil niet meer zeggen, dan dat de beelden e.d. waren verwijderd. In 1682 werd een klokketorentje midden op de kerk wegens bouwvalligheid afgebroken (Oudh. v. Rijnland blz. 492). Volgens een bericht uit 1746 (Teg. Staat III, blz. 436) was de toren ‘voor eenige jaren’ verlaagd, waarmee wel een verlaging van de spits zal zijn bedoeld. restauraties. In 1891 werden verschillende vensters van nieuwe natuursteenenGa naar margenoot+ harnassen voorzien. In 1919 volgde een restauratie van de doopkapel onder leiding van den toenmaligen architect aan het Rijksbureau voor de Monumentenzorg g. de hoog, waarbij het Rijk en de Provinciale Zuidholl. Archeol. Commissie subsidies verleenden. In de jaren 1925/'26 is de kerk verder met uitzondering van het Noorderkoor en den toren gerestaureerd onder leiding van de architecten a. dubbeldam en n. lens te Katwijk, zulks geheel op kosten van de kerkelijke gemeente. Hierbij zijn de muren uitwendig van de pleister ontdaan en inwendig schoongemaakt en opnieuw gepleisterd, de vensters die geen harnassen hadden daarvan voorzien, is een nieuw portaal voor den Zuideringang gebouwd inplaats van een uit de 18de eeuw, een stookplaats voor de centrale verwarming tusschen consistoriekamer en koor gemaakt en verder een reeks herstellingen uitgevoerd. In 1921 droeg mr. o.j.e. baron van wassenaer van catwijck de graftombe in het Noorderkoor in eigendom over aan den Staat, die zich in 1923 tegenover de kerkelijke gemeente verplichtte het Noorderkoor te onderhouden. In 1927 is daarop vanwege den Staat het Noorderkoor gerestaureerd. In 1936 is de toren gerestaureerd, zulks geheel op kosten van de burgerlijke gemeente en onder leiding van den Dienst van Gemeentewerken in overleg met het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Het werk bestond voornamelijk in het verwijderen van de uitwendige bepleistering, de herstelling van de beschadigde boogfriezen van de bovenste geleding, en in het algemeen in vernieuwing van slecht metselwerk. Vervolgens is ook het baarhuisje tegen den toren hersteld met uitzondering van den lagen Noordergevel. De kerk (afb. blz. 14 no. 1, pl. X en XI) bestaat uit een toren, een schip van drieGa naar margenoot+ even hooge beuken, een rechtgesloten hoofdkoor en een eveneens recht gesloten Noorderzijkoor. De Westmuur van den Zuider-zijbeuk is geopend naar een doopkapel. Op den Zuidwestelijken hoek van dezen zijbeuk bevindt zich de vroegere sacristie, nu consistoriekamer, welke zou aansluiten tegen den Zuidgevel van een Zuiderzijkoor dat wel begonnen maar nooit voltooid is. Aan de Noordzijde van den toren staat een barenhuis, voor den ingang van het schip aan den Zuidkant een modern portaal. De kerk ligt aan alle kanten vrij; aan de Zuidzijde strekt zich een met iepen beplant plein uit, aan de Noordzijde het kerkhof. Merkwaardig is, dat de toren ingangen heeft in Noord- en Zuidmuur naast den gevel van het schip en niet in den Westgevel. Het heele gebouw is opgetrokken van baksteen. De steen van den toren,Ga naar margenoot+ den aansluitenden Westelijken gevel van de kerk en van het hoofdkoor meet 28/30 × 12/13 × 7, die van de overige deelen is van veel kleiner formaat, | |
[pagina 16]
| |
meest 21/22 × 10/11 × 5/5,5 terwijl aldaar een grooter steen, ongetwijfeld van afbraak afkomstig, in fundeeringen en plinten voorkomt. Ga naar margenoot+ De toren is aan de Westzijde voorzien van twee korte steunbeeren. De gevels zijn vlak met uitzondering van het bovenste deel, waar de galmgaten in verdiepte vakken liggen die omsloten worden door hoeklisenen en rondboogfriezen. De achtzijdige met leien bekleede spits wordt omgeven door een omgang met houten balustrade. Ga naar margenoot+ De vensters van de kerk hebben geen van alle meer hun oorspronkelijke harnassen. Zij vertoonen afgeschuinde dagkanten en zijn aan het Noorderzijkoor bovendien van een kraal voorzien. Het venster in den sluitgevel van het zijkoor is gedicht terwille van het daartegen geplaatste grafmonument, het meest Oostelijke venster in den Noordgevel van dit zijkoor is lager dan de andere en rondbogig. Alleen het hoofdkoor heeft geen steunbeeren. Oorspronkelijk had elk van de vier travéeën van het Noorderzijschip een topgevel met een aansluitend zadeldak dwars op de as van de kerk. Deze toestand is weergegeven op een aantal oude afbeeldingen, o.a. Rademakers Rijnlandsche Gezichten no. 35 en een teekening in het Gemeentearchief van Leiden, catalogusnummer 7171, gedateerd 1737 (pl. X no. 27). Een teekening in het H.S. Verhees uit 1797 vertoont al den tegenwoordigen toestand met een rechte goot. Thans nog kan men in het metselwerk om de vensterkoppen de oude geveltoppen herkennen, waarvan het bovenste deel is afgebroken en daarna de tusschenliggende ruimten zijn volgemetseld. De doopkapel heeft een leien dak met een looden duif op den makelaar, welke duif bij de restauratie is vernieuwd. Overigens zijn alle kappen zadeldaken met een dekking van pannen. Het barenhuis aan de Noordzijde van den toren vertoont op den Noordwestelijke hoek den aanzet van een overhoekschen steunbeer, en is dus waarschijnlijk gebouwd op de grondslagen eener kapel. Ga naar margenoot+ De doopkapel, de consistoriekamer en het meest Oostelijke vak van het Noorderzijkoor hebben steenen overwelvingen. Overigens worden alle ruimten afgesloten door houten tongewelven in de kappen met uitzondering van den toren die slechts vlakke zolderingen heeft. De drie beuken van het schip worden gescheiden door achtzijdige pijlers zonder basementen of kapiteelen, welke pijlers overgaan in eenvoudig geprofileerde scheibogen. Aan hun Noordkant zijn de pijlers van beide rijen bezet met vlakke verzwaringen, die ongeveer te halver hoogte van de scheibogen eindigen. De lange Noordmuur is boven de lijst, die de vensterdorpels verbindt, eveneens van verzwaringen voorzien. De middenbeuk is met een triomfboog naar het hoofdkoor geopend. De Westwand van den Noorderzijbeuk bevat een wijde rondboognis. De Oostwand is met een boog van overeenkomstig beloop geopend tegen een iets smalleren boog, welke naar het zijkoor voert. De Zuiderzijbeuk heeft in zijn Oostwand een breede rondboognis welke eerst bij de restauratie is aangebracht, en die naast den triomfboog eindigt tegen een destijds ingekorte | |
[pagina 17]
| |
muurverzwaring. De Noorderwand van het schip bevat een gedichten ingang juist tegenover den Zuidelijken ingang die nog steeds in gebruik is. De oorspronkelijke overdekking van den Noorderzijbeuk zal ongetwijfeld hebben bestaan uit vier dwarse houten tongewelfjes in de vier dwarse kapjes waarover wij hierboven hebben gehandeld. De kapjes met hun gewelfjes zullen hebben gerust op bogen, die tusschen de pijlers en den Noordwand waren geslagen. Het beloop van deze bogen kwam waarschijnlijk overeen met dat van de halfronde bogen, die in den Oost- en Westwand van dezen zijbeuk nog aanwezig zijn. De beide koren trekken de aandacht door hun aanzienlijke afwijking van deGa naar margenoot+ as van het schip. De Noordwand van het hoofdkoor is naar het zijkoor geopend door middel van twee spitsbogen, die op een middenzuil met achtkant basement en lijstkapiteel samenkomen. Het zijkoor is bij het opstellen van het groote grafmonument aanmerkelijk gewijzigd, doordat men toen het Oostelijke vak door een gordelboog heeft afgescheiden en door een ribloos kruisgewelf heeft overdekt. Bij deze gelegenheid heeft men het venster in den Oostwand moeten dichten en het venster in den Noordwand verlaagd. Het houten tongewelf over de rest van het zijkoor rust aan de Zuidzijde op een overkraging met boogjes, welke noodzakelijk was, doordat de kap van het oudere hoofdkoor op de volle breedte van den muur rust. Onder het Oostelijke venster van het hoofdkoor een piscina. De doopkapel is gesloten met drie zeshoekszijden. Door het slaan van trompgewelfjesGa naar margenoot+ in de hoeken naar de zijde van het schip verkreeg men een zeshoekigen plattegrond voor het stergewelf, dat op kraagsteenen met engelkopjes in renaissancevormen rust. De sluitsteenen zijn voorzien van doken voor verdwenen culots. De consistoriekamer, oorspronkelijk sacristie, wordt overkluisd door eenGa naar margenoot+ ribloos kruisgewelf. In den Zuidwand een ampullennisje. Ongetwijfeld heeft men, zoodra bleek dat het Zuiderkoor niet of niet spoedig voltooid zou worden, een verbindingsgang gemaakt tusschen sacristie en hoofdkoor, welke verbinding bij de restauratie is vernieuwd. Blijkens de daarin verwerkte baksteen van groot formaat zijn de toren, de aansluitendeGa naar margenoot+ gevelvleugels van den middenbeuk en het hoofdkoor het oudst. Zij kunnen hebben behoord tot de kapel, die in het eind van de 13de eeuw moet zijn gesticht. De bouwvormen bevatten geen bijzondere gegevens voor nadere dateering. Daar toren en hoofdkoor aanzienlijk uiteenloopende assen hebben, is het weinig aannemelijk, dat zij tot één en dezelfde bouwperiode behooren. Vermoedelijk is ket koor het eerst gebouwd. Het schip zal uit de 15de eeuw dagteekenen, Noorderzijkoor, voorm. sacristie en het onvoltooide Zuiderzijkoor van omtrent 1500, de doopkapel uit de eerste helft van de 16de eeuw. Tot den inventaris behooren:
Orgel in rococovormen, door Pieter Assendelft, orgelmaker te Leiden, inGa naar margenoot+ 1765 voltooid (Fr. Burman, Het nieuwe Orgel in de Vrije Heerlijkheid van | |
[pagina 18]
| |
Catwijk aan den Rhijn, Utrecht 1765, blz. 28). De orgelgalerij wordt gedragen door vier Toskaansche zuilen van toetssteen en wit marmer. Tegen de onderzijde van de orgelgalerij in stucwerk de wapens -van Wassenaer en -van Wijhe.Ga naar margenoot+ Heerenbank met toogpaneelen, midden-XVII met de wapens -van Wassenaer en -van Wijhe (XVIIId). Ga naar margenoot+ Koperen kaarsenkroon in laatgotische vormen met twee rijen van elk zes armen en bekroond door de figuur van de H. Maagd in stralenkrans, waarvan de handen verloren zijn gegaan (pl. XII no. 33). De kroon hangt in de doopkapel. Ga naar margenoot+ Graftombe voor Willem van Lyere † 1654 en zijn vrouw Maria van Reygersberg † 1673, in 1663 vervaardigd door Rombout Verhulst (pl. XI no. 29 en pl. XII nos. 31 en 32). Op een sarcophaag van zwarte steen is in wit marmer de doode Willem van Lyere voorgesteld en daarachter zijn weduwe in treurende houding bij het lijk van haar echtgenoot. Tegen den wand achter de sarcophaag een opschriftplaat omgeven door festoenen met wapens, kwartieren, putti en doodsemblemen. Geteekend bij het voeteneinde van de mansfiguur: R. Verhulst fecit 1663. Voor litteratuur zie: M. van Notten, Rombout Verhulst, blz. 28. Bij de tombe hangen vier wapenbordjes met het wapen -van Wassenaer. Ga naar margenoot+ In het koor liggen eenige oude grafzerken (XVI-XVIII), waaronder twee priesterzerken ondersch. uit 1506 en 1522. (prins IIA blz. 128). Ga naar margenoot+ Tiengebodenbord, versierd met zuilen en fronton, dagteekenend van 1600, en twee tekstborden van 1608 en 1609. Ga naar margenoot+ Klok van 59 cM. middellijn met opschrift: GERRIT BAKKER ROTTERDAM Ao 1786. De gescheurde groote klok, die in 1598 door Willem Wegewaert te Deventer was gegoten, is in 1936 in den ouden vorm hergoten. Ga naar margenoot+ Slingeruurwerk (XVIII?). Ga naar margenoot+ Vroeger bevond zich op den sluitgevel van het hoofdkoor, aan de zuidzijde van het venster, een zeer vervaagde muurschildering, voorstellende den H. Christoforus, van welke muurschildering calques en een slechte foto op het Rijksbureau voor Monumentenzorg berusten.
Ga naar margenoot+ DE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK is een neogotisch gebouw tot welks inventaris behooren: Ga naar margenoot+ Altaar van eikenhout, in tombevorm, met tabernakel, rococo, midden-XVIII. Communiebank van eikenhout, à jour gestoken. Op het middenpaneel is het Lam Gods op het Boek met de Zeven Zegelen verbeeld, de zijpaneelen zijn gevuld met rankwerk. Waarschijnlijk XIX A. Kelk van gedreven en verguld zilver. De voet vertoont de symbolen van de Evangelisten, het Lam Gods en den Pelikaan, de cuppa medaillons met vier mansbustes (Kerkvaders?). Hoog 28 cM. Merken onleesbaar, XIXa. | |
Hofje.Ga naar margenoot+ HET KONINGSHOF in de Voorstraat is een eenvoudig baksteenen gebouw | |
[pagina 19]
| |
met vleugels en een hek met hardsteenen pijlers aan de straat. De gesmede boog van het inrijhek vertoont het opschrift: Koningshof Anno 1805. | |
Woonhuizen.Overrijn 10. Huis met topgevel en een sieranker in den topmakelaar, midden-XVII.Ga naar margenoot+ Overrijn 12. Gepleisterde trapgevel, XVII. Voorstraat 33. Heerenhuis met verdieping, voorzien van gesneden omlijsting van deur en bovengelegen venster. Aan weerszijden een poortje. Inwendig: Gang met stucplafond en een klok in gestucte omlijsting. Kamer met stucplafond en schoorsteen. Het heele huis dagteekent van omtrent 1740. | |
Molen.Korenmolen aan het Zuidelijk eind van het dorp. Slanke baksteenen bovenkruier, blijkens stichtingsopschrift boven den ingang dagteekenend van 1750. | |
Katwijk aan Zee.DE OUDE KERK van Katwijk aan Zee, eertijds gewijd aan den H. Andreas,Ga naar margenoot+ is eigendom van de Hervormde gemeente met uitzondering van den toren die aan de burgerlijke gemeente toebehoort. In 1461 sloot de balie Utrecht van de Duitsche Orde een overeenkomst met de burenGa naar margenoot+ van Katwijk aan Zee, waar toen ongetwijfeld al een kapel bestond, tot stichting van een afzonderlijke parochie (Acte van 12 Juni 1461 in het archief van de heerlijkheid Katwijk volgens vriendelijke mededeeling van Mevrouw m.l.h. eerdbeek-claasen te Katwijk-binnen). Omtrent den bouw van de kerk is overigens niets bekend. In 1572 werd het dorp met de kerk in brand gestoken door een afdeeling Spanjaarden, die langs het strand trok en in Katwijk was aangevallen (pars, blz. 564, Oudh. van Rijnl. blz. 494, j. brouwer, Kronieken van Spaansche soldaten, 1933, blz. 199-201). Bij de Hervorming werd Katwijk aan Zee voorloopig weer vereenigd met Katwijk op den Rijn, tot in 1599 gunstig werd beschikt op een verzoek een eigen predikant te mogen hebben (Vriendelijke mededeeling van Mevrouw eerdbeek-claasen). Wanneer men er toe was overgegaan een gedeelte van den bouwval van de uitgebrande kerk voor den dienst in te richten, is niet bekend, het zal vermoedelijk al zijn geschied vóór de gemeente weer zelfstandig werd, aangezien de torenklok al van 1594 dagteekent. In 1694 werd de kerk ‘zeer veel vergroot en verbeterd’, en vervolgens in 1709 met de helft vergroot. De bouwvallige torenspits werd in 1837 afgebroken en het volgende jaar vervangen door het tegenwoordige koepeltje (van der aa). Ook bracht men galerijen aan, maar desondanks was het gebouw te klein. Derhalve besloot men elders een nieuwe kerk te bouwen, die in 1887 werd ingewijd. De oude kerk werd nu aan haar bestemming onttrokken. Kunstschilders, vreezend dat het aardige bouwwerk zou verdwijnen, brachten een som gelds bijeen, die de kerkvoogdij werd aangeboden op voorwaarde dat de oude kerk ten minste 25 jaar in stand zou worden gehouden. In 1890 ging het gebouw met uitzondering van den toren in eigendom over aan de Reederij-vereeniging, die er een pakhuis van visschersmaterialen | |
[pagina 20]
| |
in vestigde (Vriendelijke mededeeling van Mevrouw eerdbeek-Claasen). De behoefte aan een tweede kerkgebouw was de oorzaak, dat de Hervormde gemeente het gebouw in 1921 terugkocht. In overleg met de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg ontwierp nu de architect a.p. smits te Aardenhout een plan tot herstelling van het bestaande schip en tot vergrooting daarvan door den bouw van een nieuw dwarsschip en koor op de oude grondslagen. Voor de herstelling van het schip verleenden het Rijk en de Provincie subsidies. Het werk werd in 1923 begonnen en in Februari 1925 werd de kerk weer in gebruik genomen. In 1942 is de kop van den toren op last van de Duitsche bezettingsmacht afgebroken. Ga naar margenoot+ De kerk, die uitwendig gewit is, bestaat uit een toren, een schip, een dwarsschip, een koor, een voormalige sacristie in den hoek tusschen koor en Zuiderdwarspand en een overeenkomstigen aanbouw in den hoek tusschen koor en Noorderdwarspand (pl. XIII no. 34). Het schip, dat door twee zuilen in twee even breede beuken wordt verdeeld, was vóór de Hervorming driebeukig. Middeleeuwsch is het muurwerk van den toren en het schip alsmede eenig opgaand metselwerk van Zuiderdwarspand en sacristie en het fundament van Noorderdwarspand en koor. Al het overige muurwerk, de beide zandsteenen zuilen in het schip en de bekappingen zijn modern, evenals de ingangsportalen tegen de lange wanden van het schip. Ga naar margenoot+ Al het oude metselwerk bestaat uit baksteen van het formaat 19,5 × 9,5 × 5,5. Ga naar margenoot+ De toren is voorzien van twee overhoeksche steunbeeren. Het verdwenen bovengedeelte was voorzien van hoeklisenen, die vroeger door boogfriezen werden verbonden. De bogen zijn lang geleden weggehakt of anderszins verdwenen waarna slechts een rechte uitmetseling was overgebleven. De toreningang is bij de restauratie van de kerk vernieuwd. Ga naar margenoot+ De muren van het schip worden geschoord door zware steunbeeren. De vensters zijn voorzien van rechte baksteenen stijlen welke bij de restauratie zijn aangebracht ter vervanging van niet oorspronkelijke houten ramen. Aan de Noordzijde van den toren bevat de Westgevel een spitsboognis, die eertijds geopend was naar een sinds lang verdwenen kapel, ongetwijfeld de doopkapel, waarvan de grondslagen bij de restauratie zijn teruggevonden en de afgekapte aansluiting tegen de Westgevel nog in het muurwerk is te volgen. Van een dergelijk maar kleiner aanbouwsel aan de Zuidzijde van den toren zijn eveneens de grondslagen teruggevonden en nog eenige sporen zichtbaar aan de gevels van toren en schip. Het uiterlijk van het schip wijkt vrij sterk af van de gedaante die het moet hebben gehad voor den brand van 1572, doordat het destijds driebeukig was en nu in slechts twee beuken is verdeeld. In den tijd dat het schip driedeelig was, bestond de bekapping waarschijnlijk uit drie evenwijdige daken, eindigend tegen topgevels op het Westen. Een gemeenschappelijke kap over alle drie beuken is althans weinig aannemelijk, aangezien zulk een kap bij de gegeven breedte tot boven aan het muurwerk van den toren zou hebben gereikt, waardoor een pijnlijke wanverhouding zou zijn ontstaan. Bovendien zijn tegen | |
[pagina 21]
| |
den toren geen aanwijzingen gevonden voor de aansluiting van zulk een kap. De huidige bedaking maakt uiterlijk den indruk uit twee evenwijdige kappen te bestaan; in werkelijkheid is het één dak met twee schuine schilden en een vermomd middenplat. Het torenportaal wordt overkluisd door een bij de restauratie hersteld kruisribgewelf.Ga naar margenoot+ De ruimten daarboven zijn toegankelijk door een deur die van de orgelzoldering in de kerk binnen den toren leidt. Van de twee rijen zuilen, die vroeger het schip in drie beuken verdeeldenGa naar margenoot+ zijn bij de restauratie de grondslagen teruggevonden. Dat het ronde zuilen zijn geweest, is op te maken uit de twee muurzuilen, die op de Oostelijke einden van de wanden der zijbeuken bewaard zijn gebleven en die de bogen hebben gedragen, waarmee de zijbeuken naar het dwarsschip waren geopend. Zij zijn van baksteen opgetrokken met basementprofielen en lijstkapiteelen van natuursteen, terwijl overigens de wanden geheel zijn gepleisterd. Bij de restauratie heeft men den tweebeukigen aanleg behouden dien men aanwezig vond, en die, gelijk hieronder zal worden betoogd, in 1709 tot stand zal zijn gekomen. De twee zandsteenen zuilen in de as van het schip zijn echter bij de restauratie geheel nieuw opgetrokken. De voormalige sacristie heeft een kruisribgewelf, dat bij de restauratie nieuwGa naar margenoot+ is aangebracht op de oude aanzetten. Het formaat baksteen, waarvan de oude deelen van kerk en toren zijn opgetrokken,Ga naar margenoot+ doet vermoeden, dat zij dagteekenen uit de tweede helft van de 15de eeuw, en dus waarschijnlijk van kort na de oprichting van de parochie in 1461. Dat de toren een weinig binnen het schip springt is wellicht te verklaren uit ligging op een ouderen grondslag. De sacristie is blijkens een daarin vermetselden steunbeer later tegen het Zuiderdwarspand opgetrokken en zou uit het midden van de 16de eeuw kunnen dagteekenen. Na den brand van 1572 heeft men in de Zuidelijke helft van het schip een kerkruimte ingericht door, zonder zich aan den driebeukigen aanleg te storen, een muur in de as van het schip te bouwen. In 1709 werd de kerk vergroot door er de Noordelijke helft van het schip bij te trekken en den muur in de as van het schip te vervangen door pijlers en bogen. Tot den inventaris van de kerk behooren: Een koperen kaarsenkroon met twee rijen van zes armen.Ga naar margenoot+ Twee tekstborden, onderscheidenlijk van 1611 en 1743. In het torenportaal liggen twee grafzerken, XVII, zie prins IIA blz. 130. De luiklok van 120 cM. middellijn, in 1594 door Willem Wegewaert te Deventer gegoten, is in 1886 overgebracht naar de nieuwe Hervormde kerk.
Aan de Zuidzijde van het dorp, vroeger vrij gelegen, sinds 1928 door stratenGa naar margenoot+ omgeven, ligt de oude, buiten gebruik gestelde VUURBAAK, die in 1605 werd opgericht ter vervanging van een andere die te dicht bij zee was komen te liggen (pars blz. 134). In 1901 verkeerde de vuurbaak in bouwvalligen toestand en is een herstelling uitgevoerd. | |
[pagina 22]
| |
Het bouwwerk is een vierkante baksteenen toren, die bij evengenoemde herstelling uitwendig is beklampt en bepleisterd. Op den zwaren romp staat, omgeven door een omgang, een laag 19de eeuwsch huis voor het licht. Boven den ingang een steen met sporen van twee wapens en het jaartal 1603. Volgens pars stonden op dezen steen de wapens van Holland en -van Wassenaar met het jaartaal M D C V. Inwendig: over de gelijkvloersche ruimte en de eerste verdieping troggewelven op korfbogen, over de tweede verdieping twee tongewelven gescheiden door een troggewelf.
Ga naar margenoot+ DE KATWIJKSCHE OUDHEIDKAMER, welke in 1936 is opgericht en nog geen vaste behuizing heeft, bezit een verzameling plaatselijke oudheden, waaronder verschillende Romeinsche, Germaansche en vroeg-middeleeuwsche voorwerpen, meest alle in de gemeente Katwijk gevonden. |
|