Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen
(1908)–Wilhelmus Johannes Kühler– Auteursrecht onbekend
[pagina 354]
| |
Bijlage II.
| |
[pagina 355]
| |
Int yaer ons heren m cccc ende j soe began hietGa naar voetnoot1) hijr des vrydagen na des hilligen sacramentes dach, die doe was op sante mercellijn ende petrus dach, myt groter vuricheit. - In 1401 nu viel Sacramentsdag, d.i. de Donderdag na Trinitatis, inderdaad op Marcellinus presb. en Petrus exorcista, d.i. op 2 Juni.’ Volgens dit bericht schijnt het boven allen twijfel verheven, dat Vrijdag 3 Juni 1401 met het werk begonnen is. Intusschen hebben wij een tweede aanwijzing, die Acquoy niet heeft gekend en die geheel onvereenigbaar is met de door hem gevolgde opgave. Ik bedoel de gegevens uit het ‘Cartularium’. Beginnen wij al dadelijk met A.I. Dit stuk is gedateerd: ‘Anno nativitatis Domini millesimo quadringentesimo primo, indictione nona secundum stilum et usum et consuetudinem civitatis et dyocesis Trajectensis, mensis Februarii, die quarta decima .... pontificis sanctissimi in Christo patris ac Domini nostri, domini Bonifacii, divina providentia papae noni anno duodecimo’. Het is het contract, waarbij de zusters van Meester-Geertshuis - ik haal de woorden wederom letterlijk aan - ‘hereditatem quandam, dictam Plecht et Dyepenveen cum domo et singulis suis pertinenciis’ verhuren aan Zwedera van Runen, Jutte van Ahuis ‘et aliis sororibus in loco dicto Dyepenveen habitantibus seu habitaturis’. Er zijn 14 Februari 1401 dus al bewoonsters, en er is dan reeds gebouwd op de onherbergzame plek. Bovendien weten wij zeker, dat Zwedera en Jutte niet eens tot de oudste bewoonsters hebben behoord; men zal zich uit Hoofdstuk II herinneren, dat anderen nog vóór haar te Diepenveen zijn gekomen. De tegenstrijdigheid springt in het oog: het is onmogelijk, dat | |
[pagina 356]
| |
Brinckerinck 2 Juni 1401 het nieuwe plan oppert en 3 Juni den woesten grond begint te bebouwen, als er reeds 14 Februari van dat jaarGa naar voetnoot1) eene woning staat en zusters wonen. Maar kan het contract, of liever de kopie die wij daarvan bezitten niet een schrijffout bevatten? Dat is al heel moeilijk aan te nemen. Vooreerst staat het jaartal niet met cijfers, maar met letters geschreven. Verder is de mogelijkheid dat in het oorspronkelijke stuk 1402 had gestaan - dán zou er overeenstemming zijn met het bericht in Handschrift D - buitengesloten door de dubbele bijvoeging ‘indictione nona’ en ‘anno duodecimo pontificis Bonifacii papae noni’. Immers, 1401 was het negende jaar van een indictiecyclusGa naar voetnoot2) en tevens het twaalfde regeeringsjaar van Bonifacius IX, die 2 November 1389 gekozen en 9 November gekroond werd. Er zou dus zonder eenige reden tot driemaal toe opzettelijk veranderd moeten zijn in een officieel stuk, als wij het ‘Cartularium’ van onjuistheid willen verdenken. Maar hiertoe hebben wij niet de minste aanleiding, zoodat deze wettelijk en in tegenwoordigheid van getuigen opgemaakte acte op 1400 als het jaar der stichting terugwijst. Er komt meer bij. Bisschop Frederik van Blankenheim schonk 7 Mei 1401 enkele voorrechten aan de kapel te DiepenveenGa naar voetnoot3), en in een brief, dien wij veel verder in het ‘Cartularium’ aantreffenGa naar voetnoot4), staat dat | |
[pagina 357]
| |
Zweder van Hekeren en zijn vrouw aan de zusters te Diepenveen den Aldenhof en den Nyenhof verkocht hebben. Dit stuk is gegeven op St. Agatha, d.i. 5 Februari 1401. Twee nieuwe bewijzen derhalve, dat vóór 3 Juni 1401 het bouwen begonnen was en de zusters Diepenveen al bewoonden. In de vierde plaats noemt ook Busch, de geschiedschrijver der Windesheimsche Congregatie, 1400 als het aanvangsjaarGa naar voetnoot1). Zijn opgave heeft te meer beteekenis, als wij in het oog houden, dat hij in 1456, dus juist in den tijd dat hij zijn kroniek begon, te Diepenveen als biechtvader heeft vertoefd. Hij, de ijverige historicus, ‘die een stalen geheugen moet hebben gehad, en zijn gansche leven door van alles aanteekening schijnt te hebben gehouden’Ga naar voetnoot2), mag dus tot de wèl ingelichten gerekend worden. Eindelijk zegt Rudolf Dier de Muden op eigenaardige wijze hetzelfde: hij maakt melding van de stichting in verband met een andere belangrijke gebeurtenis. Omstreeks Pinksteren na den dood van Heer Florens, lezen wij in zijn ‘Scriptum’, werd Diepenveen gestichtGa naar voetnoot3). Florens Radewijns stierf 24 Maart 1400; Rudolf Dier heeft hem nog gekend, en wij kunnen begrijpen hoe beide gebeurtenissen, die kort op elkander volgden, zich als bij elkander behoorend in het geheugen van een tijdgenoot hebben geprent. Tegenover dit alles staat, welbeschouwd, maar één bewijsplaats voor 1401; het zijn de reeds aangehaalde woorden uit Handschrift D, of liever uit Handschrift DV, fol. 8 vo en 101 ro. Want na hetgeen in Bijlage I | |
[pagina 358]
| |
gezegd is over de verhouding onzer handschriften, spreekt het vanzelf dat de opgaven van DV, D en MS. 8849-59Ga naar voetnoot1) uit één en dezelfde bron zijn gevloeid. Nu heeft onze studie op tal van plaatsen aangetoond hoe onnauwkeurig de Diepenveensche kroniek ten opzichte van de chronologie is, en het zou op zichzelf dus niet te verwonderen zijn, indien ook hier een fout was ingeslopen. Handschrift D zegt zelfs één keer dat Diepenveen in 1406 is begonnen!Ga naar voetnoot2) Toch, het samenvallen van Sacramentsdag met Marcellinus en Petrus in 1401 is juist en geeft te denken. Kunnen wij ook verklaren, hoe men tot deze opgave is gekomen? Misschien is dit mogelijk; in elk geval, ik geef hetgeen volgt alleen als gissing. Men wist: op Sacramentsdag (verg. ‘circa festum Penthecostes’ bij Dier) had Brinckerinck zijn voorstel gedaan, en den volgenden dag (Vrijdag) ging men al aan 't werk. In 1400 viel Sacramentsdag op 17 Juni, de Vrijdag dus op 18 Juni, zijnde Marcus en MarcellianusGa naar voetnoot3). Nu is men door de gelijkluidendheid dezen dag gaan verwarren met Marcellinus en Petrus, 2 Juni, een verwarring te eer mogelijk, doordat 2 Juni voorkomt als ‘sunte Marcelles dag’ alleenGa naar voetnoot4) en bij 18 Juni daarentegen juist Marcus wordt weggelatenGa naar voetnoot5). Zoo is de overeenstemming al heel groot en ligt de ver- | |
[pagina 359]
| |
gissing voor de hand. Is zij werkelijk begaan, dan moet het onmiddellijk verband met den Sacramentsdag, dat men niet kon loslaten, noodzakelijk geleid hebben tot het aannemen van 1401 als stichtingsjaar. Men bemerkt intusschen dat er nog een verschil bestaat: in 1400 is Marcellianus de Vrijdag, volgend op den Sacramentsdag (Donderdag) en in 1401 is Marcellinus de Donderdag zelf. Welnu, er is nog een bericht, dat ons wellicht de tusschenliggende schakel geeft. Wij lezen in de ‘Biographieën’, fol. 148 vo: ‘Int jaer ons Heren m cccc ende j doe began hij (Brinckerinck) te tymmeren dat heilige Diepenveen op sante Marcellijn ende Peters dach, dat doe was des Vrydages na des heiligen Sacraments dach’Ga naar voetnoot1). Dit bericht is op zich zelf natuurlijk onzin; maar het laat ons mogelijk den overgang zien, doordat het, bij een foutief jaartal, nog deze juiste herinnering heeft bewaard, dat de heiligedag in quaestie op den Vrijdag viel na Sacramentsdag. Ik wil echter niet ontkennen, dat de fout in de laatste aanhaling ook ontstaan kan zijn door slordige lezing van het bericht in de Handschriften DV en D. Maar in dat geval blijkt meteen, dat de plaats in de ‘Biographieën’ geen bewijskracht heeft voor 1401, daar zij dan slechts een kopie en nog wel een onjuiste kopie is. Hoe dit zij, wij moeten kiezen tusschen twee onvereenigbare berichten. Ik geloof, dat het veiliger is de verwarring van twee gelijkluidende heiligedagen in een op het punt van chronologie slordige kroniek aan te nemen, dan de vijf door mij genoemde bewijsplaatsen voor 1400 eenvoudig ter zijde te stellen. Ik voor mij aarzel dan ook niet, aan dit jaar de voorkeur te geven. |
|