Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen
(1908)–Wilhelmus Johannes Kühler– Auteursrecht onbekend
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede hoofdstuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat haar toebehoorde; het was gelegen te Diepenveen, een uur ten Noorden van Deventer, heette de Plecht en was een leen van den proost der St. LebuinuskerkGa naar voetnoot1). De zusters hadden het voor enkele jaren gekocht, gedeeltelijk van een harer stadgenooten, Gerrit SceidemakerGa naar voetnoot2), gedeeltelijk van de Broeders van Heer-FlorenshuisGa naar voetnoot3); de bedoeling was het als weidegrond te gebruiken. Gelijk bij een voorstel van Brinckerinck te verwachten was, stemden allen toe. Eén enkele maakte nog een voorbehoud: ‘Het is mij wel’, zeide zij, ‘als ik er maar niet behoef te wonen’. Daar zij vroom en ootmoedig was, doch niet te sterk van hoofd, stelde Brinckerinck haar gerust; en nu verzekerd van aller steun, besloot hij met zijn gewone voortvarendheid reeds den volgenden dag met eenigen uit haar midden aan het werk te gaanGa naar voetnoot4). Weinig aantrekkelijks bood de uitverkoren plek den toeschouwer aan. Somber en woest breidde het lage landschap zich uit; bosch en moeras wisselden elkan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der afGa naar voetnoot1) en slechts één schamele woning verried de aanwezigheid van menschen. Het landvolk uit de omgeving had vroeger de plaats bijna niet durven naderen. Alleen bij helderen zonneschijn en dan nog gewapend en wel bereden zou men het gewaagd hebben haar voorbij te gaan. Ook werd er verhaald, dat men niet lang te voren des nachts het geklop van hamers had gehoord, en toen niemand durfde onderzoeken vanwaar dat geluid kwam, had men ook klokgelui vernomen en lichten gezien; - alles de aankondiging, dat hier een klooster zou verrijzen, en tevens de bevestiging eener openbaring, die aan een oude vrouw ten deel was gevallenGa naar voetnoot2). Een der eerste maatregelen van Brinckerinck was, den ouden Wolterken, die de Plecht in pacht had en er met zijn vrouw en twee kinderen woonde, af te koopen. Voor een luttele som deed de grijsaard afstand van zijn recht, en onmiddellijk daarop kon men het werk met alle kracht aangrijpenGa naar voetnoot3). Merkwaardig schouwspel! De zusters zelven, waaronder er waren, die vroeger in lediggang en weelde hadden geleefd of die tot de aanzienlijken van het land behoorden, namen bijl en spade ter hand en met mannenkracht begonnen zij den grond te bearbei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denGa naar voetnoot1). Hier zag men vrouwen, die boomtronken uitrooiden; dáár waren zij met de uiterste krachtsinspanning bezig met het graven van slooten. Ginds kruiden weer anderen karren met aarde voort om straks, als het water afgevoerd en het land drooggelegd was, de diepten te vullen. Tot manslengte werd het terrein op de meeste plaatsen opgehoogd, en hoewel ook broeders bij dit alles behulpzaam waren, de zusters spaarden zichzelven in geen enkel opzicht. Rust namen zij bijna niet; was er eene onder haar, die voorstelde zich een weinig te verpoozen, dan wekte een andere haar op: ‘Lieve zuster, laat ons nog wat arbeiden terwijl wij 't kunnen, wij zullen vannacht wel uitrusten’. Legden zij 's avonds, doodaf, het werk neer, dan moesten de meesten zich van droge kleederen voorzienGa naar voetnoot2). En het viel haar niet hard zich zóó te moeten inspannen. Integendeel: met vreugde, met geestdrift wijdden zij zich aan haar taak: het was om God op deze plaats te kunnen dienen, dat zij haar bewoonbaar maakten; zij werkten, opdat zij zelven of anderen hier eenmaal een leven van vroomheid en wereldverzaking zouden leiden. Die gedachte bezielde haar: de handen arbeidden, maar de harten waren vervuld van de dingen die Godes zijnGa naar voetnoot3). Want voor wie in deze stemming niet deelde was het verblijf te Diepenveen in dezen tijd niet vol te houden. Dat zeide en toonde die burgemeestersweduwe uit Haarlem, welke er het volgend jaar kwam, toen het terrein reeds met een houten omheining en een poort was afgesloten. Eens stond zij naar de rustelooze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedrijvigheid te kijken; waar zij zich wendde of keerde, overal arbeid en inspanning. ‘Het is hier al een kruis, al een kruis’, zeide zij bij zichzelve, maar toch luid genoeg om door Brinckerinck, die in de nabijheid toezicht hield over het werk, verstaan te worden. ‘Vrouwe’, antwoordde hij, ‘wist gij niet dat het hier een kruis was? En zaagt gij niet dat het kruis boven de poort stond, toen gij hier kwaamt? En zocht gij het kruis niet, wat wildet gij dan hier doen?’ - Zij voelde dan ook, dat zij bij de zusters niet op haar plaats was en ging weder naar huisGa naar voetnoot1). Zoodra men te Diepenveen enkele armelijke hutjes had opgeslagen van teenen vlechtwerk, dat met klei was dichtgemaakt, kwamen er drie, door Brinckerinck aangewezen zusters wonenGa naar voetnoot2). De eerste was Hille Sonderlants, vroeger een wereldsche begijn, doch sinds haar bekeering eene der devoten van Meester-GeertshuisGa naar voetnoot3). Dáár had ook de tweede, Griete Daegens, in haar jeugd korten tijd vertoefd. Uit wereldschgezindheid was zij weggegaan; toen later het berouw kwam en zij terug wilde keeren, had zij haar plaats natuurlijk verbeurd. Gelukkig werd zij in Lamme van Dyesehuis opgenomen, en daar bleef zij tot Brinckerinck haar naar Diepenveen zondGa naar voetnoot4). - De derde heette Gese Boevyncks. Ook Zwedera van Runen zag nu spoedig haar hartewensch vervuld. Te gelijk met de Vrouwe van Vreden en Eefse Hodden werd zij overgeplaatst. Vóór zij Deventer verliet, ging zij met een korf aan den arm naar den schepen Johannes ter Poorten, dien wij vroeger reeds als een vriend der devoten hebben ontmoet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij verzocht hem om timmergereedschap, dat zij nu zoo wèl zou kunnen gebruiken; hij was haar gaarne ter wille, en met meer dan zij gevraagd had begiftigd, kwam zij blijde te DiepenveenGa naar voetnoot1). Zij had er nog maar kort gewoond of Elsebe Hasenbroecks volgde haar. Voor haar eenig overgebleven kind behoefde deze niet meer te zorgen: Brinckerinck had het tot zich genomen en naar school gezondenGa naar voetnoot2). De banden der natuur, zelfs de hechtste en heiligste, werden afgesneden, waar men Gods roepstem meende te volgen. Dat bleek ook aan Truide van Beveren, die te gelijk met Elsebe kwam. Zij was een gehuwde vrouw; haar man had zij te Windesheim, in het klooster, achtergelaten en zelve was zij naar Diepenveen doorgereisdGa naar voetnoot3). Nog kwamen ter zelfder tijd Truide van Roekel en Griete Kerstkens, en zoo breidde zich langzaam doch gestadig het aantal zusters uit. Intusschen werd ook het bouwen voortgezet. En om het gelijksoortige bij elkander te voegen, zal ik hier even aanstippen, hoe de zusters voortgingen in deze en de volgende jaren daarbij te helpen. Toen er kalk gemaakt en steenen aangedragen moesten worden, waren zij het die deze werkzaamheden verrichttenGa naar voetnoot4). Van Elsebe Hasenbroecks wordt gezegd, dat zij altijd de eerste was in den arbeid en dat zij de steenen tot bovenaan de muren van de kerk en de overige gebouwen bracht. Zóó was zij daarbij ‘verslonden in onzen lieven Heer’, dat zij vaak niet wist wat zij deedGa naar voetnoot5). Natuurlijk had men ook hulp van deskundigen noodig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder leiding van Brinckerinck werkte een aantal leekebroeders; op de heiligedagen wees hij hun aan wat ieder afzonderlijk te doen had en terwijl hij voortliep, omringden zij hem ‘als de discipelen den Heer’. Gehoorzaam in alles, deden zij ook in zijn afwezigheid wat zij vermoedden, dat hem aangenaam zou zijnGa naar voetnoot1). En naast hen had Brinckerinck nog gewone werklieden in dienst. Van dezen ondervond hij aanvankelijk eenigen last: als zij 's avonds te zeven uur den arbeid nederlegden, waren zij gewoon zich met lichtvaardige en uitgelaten scherts te vermaken, - een ergernis voor den ingetogen man die zoo iets, vooral in deze omgeving, niet kon dulden. Daarom ging hij eens naar hen toe, en werkelijk - het teekent wederom den indruk dien hij maakte - bewoog hij hen, zich in hun vrijen tijd met vrome overdenkingen bezig te houdenGa naar voetnoot2). De vraag is, hoe Brinckerinck aan het geld kwam, dat hij toch ook noodig had ondanks de hulp, die hem zoo belangeloos werd verleend. Toen hij begon had hij slechts vier of vijf goudguldens, maar hij vertrouwde op de barmhartigheid Gods. Spoedig ondervond hij, dat zijn geestverwanten hem niet in den steek lieten. De Broeders van Heer-Florenshuis zonden hem zijn vaderlijk erfdeel terug, dat hij niet lang geleden had ontvangen, maar natuurlijk onmiddellijk aan de gemeenschap had afgestaanGa naar voetnoot3). En Zwedera, wier onbaatzuchtigheid wij reeds hebben leeren kennen, schonk hem haar jaarlijksch inkomen van driehonderd guldenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierbij liet zij het niet. Den 18den Mei 1402 maakte zij te Deventer haar testament, waarbij zij ten behoeve van de zusters te Diepenveen afstand deed van al haar goederen, roerend en onroerend, waar ook gelegen en met welken naam ook te noemenGa naar voetnoot1). Niets behield zij voor zich zelve, noch in het heden noch in de toekomst. Eerst door deze edelmoedige beschikkingen kon Brinckerinck zijn plan doorzetten. Welverdiend is dus de onderscheiding, dat zij in de latere gedenkstukken de medestichteres van Diepenveen wordt genoemdGa naar voetnoot2). Doch ook anderen toonden warme belangstelling. Elsebe Hasenbroecks bracht, nog eer zij een plaats had gekregen, een groote som gelds. Zij had het niet eens geteld; uit de volheid van haar hart gaf zij wat haar het eerst voor de hand was gekomen. Verwonderd zag Brinckerinck op. ‘Meent gij het ook, Elsebe?’ vroeg hij. ‘Weet wel, dat ik hierdoor niet gebonden wil zijn om u een plaats te geven’. Zoo sprak hij, want veil mocht Diepenveen niet zijn, nu zoomin als laterGa naar voetnoot3). En behalve hetgeen de zusters bij haar komst inbrachten - Truide van Beveren bijv. was zeer vermogendGa naar voetnoot4) - ontving Brinckerinck in die eerste jaren telkens giften van onbekende belangstellenden. Nu eens was het een schoone vergulde miskelk, die, naar men in den eenvoud des harten geloofde, door een engel Gods was gebrachtGa naar voetnoot5); dan weder een beurs vol geld, dat ter leen gegeven, doch nimmer teruggevraagd werdGa naar voetnoot6). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voeg hierbij nog, dat de zusters van Meester-Geertshuis hielpen waar het noodig was; dat uit haar keuken en kelder meermalen levensbehoeften werden gezondenGa naar voetnoot1), - en wij zullen begrijpen, dat men te Diepenveen althans kon rondkomen. Ja meer dan dat: Brinckerinck was nog in staat, met milde hand aalmoezen uit te reiken. Wist of vermoedde hij, dat een gave van hem het heil zijner naasten of de eer van God bevorderen zou, dan weigerde hij nooitGa naar voetnoot2). Zeker, men had het niet ruim te Diepenveen; het eten was dikwijls armelijk en de dekking des nachts onvoldoendeGa naar voetnoot3), - maar als wij herhaaldelijk lezen, dat de armoede in de eerste jaren zoo bijzonder groot wasGa naar voetnoot4), dan moeten wij niet uit het oog verliezen, dat de reusachtige rijkdom van later de tegenstelling onwillekeurig heeft verscherpt. Of hoe zou het anders mogelijk geweest zijn, dat de zusters reeds in Februari 1401 den Aldenhof en den Nijenhof met de tienden grof en smal kochtenGa naar voetnoot5); dat zij in 1406, wederom door aankoop, dit grondbezit met twee erven vergroottenGa naar voetnoot6)? IJverig en volhardend waren zij, en mede hieraan hadden zij het te danken, dat zij in korten tijd tot zekeren welstand kwamen. Zoo bezaten zij spoedig schapen, varkens, runderen en ander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veeGa naar voetnoot1), en dus ook een ‘koehuys’ met wat er verder noodig wasGa naar voetnoot2). Dat zij zich behelpen moesten, is niet te ontkennen: de eerste gebouwen waren van hout, het bedehuis niet uitgezonderdGa naar voetnoot3). Dit bedehuis was met de kleine kapel verbonden en diende zoowel voor koor als voor spinvertrekGa naar voetnoot4). Zoo tenminste was de toestand in September 1403. Wist de vergadering te Diepenveen - want meer was zij voorloopig niet - op deze wijze langzamerhand haar bestaan te verzekeren, de verhouding tot Meester-Geertshuis, het moedergesticht, was en bleef hartelijk. Ik kan haar niet beter kenschetsen dan door te zeggen: even innig als de betrekking tusschen Heer-Florenshuis en WindesheimGa naar voetnoot5), mocht die tusschen de beide vrouwen-congregaties heeten. Het geestelijk verkeer was opgewekt en vruchtbaar. De zusters uit Deventer kwamen, nu de een dan de ander, te Diepenveen; zij onderwezen daar, wat zij zelven van Vader Brinckerinck hadden geleerd. En omgekeerd gingen van tijd tot tijd sommigen van de Diepenveensche zusters naar Meester-Geertshuis om er de noodige inlichtingen te ontvangenGa naar voetnoot6). Een enkele maal vinden wij Beerte Swijnkes in de jongere stichtingGa naar voetnoot7), doch meermalen Salome Sticken, die telkens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door Brinckerinck werd gezondenGa naar voetnoot1). Zij werkte en las de getijden met de zusters, en verwekte door haar bijzondere devotie allen tot vurigheid. Maar hoe nauw de verwantschap ook was, Diepenveen bleef zelfstandig. Vooreerst had het zijn eigen bestuur; als de ‘meestersche’ die het gezag uitoefende, trad nu eens Eefse Hodden, dan weer Elsebe Hasenbroecks opGa naar voetnoot2). En wat de bezittingen der beide huizen betreft, men hield ze met zorg uit elkander. In het begin, toen het nieuwe plan aller hoofd en hart vervulde, had niemand van een regeling der geldzaken gerept. Zoodra men echter te Diepenveen op dreef begon te komen, had Brinckerinck de noodzakelijkheid van zulk een regeling ingezien. Den 14den Februari 1401, dus acht maanden na de stichting, werd een contract opgemaakt, waarbij de zusters van Meester-Geertshuis de Plecht met al wat er op stond verhuurden aan Zwedera van Runen, Jutte van Ahuis en de overige bewoonsters voor den prijs van veertien mud tarwe 's jaarsGa naar voetnoot3). Voorts werd iedere ondersteuning in geld of geldswaarde, met het oog op latere teruggave, nauwkeurig opgeteekendGa naar voetnoot4). Maar van aflossing kon niet veel komen, en begrijpelijk is het dan ook, dat eindelijk, na minstens zeven jaar, een lichte ontevredenheid ontstond onder de zusters van Meester-Geertshuis, in wier oogen te veel geleend en te weinig terugbetaald werd. Toen Brinckerinck dit hoorde, nam hij terstond de oorzaak der oneenigheid weg door voorgoed een scheiding tusschen de bezittingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te maken. Hij gaf voor de Plecht een erf te Holten, dat vroeger had behoord aan Vrouwe Zwedera, die inmiddels gestorven wasGa naar voetnoot1). Later vreezend, dat hij dit goed niet had mogen vervreemden, ruilde hij het voor een erf van gelijke waarde te Noeselt. Ook de voorschotten uit Meester-Geertshuis werden op dezelfde wijze afbetaald; zoo bleef geen andere band bestaan dan die van vriendschap en liefdeGa naar voetnoot2). En dit was ook gewenscht, waar men van den aanvang af het plan had, Diepenveen tot een klooster te maken en het voorts in het kapittel van Windesheim te doen inlijven. Op dat doel zien we aldoor aansturen; de man, die daarbij met vaste hand het roer hield, was natuurlijk Brinckerinck. Niet dat hij bij iedere poging zelf de handelende persoon was; zoo noodig gebruikte hij een ander, die geheel deed wat hij verlangde. In Diepenveen's gedenkschriften zijn betrekkelijk weinig herinneringen bewaard aan dezen tijd. Het is daarom niet gemakkelijk de ontwikkeling van stap tot stap te volgen; doch gelukkig bezitten wij van elders verschillende stukken en acten, die, gevoegd bij de onmisbare berichten uit andere kronieken, ons in staat stellen het verspreide weer in zijn oorspronkelijk verband te vatten en zoo op niet al te gebrekkige wijze een herbouw te geven van deze voorgeschiedenis. Reeds den 7den Mei 1401 wist Brinckerinck van Frederik van Blankenheim een voorrecht te verwerven voor de kapel te Diepenveen, die toen nog niet voltooid was. De Utrechtsche Bisschop Schonk veertig dagen aflaat aan alle boetvaardigen, die op zekere feestdagen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het heiligdom bezoeken, bij den bouw hulp verleenen, of het in hun testament of op andere wijze met goud, zilver en verdere benoodigdheden bedenken zouden, terwijl die gunst zich ook uitstrekte tot hen, die het kerkhof zouden omgaan. Op zijn slot te Vollenhove gaf Frederik van Blankenheim dit stukGa naar voetnoot1); toen hij in de Meimaand van het volgend jaar te Deventer vertoefde, willigde hij een verzoek van anderen aard in. De hoogadellijke Zwedera van Runen richtte met de overige te Diepenveen wonende vrouwen tot hem de bede, of zij daar ter plaatse een klooster mochten stichten; natuurlijk handelde zij op aanwijzing van Brinckerinck. Kennelijk in verband met dit verzoek is het feit, dat zij juist twee dagen te voren (18 Mei 1402) op de ons reeds bekende wijze afstand van al hare bezittingen had gedaan: men moest althans zekere goederen kunnen aanwijzen, waarvan de nieuwe stichting eigenaresse zou zijn of waaruit de onkosten van den opbouw bestreden konden worden. De Utrechtsche Bisschoppen toch waren niet gewoon zonder behoorlijken waarborg hunne toestemming te geven; dat hadden de broeders van Windesheim ondervondenGa naar voetnoot2). Van Blankenheim was een begunstiger der moderne devotie - niemand minder dan Thomas a Kempis heeft dit met warmte in hem geprezenGa naar voetnoot3) - en gaarne liet hij zich dan ook bewegen tot een antwoord, waarin hij toestond te Diepenveen een klooster van de orde van den H. Augustinus te bouwenGa naar voetnoot4). Voorts lijfde hij het bij voorbaat in bij het kapittel van Windesheim en gaf dit of den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prior superior volmacht om een biechtvader aan te stellen voor het nieuwe klooster, die de sacramenten aan alle bewoonsters en bewoners zou kunnen uitreiken behoudens, voegt hij er natuurlijk bij, het recht van de parochiekerk. Eindelijk bepaalde hij, dat genoemd kapittel of zijn hoofd de bevoegdheid zou hebben zoowel tot visiteeren en bestraffen als tot het aanstellen van eene overste en het wijlenGa naar voetnoot1) der zusters. Meer kon de Bisschop voorloopig niet doen; want beiden, de parochiepriester en het kapittel van Windesheim, zouden hunne toestemming nog moeten geven eer het plan kon doorgaan, en het was nu de taak van Brinckerinck en de zijnen die toestemming te verwervenGa naar voetnoot2). Laat ons, om den toestand wel te begrijpen, beginnen met iets te zeggen over het geestelijk gezag waaronder Diepenveen stond. Het behoorde tot de parochie van de L. Vrouwekerk te Deventer, maar deze stond op hare beurt onder de kapittel- of St. Lebuinuskerk, in wier onmiddellijke nabijheid zij gelegen was. Wanneer de rector der Mariakerk zijn ambt aanvaardde, moest hij een eed van trouw en gehoorzaamheid afleggen aan de hoofdkerk en op tal van punten de rechten en den voorrang van deze laatste erkennenGa naar voetnoot3). Die verhouding had ten gevolge dat Brinckerinck, om Diepenveen te kunnen losmaken van alle verplichtingen, zich zoowel te verstaan had met den rector der Mariakerk als met het kapittel van Deventer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met dit laatste wist hij al spoedig een schikking te treffen. Een ‘Litera Decani et Capituli Daventriensis’, gedagteekend 20 September 1403Ga naar voetnoot1), verklaart, dat de gevraagde medewerking gaarne zal verleend worden. Met een woord van waardeering voor Brinckerinck's ijver ontslaat het kapittel het op te richten klooster met zijn gansche bevolking van alle lasten en verplichtingen jegens de hoofdkerk, mits dat klooster zich verbindt jaarlijks, ter vergoeding van de schade die anders geleden zou worden, binnen de octaaf van Kerstmis twee oude Tornoische grootenGa naar voetnoot2) uit te keeren. En op dienzelfden 20sten September gebeurde nog iets anders. De suffragaan van den Utrechtschen Bisschop wijdde dien dag de kapel te Diepenveen met het altaar, alsmede het kerkhofGa naar voetnoot3); de geheele stichting - die toen intusschen nog niet was voltooid - droeg hij plechtig op aan de bescherming van de H. Maagd Maria en St. AgnesGa naar voetnoot4). Het verband is duidelijk: de aanwijzing ligt in de wijding van het kerkhof. Bij begrafenissen toch verviel een deel van de inkomsten - de quarta pars - aan de hoofdkerkGa naar voetnoot5), en dit verschuldigde werd nu geconverteerd in een vaste som. Voorshands moest het hierbij blijven. Brinckerinck kon niet verder komen, doordat er geschillen rezen met den magistraat van Deventer en den proost, terwijl ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de rector der Mariakerk zich nog niet tot toegeven geneigd toondeGa naar voetnoot1). Ofschoon wij nergens meer kunnen vinden van welken aard die geschillen zijn geweest, valt het toch niet moeilijk, hier een alleszins aannemelijke gissing voor te dragen. Wat den magistraat betreft, hij verzette zich er altijd tegen, dat de devoten hunne onroerende goederen, met name hunne huizen vergrootten of verbeterden. Dit is ons reeds gebleken bij de ruiling van Zwedera's woning met die der broeders; en later zou het opnieuw blijken ten opzichte van BuuskenshuisGa naar voetnoot2) en Meester-Geertshuis. In laatstgenoemde stichting hielden de schepenen de zusters zelfs het lokaas voor, dat ‘si doer die vijnger wolden sien ende gonnen hem, dat si huijsinge an mosten copen ende ander dijnge die hem noetdruftich weren’, als het Interdict tijdens het Utrechtsche schisma niet langer door haar werd geëerbiedigdGa naar voetnoot3). En bij dit algemeene bezwaar kwam ditmaal nog de bijzondere overweging, dat men Diepenveen tot geestelijk goed en dus vrij van belasting zou maken. Denken wij aan het geheel gelijksoortige geval, toen de broeders op den Nemelerberg bij Zwolle hunne vergadering in een klooster wilden veranderen: ook toen verzette de stadsregeering zich om de genoemde redenGa naar voetnoot4). Wij mogen dus den tegenstand van den Deventerschen magistraat veilig uit dezelfde oorzaak verklaren. En nu de proost. Het kan vreemd schijnen, dat deze bezwaar maakte, terwijl het kapittel, waartoe hij be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorde, toestemming had gegeven. Vergeten wij echter niet, dat hij leenheer was van de PlechtGa naar voetnoot1) en dat hij als zoodanig zal gehandeld hebben. Hangende die geschillen zien wij Brinckerinck, die voor geen inspanning terugdeinsde, zich moeite geven naar een andere zijde. Hij wendde zich nu tot het kapittel van Windesheim en hier, zooals te verwachten was, slaagden zijne pogingen. In het jaar 1406 verkreeg hij van genoemd kapittel, dat de prior van Windesheim bevoegd werd verklaard, de zusters te Diepenveen in te kleeden, haar de professie af te nemen, ze te wijlen, te visiteeren en de priorin na haar verkiezing te bevestigenGa naar voetnoot2). Maar deze toestemming, hoe welkom ook, was natuurlijk alleen nog in beginsel gegeven; tot recht verstand van hetgeen volgt, worde dit wèl in het oog gehouden. Eerst moesten de zusters nog enkele voorwaarden vervullen: zij konden haar vergadering niet in een besloten klooster veranderen en niet toetreden tot de Windesheimsche Vereeniging, zoolang de band met de Mariakerk niet was losgemaakt en voorts hare kloostergebouwen niet aan bepaalde eischen voldeden. Eindelijk, in den loop van 1407, gelukte het de laatste bezwaren uit den weg te ruimen. De voorspraak van vele aanzienlijkenGa naar voetnoot3) bewerkte, dat zoowel de magistraat als de proost toegaven; ook Gozewijn Cock, de rector der Mariakerk, zwichtte voor den aandrang van Johannes Vos, den prior van Windesheim en verschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lende anderen. Den 21sten December van genoemd jaar teekende en bezegelde hij in de woning van Brinckerinck de verklaringGa naar voetnoot1), waarin het volgende werd bepaald. Vooreerst zou de biechtvader van het klooster de biecht mogen hooren van de zusters en verder van al degenen, hetzij vrouwen of mannen, die daar hunne vaste woonplaats hadden; hij mocht hun de absolutie geven en de kerkelijke sacramenten uitreiken. Vervolgens zouden deze bewoners, benevens zij die een laatste rustplaats in het klooster begeerden, er begraven mogen worden, zonder dat daarvoor de minste toestemming noodig was van Cock of zijne opvolgers, terwijl alle baten, die daaruit konden voortvloeien, onbetwist het eigendom van het klooster zouden zijn; - in één woord, Diepenveen werd van alle verplichtingen jegens de parochiekerk ontslagen, behoudens deze enkele, dat het jaarlijks een oud Fransch schild aan den rector der Mariakerk had te betalen. En opdat het geen enkelen waarborg zou missen, verwierf het spoedig nog transfixbrieven van den BisschopGa naar voetnoot2) en het kapittel te DeventerGa naar voetnoot3). Zoo was dan eindelijk de inspanning van ruim zeven jaar beloond. Wij kunnen ons voorstellen, hoe blijde het hooge feest van Jezus' geboorte in den zusterkring werd gevierd: spoedig zou de groote dag verrijzen, waarop Diepenveen een klooster mocht worden. Men koos daarvoor den 21sten Januari van het volgende jaar: den dag aan de beschermheilige St. Agnes gewijd. De inkleeding der twaalf eerste zusters had plaats in de kleine kapelGa naar voetnoot4). De prior van Windesheim was over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekomen en verrichtte de plechtigheidGa naar voetnoot1) in tegenwoordigheid van Johannes van Kempen, den prior van den St. Agnietenberg en Hendrik Walvis, den prior van MariënbornGa naar voetnoot2). Wij zullen later zien welke ceremoniën men daarbij in acht nam; hier zij het genoeg te zeggen, dat de voorschriften der ‘Constitutiones’ gevolgd werden. Groot was de toeloop van belangstellende devoten, zoowel vrouwen als mannen; met blijdschap en stichting zagen zij, hoe deze ‘bruiden des Heeren’ zich aan haren ‘Hemelschen Bruidegom’ verbonden. En hoe diep was niet de ontroering van dezen zelven! Onder haar waren vrouwen en meisjes; toen het belangrijkste oogenblik haars levens gekomen was, konden de meesten hare tranen niet inhouden. Enkelen van dit twaalftal hebben wij reeds vroeger leeren kennen; ziehier de namen van allen in de juiste volgordeGa naar voetnoot3): Hille Sonderlants, Geertruid Monickes, Griete Daegens, Elizabeth van Delft, Dymme van Rijsen, Truide Schutten, Swene en Geertruid ter Poorten, Mechtelt van Apeldoorn, Geertruid van der Lyst, Elsebe Hasenbroecks en Truide van Beveren. De drie eerstgenoemden legden denzelfden dag hare professie af, maar de overigen bleven een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaar lang novitiae. Tot rectrix werd aangesteld Hille SonderlantsGa naar voetnoot1); het was een voorloopige maatregel, dien men steeds in nieuwe kloosters nam, ten einde aan de zusters een leidsvrouw te geven tot zij zelven op wettige wijze een priorin konden kiezenGa naar voetnoot2). Griete Daegens werd suppriorinGa naar voetnoot3) en Geertruid Monickes cantrix en vestiariaGa naar voetnoot4). Nog één zuster nam den volgenden dag de orde aan: het was Jutte van Ahuis. Doch wegens haar ziekte moest zij op haar bed gekleed en geprofest worden. Slechts één dag was zij de dertiende der zusters; reeds den 23sten Januari 1408 overleed zijGa naar voetnoot5). Tevens werd Diepenveen bij de inkleeding van dit twaalftal tot een besloten klooster gemaaktGa naar voetnoot6). Wij hebben hieronder te verstaan, dat een deel van de stichting en wel het voornaamste, waarbinnen de eigenlijke zusters woonden, van het overige werd afgesloten. De gestelde grenzen mocht geen harer overschrijden behalve in noodzakelijke gevallen, bijv. wanneer een of meer uit haar midden werden uitgezonden om een ander klooster te hervormen. Omgekeerd had niemand van buiten toegang tot dien afgeperkten kring, uitgezonderd natuurlijk diegenen, welke krachtens hun ambt er komen moesten, bijv. de priester, die de nonnen op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar sterfbed bediende. Aanvankelijk waren de grenzen te Diepenveen tamelijk eng; later, den 27sten October 1419Ga naar voetnoot1), dus na den dood van Brinckerinck, werden zij ruimer getrokken. Ook buiten het slot, maar nog altijd binnen den ringmuur, woonden zusters, de zgn. buitenzusters; haar aantal bedroeg bij de insluiting in 1408 ‘wel twintig’, die onder het bestuur stonden van Elizabeth Tayen van TielGa naar voetnoot2). Nu had het nieuwe klooster nog slechts één voorwaarde te vervullen: het moest zich tot zulk een welstand verheffen, dat het kapittel van Windesheim het kon inlijven. De grondwet der Vereeniging schreef voor, dat geen nieuw huis kon opgenomen worden, tenzij het in staat was minstens negen kloosterlingen en het daarbij behoorende personeel te onderhouden en voorts voldoende gebouwen bezatGa naar voetnoot3). Aan den eersten eisch was voldaan; de tweede echter wachtte nog op vervulling. Wel was Brinckerinck vóór de insluiting, in 1407, begonnen met de voorbereidende werkzaamheden. Hij had het bedehuis, dat met de kapel was verbonden, laten nederwerpenGa naar voetnoot4) om plaats te maken voor de fondamenten eener nieuwe kerk. Ook had hij reeds een steenoven opgerichtGa naar voetnoot5); maar in geen geval was hij nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ver gevorderd bij de groote gebeurtenis van Januari 1408. Eerst daarna kon hij zich met alle krachten werpen op het laatste deel zijner taak. En met blijden moed ging hij aan het werk. Om het noodige geld te verkrijgen, ondernam hij een collectereisGa naar voetnoot1) door het Oversticht en naar sommige steden van het Hertogdom Gelre en de Graafschap Zutfen. Zijn groote welsprekendheid kwam hem hierbij uitnemend te stade; toen hij zijn tocht volbracht had, beschikte hij over een som, die aanzienlijk genoeg was om zijne plannen te kunnen uitvoeren. De zusters stemden natuurlijk van harte met hem in; en Brinckerinck begon nu met in de nabijheid van het klooster verschillende kuilen te laten graven om te zien, of daar ook klei te vinden was geschikt voor tichelsteenen. Spoedig ontdekte men dicht bij Diepenveen een kleilaag; met alle macht ging men daarop aan het uitdelven en bouwde tevens nog op een geschikte plaats een steenoven. Binnen het jaar had men toen in de beide ovens zóóveel steenen gebakken, dat men in het volgende aan het metselwerk kon beginnen. De professie der negen novitiae had nog plaats in de oude kapelGa naar voetnoot2), maar lang zou men zich niet meer hoeven te behelpen. Brinckerinck was in die dagen vol blijmoedig vertrouwen. Hij liet zware en uitgebreide fondamenten leggen, zóó uitgebreid, dat een welmeenend leekebroeder Gerrit Velthuus zich bezorgd maakte, dat men het werk niet op dien voet zou kunnen voltooienGa naar voetnoot3). ‘Gerrit broeder’, zeide Brinckerinck toen, terwijl hij op een groote kist in de nabijheid wees, ‘indien ik u beloofde, deze altijd gevuld te houden met koren, zoudt ge mij dan vertrouwen?’ ‘Zeker, heer!’ was het antwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Welnu’, vervolgde Brinckerinck, ‘zoo vertrouw ik op onzen lieven Heer, dat Hij mij helpen zal dit werk te volbrengen’. En in denzelfden tijd ook, toen iemand hem schertsend vroeg wat hij van plan was te stichten, moet dat woord vol blijdschap hem uit het hart zijn geweld: ‘Een roofnest bouw ik ten dienste van God, om den duivel vele zielen af te winnen’Ga naar voetnoot1). Eindelijk, tegen den herfst van 1411, was de nieuwe steenen kloosterkerk voltooid. Den 21sten September werd zij gewijd en den volgenden dag de altarenGa naar voetnoot2). Het is opmerkelijk en wijst wel op de nauwe verwantschap, die toen reeds met Windesheim bestond, dat men, in overeenstemming met het gebruik aldaar, ook voor Diepenveen de jaarlijksche viering van de kerken altaarwijding op den eersten Zondag na den 16den October steldeGa naar voetnoot3). Blijkbaar was men nu ook ver genoeg gevorderd met de overige gebouwen, want bij het eerstvolgende generaal kapittel, dat na Paschen van 1412 werd gehouden, lijfde de Windesheimsche Vereeniging Diepenveen bij hare kloosters inGa naar voetnoot4). De onvermoeide volharding had eindelijk haar loon gevonden en haar doel in ieder opzicht bereikt. Twee vragen rijzen hier bij ons op. Vooreerst: het klooster moest bij de incorporatie over voldoende gebouwen beschikken; - welnu, hoe zag het er dan toen en later uit? In de tweede plaats: wat had die inlijving voor Diepenveen ten gevolge? Aan welke grondwet had het voortaan te gehoorzamen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat het eerste punt betreft: er bestaat ongelukkig geen duidelijke beschrijving van het klooster, en alles wat ik geven kan is dan ook niet meer dan een flauwe schets. Gebruik makend van enkele zijdelingsche opmerkingen, hier en daar verspreid, en van de aanwijzingen, die nog te vinden zijn bij nauwkeurige opneming van de plaats, waar het klooster eenmaal heeft gestaan, wil ik trachten althans eenig denkbeeld van de uitgebreide stichting te geven. Het hoofdgebouw was opgetrokken in den vorm van een vierkantGa naar voetnoot1). In het midden bevond zich een open | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ruimte, een ‘hof’ met vruchtboomen beplant en aan alle zijden ingesloten door den trans of kloostergang en de gebouwen onmiddellijk daarachter. Aan de noordzijde stond de kerk, natuurlijk met het koor naar het oosten, terwijl de toren zich aan het westelijk einde verhief. Van het inwendige der kerk is te zeggen, dat zij twee koren bezatGa naar voetnoot1) en wel boven elkander: het gewelf, dat het eerste overdekte, was de vloer van het tweedeGa naar voetnoot2). Beneden in het ‘heerenkoor’ stond het hoog- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
altaar aan de Maagd Maria en St. Agnes gewijdGa naar voetnoot1); boven in het ‘groote’ of ‘nonnenkoor’Ga naar voetnoot2) - een trap van 27 treden voerde daarheen - vond men het altaar van St. Agnes, dat vroeger in de kleine kapel had gestaan. Nog twee andere altaren moet de kerk rijk zijn geweest, waarvan het eene aan St. Anna was opgedragenGa naar voetnoot3). Aan de rechterzijde van het benedenkoor was de deur, die toegang gaf tot den kloostertrans. Deze trans diende tot begraafplaats voor de zustersGa naar voetnoot4) en grensde niet alleen aan de kerk, maar liep door langs de vleugels van het gebouw. Stak men hem uit de kerkdeur komend over, dan kwam men in de kapel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ziehier alles, wat wij in onderling verband hebben kunnen brengen. Wat de vleugels betreft, die de eigenlijke kloostergebouwen bevatten, telkens vinden wij melding gemaakt van de verschillende kamers en vertrekken, doch op zulk een wijze, dat het niet meer uit te maken is, hoe zij ten opzichte van elkander gelegen waren. En van elke poging om deze moeilijkheid op te lossen moet, dunkt mij, worden afgezien, daar het klooster later - zeker bijv. na 1435Ga naar voetnoot1) - nog is uitgebreid en de vertrekken niet altijd dezelfde bestemming behieldenGa naar voetnoot2). Zooveel is zeker, dat de vleugels twee verdiepingen haddenGa naar voetnoot3); dat de geheele stichting door een steenen muur was omgevenGa naar voetnoot4) en dat twee poorten, waarvan een aan de oostzijdeGa naar voetnoot5), toegang tot haar gaven. Er moeten echter nog in de 18de eeuw papieren bestaan hebben, die meer bijzonderheden bevatten. Dumbar heeft ze gebruikt, doch thans zijn ze, helaas, niet meer terug te vinden. Bij gebrek aan de oorspronkelijke bescheiden kunnen wij niet beter doen dan diens beschrijving tot aanvulling over te nemenGa naar voetnoot6). Sprekend over het ‘zwaere en wytlugtige kloostergevaerte’ zegt Dumbar, dat het ‘bevat heeft behalve het eygentlyke Klooster, (bestaende uit de tweede poortkaemer, het voorhuis, eene spreekkaemer, eetkaemer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gastenkaemer, kleerkaemer, voorraetkamer, eene reex van slaepkaemerenGa naar voetnoot1) en andere niet bygenoemde, de keuken, het wasch- brou- werk- bak- en siekenhuis enz.), de kerk, eene kappelle, twee kerkhoven, eenen grooten moeshof, de eerste poortkaemer en den vrythofGa naar voetnoot2), met zyne verscheide afgezonderde wooningen voor des Kloosters Bestierder en nog twee andere Priesters met hunne bedienden, voor de buitenzusters en voor de bouwknegts en andere manspersonen, dagelyx in dienst van de Kloosterlingen zynde, met de daer aengehechte bou- en slagthuizenGa naar voetnoot3) koey- en paerdestallen, bak- en brouhuizen, hout- en turfschuuren enz.’Ga naar voetnoot4). Ongenoemd blijven in deze opsomming o.a. de kapittelkamer en de liberieGa naar voetnoot5). Van de vertrekken, waarin de zusters hare werkzaamheden verrichtten, lagen, gelijk wij reeds in 't voorbijgaan hebben opgemerkt, verschillende aanvankelijk niet binnen de clausuur. Een enkel voorbeeld ter verduidelijking: ‘Doe dit cloester iersten geslaten waert, doe quam die putte mede bynnen, daer men wt te brouwen plach. Doe moste men daer bynnen putten dat men daer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buten brouwen solde’Ga naar voetnoot1). Immers, de ‘uitwendige werken’, ‘backen, brouwen, caken ende al ander dinge bleven daer buten te doen’Ga naar voetnoot2). Maar in 1419 kwamen de ‘officiën bynnen’Ga naar voetnoot3) en dus ook de werkplaatsen waarin men ze verrichtte. Buiten bleven alleen de zusters, die voor de gasten te zorgen hadden en zij, die met het toezicht op het vee belast waren. Tevens dient hierbij opgemerkt, dat in later tijd de nonnen en conversinnen ieder haar afzonderlijk koor hadden, wat in het begin mogelijk niet het geval is geweestGa naar voetnoot4). Wij komen nu tot onze andere vraag: welke gevolgen had de incorporatie voor Diepenveen? Welbeschouwd is deze vraag tweeledig. Vooreerst hebben wij te onderzoeken, in welke betrekking het afzonderlijke klooster kwam tot het groote kapittel van Windesheim, en vervolgens, hoe het binnenshuis bestuurd moest worden. Diepenveen zond als vrouwenklooster geen afgevaardigde naar en had dus geen stem in het generaal kapittel. Het eenige, wat de priorin jaarlijks moest doen, was een brief schrijven, waarin zij haar ontslag vroegGa naar voetnoot5). Men begrijpt de bedoeling van dezen maatregel: evenals bij de priors, die mondeling hetzelfde verzoek deden, had het kapittel zoo gelegenheid om ongewenschte personen op eenvoudige wijze te verwijderen. Natuurlijk was de aanvraag van uitnemende priorinnen als Salome Sticken en hare opvolgsters niet meer dan een vorm; voor zoover wij weten, heeft Diepenveen gedurende zijn gansche bestaan nooit door de tusschenkomst van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
generaal kapittel een leidsvrouw moeten verliezen. De uiteenzetting van de verdere verhouding stuit op eigenaardige moeilijkheden. Immers, de ‘Constitutiones’ - wel te verstaan die van het kapittel, niet de afzonderlijke van de vrouwenkloosters - zouden hier het volle licht kunnen ontsteken, als wij ze nog in haar oorspronkelijke redactie bezaten. Maar juist deze is door voortdurende omwerking verloren gegaan, en de vroegste lezing, die wij kunnen raadplegen, is die van 1502Ga naar voetnoot1). Nu zal ons blijken, dat de voorschriften der zoo vervormde ‘Constitutiones’ niet zouden hebben toegelaten wat in werkelijkheid vroeger is gebeurd; de eenige weg, die ons dus openstaat, is uitsluitend af te gaan, niet op de theorie van de grondwet, maar op de praktijk der feiten. En dan meen ik het volgende te mogen zeggen. Wij zien hoe Johannes Vos de macht, die hem, den prior van Windesheim, in 1406 door het kapittel was geschonken, uitoefende; - een bevoegdheid overeenstemmend met die van ‘commissarius sanctimonialium’Ga naar voetnoot2). Hij was het, die telkens de zusters inkleeddeGa naar voetnoot3) en ook bij voorkomende gelegenheden zijn gezag deed gelden. Letten wij nu echter op het merkwaardige bericht, dat de Diepenveensche kroniek bevat: ‘Ene zeer corte tyt voer syn (Brinckerinck's) versceiden doe dat salighe eynde quam, soe sette hie dat kostel goet, dat hie den heren ghewonnen hadde, dat dijepenvene is, in een ewich testament den heren van wyndesem inder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teghenwoerdicheit des eerwerdighen priors van wyndesem, heer iohan van huesden, dat hie goddienstelicke an nam ende ock gheconsentiert waert vanden ghemenen conuente ende breue op ghemaket woerden, meer waer die breue sijn en wetten wi niet, meer die mi dit sede hadde die breue ghesien ende sie hebben ons noch tot desen daghe toe zeer trouwelike goddiensteliken wal besorghet’Ga naar voetnoot1). Wat de inhoud van dat ‘eeuwig testament’ geweest is, leert ons de vergelijking met twee berichten van Thomas a KempisGa naar voetnoot2): de bevoegdheid, die Johannes Vos persoonlijk bezat, werd uitgestrekt tot al zijne toekomstige opvolgers. Maar hiermee deed Brinckerinck iets, dat in later tijd onwettig zou geweest zijn: toen immers had het generaal kapittel alleen het recht, de zorg voor de nonnen aan iemand op te dragenGa naar voetnoot3). Misschien - het is slechts een gissing, die ik hier uitspreek - lost dit wel de anders onverklaarbare moeilijkheid op, dat zulke belangrijke stukken zoek zijn geraakt. Hoe dit zij, er is uit het oogpunt der latere wet nog een tweede onregelmatigheid begaan: de bevoegdheid van een commissarius mocht nooit erfelijk zijn. Kwam hij te overlijden, dan verviel zij weder aan het kapittel of aan den vertegenwoordiger daarvan, den prior superiorGa naar voetnoot4). Deze laatste bepaling nu maakte, dat het genoemde tweede bezwaar in de praktijk niet gevoeld behoefde te worden: de prior van Windesheim en de prior superior der Vereeniging was één en dezelfde persoon. Daardoor was het mogelijk, dat de verhouding met Windesheim voortdurend dezelfde bleef, dat onze Diepenveensche schrijfster kon zeggen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Sie hebben ons noch tot desen daghe toe zeer trouwelike besorghet’, wat wij ook inderdaad in al de handschriftelijke gedenkstukken telkens bevestigd vinden. Veel minder moeilijkheden levert de beschrijving op van de visitatie, die jaarlijks vanwege het kapittel geschieddeGa naar voetnoot1). Een commissie van twee leden, bestaande uit de priors van Windesheim en den St. AgnietenbergGa naar voetnoot2), bezocht dan het klooster, waar zij van vier tot acht of tien dagen vertoefde en alles wat de geestelijke en tijdelijke belangen betrof met nauwgezetheid onderzocht. Vooraf werd in het openbaar voorgelezen wat bij de vorige visitatie de aandacht had getrokken. Daarna begon de ondervraging. Eerst kwamen de zusters afzonderlijk voor een bedekt tralievenster, maar bij het verder onderzoek moesten zij ten aanhoore van allen getuigenis afleggen. Wanneer het bleek, dat de priorin uit vrees een belofte van hare onderhoorigen had afgeperst, werden dezen daarvan ontslagen en ontving de schuldige een strenge straf. Niemand mocht vroeg of laat eenige gevoeligheid toonen over hetgeen anderen omtrent haar zeiden. En de visitatoren waren verplicht onderzoek te doen naar alles: of de priorin nergens nalatig in was, of zij de gebreken bestrafte, haar kuischheid en zedigheid onverdacht waren, of zij een goed voorbeeld gaf, enz. Niet minder streng werd het gedrag van de nonnen en conversinnen nagegaan; er is bijna geen punt te noemen, of het kwam op zijn beurt in behandeling. Bovendien was iedere zuster die wist, dat het een of andere vergrijp gepleegd was, gehouden dat mede te deelen, ook al vroeg men er niet naar. Wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den financieelen toestand betreft: de visitatoren onderzochten nauwkeurig, of het klooster zich soms met schulden had bezwaard; voor de overtredingen ook op dit gebied hadden zij de noodige boetedoeningen op te leggen. Want deze dubbele taak rustte nu nog op hen: wanneer zij van alles voldoende op de hoogte waren gekomen, bepaalden zij de straffen, die zij oorbaar achtten en schreven zij het resultaat van hun bezoek in duplo op. Het eene stuk bleef te Diepenveen, waar het twee maal 's jaars moest worden voorgelezen; het andere behield de prior superior voor het generaal kapittel. Geschenken mochten de visitatoren in geen enkelen vorm aannemen, maar de onvermijdelijke onkosten waren voor rekening van het klooster. Op deze wijze oefende het kapittel van buiten af invloed op het leven te Diepenveen. Wij begrijpen de heilzame bedoeling. Waar een klooster, aan zich zelf overgelaten, misschien zedelijk zou achteruitgaan, daar trachtte de Vereeniging door voortdurend toezicht elke verslapping te weren. Zeker heeft de visitatie in het algemeen veel goeds gedaan; toch was de geest te Diepenveen, althans in den bloeitijd, zóó voortreffelijk, dat de jaarlijksche bezoekers er weinig of niets te verbeteren hadden, en wij dan ook van hunne werkzaamheid bijna geen melding gemaakt vindenGa naar voetnoot1). Maar de invloed van het kapittel deed zich nog op andere wijze gelden. De wet, die binnenshuis dagelijks werd gehoorzaamd, waarnaar men zich in doen en laten richtte, was de algemeene grondwet, door het kapittel voor alle vrouwenkloosters vastgesteld. Dat deze ‘Constitutiones’ te Diepenveen gezag hadden, was dus mede een gevolg van de inlijving. De opmerking, dat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vóór 1412 niet anders leefde dan daarna, doet hier niets van af; men had reeds bij den aanvang die inlijving als einddoel voor oogen, en in 1408, toen men dit bijna bereikt had, begon men natuurlijk de orde en de kloosterregels van de Vereeniging te volgen. Want dit spreekt wel vanzelf: daar de Windesheimers reguliere kanunniken der orde van St. AugustinusGa naar voetnoot1) waren, moesten de zusters, wier huizen in het kapittel werden opgenomen, reguliere kanunnikessen van dezelfde orde zijn. Zoo was het vroeger geweest met St. Mariënveld te Amsterdam, het eerste van de zestien vrouwenconventen; zoo was het thans ook met Diepenveen. En welke waren nu de regels, die het kapittel voorschreef? Hoe moest in ons klooster het leven zijn ingericht, wat kleeding, bestuur, werkzaamheden, in één woord: wat het uitwendige betrof? Met het oog op deze vragen willen wij thans kennis maken met de verschillende soorten van Diepenveen's bewoonsters en bewoners.
De eersten, op wie onze aandacht valt, zijn natuurlijk de nonnenGa naar voetnoot2), die wegens hare kerkdiensten in het koor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook koorzustersGa naar voetnoot1), of omdat zij stem in het kloosterkapittel hadden ‘capitulares’Ga naar voetnoot2) heetten. Zij waren de hoofdpersonen, het middelpunt, om wie al de overigen zich bewogen. Bij haar verschijning maakten zij den indruk van witte nonnen. Zoo worden zij aangeduid door BuschGa naar voetnoot3), die in verschillende vrouwenkloosters van de Vereeniging en ook te Diepenveen heeft vertoefd. Wit was volgens hem het symbool van het reine levenGa naar voetnoot4). Toen hij eens het gewaad van de zusters zijner orde tegenover dat van anderen stelde, zeide hij: ‘Onze nonnen dragen een wit ordekleed, dat is het subtiel, over witte rokken, en een grooten zwarten sluier over al hare hoofddoeken en wijlen’Ga naar voetnoot5). Teekent deze korte beschrijving het uiterlijk van de koorzusters al tamelijk duidelijk, wij kunnen haar gelukkig nog aanvullenGa naar voetnoot6). Eenige uitvoerigheid hierbij worde niet overbodig geacht, daar de kloosterlingen zelven het gewaad dat zij droegen niet als iets bijkomstigs, maar als iets kenmerkends beschouwdenGa naar voetnoot7). Op het hoofd hadden de zusters, wier haar natuurlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was afgesnedenGa naar voetnoot1), de genoemde witte hoofddoeken, het eenige linnengoed, dat in onmiddellijke aanraking met haar lichaam mocht komen. Deze bedekkingGa naar voetnoot2) liet alleen het ovaal van het gezicht bloot en liep uit in een wijden kraag om hals en schouders. Over dit alles droegen zij den grooten zwarten sluier, die tot op den bovenarm neerviel. Dekten zij ‘na die manyer van diepenveen’ haar aangezicht, dan kon men geen ‘bescheit’ daarvan zienGa naar voetnoot3). Het eigenlijke ordegewaad was het subtiel of koorhemd, dat van tamelijk grof linnen was vervaardigd en onder den kraag uitkomend, bijna het geheele lichaam omgaf. Voor de nonnen was het met, voor de novitiae zonder mouwen; eens in de maand werd het gewasschenGa naar voetnoot4). De ‘overrok’ (tunica superior), een lang wit kleed, stak onder het subtiel nog ongeveer twee handbreedten uit; hij moest ruim om de schouders zijn, werd met knoopen gesloten en had mouwen, die niet ver van voren open waren. Dat deze rok over den grond zou slepen, achtte men ongepast: hij moest er altijd minstens twee vingers boven blijven. De schoenen waren van zwart leer, breed van voren en niet nauw sluitend. Voorts vinden wij nog melding gemaakt van een zwarten mantel met witte stof of schapenvachten gevoerd, die slechts een handbreed korter dan de rokken moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn en van boven twee of drie ruwe knoopen had. Blijkbaar droegen de zusters dien niet bij haar gewone doen en laten, maar alleen in het koorGa naar voetnoot1). Ook omtrent de onderkleeding waren nauwkeurige voorschriften gegeven. Zij mocht evenmin iets kostbaars bevatten; het doel was uitsluitend ‘de naaktheid te bedekken en de koude te weren’. Voor dit laatste werd zeker ruim voldoende gezorgd; ieder toch, lezen wij, ontving behalve twee of drie lijfrokken (tunice inferiores) een of twee pelzen (pellicia) van schapen- of lammervellen, twee overrokken van de aangeduide soort en verder kousen, sokken en het overige naar behoefte. Deze kleeding nu was voor alle nonnen dezelfde. Onder haar bevonden zich natuurlijk enkelen, die het gezag uitoefenden - en wij zullen thans de verschillende waardigheden te beschouwen hebben - maar niemand, zelfs de priorin niet, mocht zich van de overigen onderscheiden door iets bijzonders in haar gewaadGa naar voetnoot2). Toen Diepenveen in 1412 in het kapittel was ingelijfd, moest ook aan de voorloopige regeling een einde komen, dat een rectrix het klooster bestuurde. De zusters mochten thans zelven op de wettige wijze een priorin kiezen; en hoewel Hille Sonderlants niet zonder lof hare betrekking had vervuld, elke andere non, die den leeftijd van dertig jaar bereikt, minstens drie jaar in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een klooster der Vereeniging geleefd en zich voorbeeldig gedragen had, was evengoed verkiesbaar als zij. De uitkomst zou dan ook toonen, dat niet zij, maar Salome Sticken de begeerde persoon was. Ziehier de wijze, waarop de keuze toen en laterGa naar voetnoot1) plaats had. Diepenveen moest altijd beginnenGa naar voetnoot2) met den prior superior verlof te vragen om twee priors van naburige kloosters uit te noodigen, wier tegenwoordigheid vereischt werd. Een plechtige mis ging aan de benoeming vooraf; daarna kwamen de beide priors, de rector en de stemgerechtigde zusters in het kapittelhuis bijeen. Met ernst werden allen daar vermaand, om met het oog op God, zoo goed zij konden, iemand te kiezen, die waardig was deze gewichtige betrekking te vervullen. Stemopnemers waren de drie genoemde broeders en even zoovele zusters, welke zij zich zelven toevoegden. Na den rector stemden deze nonnen het eerst en vervolgens de overigen één voor één; zij moesten het echter zóó doen, dat niemand buiten de zes, die zitting hadden, haar kon verstaanGa naar voetnoot3). Wie twee derden der stemmen op zich had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereenigd, was gekozen; toch was de benoeming eerst geldig, als de beide priors haar namens het kapittel hadden bekrachtigd. En dezen wachtten daarmede nog minstens een dag, opdat allen die bezwaren hadden, ze zouden kunnen inbrengen. Of te Diepenveen ooit eenig verzet is aangeteekend, weten wij niet; wel, dat zelfs de keuze van Salome Sticken niet met algemeene stemmen, en dientengevolge evenmin tot aller genoegen heeft plaats gehad. Sommigen viel het zwaar, dat Hille Sonderlants werd afgezet; een enkele, Truide Schutten, had zelfs vrij wat te verduren, omdat men haar dit leedwezen zeer kwalijk namGa naar voetnoot1). Na de confirmatie werd de nieuwe priorin door de suppriorin en de oudste zuster naar het koor geleid, waar de overige nonnen haar verbeidden. En als men in een plechtigen dienst God had geloofd en gedankt, verzamelden zich alle bewoonsters van Diepenveen in het kapittelhuis om gehoorzaamheid te beloven aan haar, die voortaan het klooster zou besturen. Van haar kant moest de priorin een dergelijke belofte voor zich en haar huis schriftelijk inzenden bij het eerstvolgend generaal kapittel. Het verder deel van den dag was aan vreugde gewijd; men mocht zelfs twee keer maaltijd houden, tenzij het juist Vrijdag of een andere vastendag wasGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van nu af werd de priorinGa naar voetnoot1) door hare onderhoorigen met de gewone onderscheiding bejegend. Wie haar tegenkwam of haar iets overhandigde, moest een buiging met het hoofd maken; wie zat, opstaan en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eveneens neigen. Nauwkeurig waren de eerbewijzen vastgesteld, waarmede men haar op verschillende plaatsen had te begroeten; en toch, hoe groot haar aanzien ook was, zij stond in bevoegdheid achter bij den prior van een mannenklooster. De reden ligt voor de hand: als vrouw kon zij geen priester zijn, en moest zij het gezag deelen met den rector, die het wèl was en als zoodanig alle noodige functiën verrichtte. Ook had zij een raad van twaalf zusters naast zichGa naar voetnoot1), dien zij bij gewichtige aangelegenheden moest raadplegen. Over het geheel bezat zij niet meer dan de uitvoerende macht; zij was het, die overal de leiding had, in koor en reventer de fouten, welke onder het lezen gemaakt werden, verbeterde, bij het wekelijksch kloosterkapittel de straffen bepaalde, verlof gaf tot het ontvangen of schrijven van brieven, eens in het jaar naging, of de zusters ook voorwerpen bezaten, waarvan het gebruik haar niet was geoorloofd; - in het kort, zij had met gebod en verbod te waken, dat Diepenveen de voorschriften der orde en der Vereeniging naleefde. Aan den anderen kant moest zij zelve daarbij het voorbeeld geven en zich in de eerste plaats aan de algemeene tucht onderwerpen; spijs of drank mocht voor haar niet beter zijn, het minste privaatbezit was ook haar streng verboden. Onmiddellijk onder haar stond de suppriorinGa naar voetnoot2), die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij op advies van den rector en den raad der twaalf benoemde. Welke de rechten en plichten van deze zuster waren, behoeft nauwelijks gezegd te worden. Zoo vaak de priorin om de een of andere reden, bijv. ziekte of zwakte, niet aanwezig kon zijn, viel zij tijdelijk voor haar in. Zij oefende dan hetzelfde gezag uit, doch zoo bedachtzaam en gematigd mogelijk; in het algemeen mocht zij niet zoo gemakkelijk toestemming tot iets geven als haar meerdere. Voorts vormde zij, als het ware, den overgang van de priorin tot de gewone zusters. Het behoorde tot haar kiesche taak, eerstgenoemde op fouten en tekortkomingen te wijzen, maar zij moest tevens bij anderen de priorin zooveel mogelijk verontschuldigen. Ieder jaar, na Paschen, had zij haar ontslag aan te bieden; echter kon zij ook binnenstijds afgezet worden, als dit dengenen, die haar benoemd hadden, oorbaar voorkwam. De derde gewichtige betrekking was die van procura- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trixGa naar voetnoot1). Op dezelfde wijze als de suppriorin werd zij gekozen en kon zij haar bevoegdheid verliezen. Die bevoegdheid strekte zich uit over de financieele zaken. Niet dat zij de vrije beschikking had over de geldmiddelen - het bedrag, dat zij jaarlijks op eigen gezag aan de armen kon geven, mocht een Rijnschen gulden niet te boven gaan - maar zij voerde het beheer, nam in ontvangst en betaalde, moest zorgen dat alles op zijn tijd inkwam en voldaan werd, en had voorts de verplichting nauwkeurig boek te houden. De priorin kon haar ieder oogenblik rekenschap vragen; bovendien moest zij uit eigen beweging deze meermalen over gewone aangelegenheden, en zeker in ieder buitengewoon geval raadplegen. Onder al de zusters was zij meesttijds de eenige, die geld mocht hebben en een kist, die met een slot was verzekerd. Vast ééns in het jaar deed zij rekening en verantwoording. Hebben wij thans kennis gemaakt met de hoofdpersonen, die de voornaamste werkzaamheden vervulden, er waren nog betrekkingen van ondergeschikten aard, die evenzeer waargenomen moesten worden. Doch omdat men daarvoor veelal conversinnen koos, zal het noodig zijn, eerst een enkel woord over deze soort van zusters te zeggen. Kloosterlingen waren ook zijGa naar voetnoot2), daar zij, evenals de nonnen, de gelofte hadden afgelegd. Maar in tegenstelling met dezen hadden zij in hoofdzaak den handenarbeid, de ‘uitwendige werken’ te verrichten. Ofschoon dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderscheid in de praktijk niet altijd bleef gehandhaafd en wij te Diepenveen meermalen koorzusters en conversinnen te zamen het een of ander ambachtsbedrijf zien uitoefenenGa naar voetnoot1), er bleef altijd een afstand tusschen beiden bestaan. De conversinnen waren en gevoelden zich de minderen; zij hadden zich in het minst niet te bemoeien met de leiding; zij werden geleid en moesten zich ‘in allen eenvoud en zachtmoedigheid onderwerpen aan den wil van hare oversten’. Dat enkelen zich heimelijk teleurgesteld voelden, wanneer zij conversin en geen koorzuster werden, is dan ook begrijpelijkGa naar voetnoot2); anderen daarentegen toonden ook in dit opzicht volkomen volgzaamheidGa naar voetnoot3). De redenen, waarom men iemand opnam onder deze kloosterlingen van lageren staat, waren verschillend. Nu eens geschiedde het wegens lichaamszwakteGa naar voetnoot4), dan weer omdat aanleg noch ontwikkeling berekend waren voor de werkzaamheden der nonnen. Wie eenmaal conversin was, moest het blijven; slechts bij hooge uitzondering gaf het generaal kapittel zijn onmisbare toestemming, dat een zuster van den lageren tot den hoogeren stand mocht overgaanGa naar voetnoot5). Door verschil in gewaad, verklaarde het nadrukkelijk, had men in geen enkel opzicht minder deel aan de geestelijke zegeningen. En dit brengt ons ten slotte vanzelf tot de vraag, hoe de conversinnen gekleed waren. Van de nonnen onderscheidden zij zich alleen hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door, dat zij den zwarten sluier misten, een grijzen in plaats van een zwarten mantel hadden en geen subtiel, maar een scapulier droegen. Dit laatste kleedingstuk was - men denke aan den naam - een witte schouderbedekking, die van voren en van achteren in een breede strook uitliep. Deze strooken reikten bij de novitiae nauwelijks tot de knieën, bij de geprofeste zusters tot over het midden van het scheenbeen. Voor 't overige hadden zij hetzelfde lijfgoed als de nonnen. Uit haar midden nu werden de geschiktsten gekozen voor verschillende der betrekkingen, die wij nog te bespreken hebben. Vooreerst noem ik, de volgorde der ‘Constitutiones’ in acht nemendGa naar voetnoot1), de kelderwaarster (celleraria). Zij had het toezicht over brood en bier, boter en vleesch, in één woord over alles wat keuken en kelder betrof en moest wat noodig was verstrekkenGa naar voetnoot2). Van verwanten aard waren de diensten, welke de reventerwaarster (refectoraria) bewees. Zij toch zette spijs en drank op tafel, voorzag deze des winters van kandelaars, droeg zorg, dat onder het eten ieder het hare kreeg, waschte het vaatwerk enz. Waren er zwakken, die iets bijzonders moesten gebruiken, dan deed zij het haar toekomen; ook bracht zij bij de driemaandelijksche aderlatingen al het benoodigde in orde. De zorg voor de kranken was opgedragen aan de ziekenwaarster (infirmaria). Zoowel een non als een conversinGa naar voetnoot3) mocht deze betrekking vervullen; wie eenmaal was aangesteld moest met hartelijke toewijding de lijdenden in het ‘sieckhuys’ verplegen of doen verplegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dáár had, zoo noodig, een geneesheer van buiten toegangGa naar voetnoot1); daar zorgde men ook voor de geestelijke behoeften door getijdenboeken te geven of, zoo zwakte het gebruik daarvan bemoeilijkte, door voor te lezen. Bemerkte de ziekenwaarster, dat een aan haar zorg toevertrouwde zuster achteruitging, dan waarschuwde zij de priorin, opdat men in het gemeenschappelijk gebed de lijderes zou gedenken. Bij een sterfbed bracht zij alles in gereedheid voor de laatste plechtigheden; ook gaf zij het teeken, dat de zusters voor het scheidingsoogenblik te zamen riep en maakte, als de dood was ingetreden, de toebereidselen voor de begrafenisGa naar voetnoot2). Werd daarentegen een zieke beter, dan was zij het wederom, die de priorin daarvan kennis gaf; de herstelde keerde dan tot het gewone kloosterleven terug, al genoot zij soms nog eenigen tijd enkele voorrechten. De volgende betrekking is die van kleederwaarster (vestiaria)Ga naar voetnoot3). Wat deze te doen had, zegt het woord zelf: zij moest de kleeren der zusters en de nog niet gebruikte lappen bewaren, de mot er uit houden, alles op zijn tijd doen wasschen, voor het verstelwerk zorgen en degenen, die onachtzaam met haar goed omgingen, berispen of desnoods in het kapittel aanklagen. Daar Diepenveen een besloten klooster was, had de kostersche (sacrista) een minder omvattenden werkkring dan haar ambtsbroeder in een mannenconvent. Zij ontving wel uit de hand van de priorin de sleutels en met die sleutels de zorg voor alles wat zich in de kerk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevond; doch wegens de clausuur kon zij slechts in een bepaald gedeelte komen. Daarbuiten had een van de geestelijken, die met den rector samenwoondenGa naar voetnoot1), het toezicht: hij moest bijv. het schip van de kerk laten schoonmaken en het heilig vaatwerk reinigen. Voor 't overige zorgde de kostersche voor het onderhoud van de misgewaden; zij moest waken, dat nooit iets daarvan, dat door ouderdom was versleten, voor ongewijd gebruik werd bestemd. Mede was haar opgedragen de noodige waskaarsen te verstrekken, omtrent wier aantal en gewicht nauwkeurige voorschriften bestonden. Ook de voorzangster (cantrix) had een werkzaamheid minder dan de cantor, die immers in de mannenkloosters de processies regeldeGa naar voetnoot2). Deze werden te Diepenveen niet gehoudenGa naar voetnoot3). Doch wat al het andere aangaat was beider taak dezelfde. Ook de cantrix maakte de lijst op van degenen, die in de kerk moesten zingen of lezen, verving een afwezige die aan de beurt was, gaf den toon aan, leidde het gezang en moest, om de devotie zooveel mogelijk op te wekken, alle uitersten daarbij vermijden. Ten laatste komen wij tot de boekenbewaarster (armaria). Aan haar zorg waren alle boeken, voor zoover zij niet tot den kerkdienst behoorden, toevertrouwd. Zij moest de titels in een lijst opteekenen, twee of drie maal 's jaars nazien, of er niets ontbrak en voorts ijverig acht geven, dat geen enkel werk hetzij door den worm, hetzij door iets anders bedorven werd. Ook de zusters hadden onder het lezen op te passen, dat de boeken onbeschadigd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleven; zij mochten op eigen gezag er niets in verbeteren, want dit recht had, na deugdelijk onderzoek en vergelijking, alleen de rector met de zijnen. Het was geoorloofd, boeken buiten het klooster ter leen te geven; doch de bewaarster moest alsdan aanteekening houden en een pand ontvangen, tenzij de priorin anders beschikte. Want deze laatste was, gelijk in alles, ook hierin de eerste machthebbende.
Wie te Diepenveen binnen het slot had mogen komen, zou daar behalve de nonnen en conversinnen nog een aantal zusters hebben opgemerkt, die, hoewel zij een geestelijk gewaad droegen, toch het symbolisch gedeelte daarvan misten. Het waren de zoogenaamde ‘ongekleede zusters’Ga naar voetnoot1). Vroeger of later zouden zij novitiae worden en het subtiel of het scapulier ontvangen; voorloopig namen zij in alle gehoorzaamheid deel aan het kloosterleven en de verschillende werkzaamheden. Waren zij ontwikkeld genoeg dat zij Latijn verstonden, dan mochten zij zelfs de kerkdiensten in het koor bijwonenGa naar voetnoot2). Soms had men ze kort na haar komst te Diepenveen binnen de clausuur gelaten, soms hadden zij eerst geruimen tijd in het klooster als ‘buitenzusters’ vertoefdGa naar voetnoot3). Wat dezen betreft, haar naam duidt reeds genoegzaam aan wat zij waren. Natuurlijk was haar aantal en beteekenis grooter vóór 1419 dan daarnaGa naar voetnoot4), toen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘officiën bynnen quemen’. Zij stonden onder een ‘meystersche’Ga naar voetnoot1), die op haar beurt gehoorzaamheid aan de priorin was verschuldigd. In den eersten tijd wordt ook melding gemaakt van een ‘vestiaria daer buten’, Lijsbet Gijsberts, die ‘stichtelike ende vredsaemlijc priesteren, bruederen ende susteren diende’Ga naar voetnoot2); maar deze betrekking moet na de verandering van 1419 vervallen zijnGa naar voetnoot3). Toen bleven, gelijk wij gezien hebben, slechts zij buiten, wier werkzaamheden haar daartoe verplichtten. Volledigheidshalve noem ik eindelijk nog de sorores familiares en de donatae, de vrouwelijke familiaren en donaten, die te Diepenveen gewoond moeten hebben, al vinden wij ze in de gedenkschriften nergens vermeldGa naar voetnoot4). Wat zij te doen hadden is niet twijfelachtig: met de lagere werkzaamheden waren ook zij belast. De donatae hadden zich met al het hare overgegeven aan het klooster, doch genoten daarvoor levenslang voedsel en kleeding; de familiaren behoefden dien afstand niet voorgoed gedaan te hebbenGa naar voetnoot5). Ziedaar alles wat wij nog kunnen opmerken. Intusschen geloof ik, dat wij vruchteloos naar verdere onderscheidingen zouden zoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken: in de practijk zullen de door Busch vermelde buitenzusters (‘pro externis laboribus’) en de familiares en donatae, die hij elders in hare plaats noemt, wel dezelfden zijn geweest.
Streng afgezonderd van al deze bewoonsters leefde nog een niet onaanzienlijke mannelijke bevolking te Diepenveen. Van hen is echter, met uitzondering van den rector, betrekkelijk weinig te zeggen: zij waren bijwonenden, alleen aanwezig ter wille en ten dienste van de zusters. Een kort overzicht moge ons ook met hen in kennis brengen. De rectorGa naar voetnoot1) werd aangesteld door den prior van Windesheim die, zooals ons gebleken is, prior superior der Vereeniging en tevens commissarius van Diepenveen was. Is onder de rectors Brinckerinck de eerste, zoowel in tijdsorde als in beteekenis geweest, ook zijne opvolgersGa naar voetnoot2) waren, voor zoover wij ze kennen, ijverige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en verdienstelijke mannen. Dezelfde bevoegdheid gaf natuurlijk den grootsten invloed aan hen, die de krachtigste personen waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer de ‘Constitutiones’ van het kapittel zeggen: ‘ofschoon de priorin niet gehouden is den rector gehoorzaamheid te beloven, kunnen beiden toch elkander een belofte doen van trouw en wederkeerige hulp’, - dan duidt deze ééne zin uitnemend de verhouding aan tusschen de beide hoogst geplaatsten te Diepenveen. Samen moesten zij werken en samen hebben zij gewerkt tot heil van het klooster. De priorin had gezag over alle zusters; maar aan den rector waren de broeders gehoorzaamheid schuldigGa naar voetnoot1). De priorin moest bij financieele aangelegenheden van gewicht ook den rector raadplegenGa naar voetnoot2); maar deze beheerde de geldzaken toch niet en mocht evenmin op eigen gezag koopen of verkoopen. In het kort: beiden steunden, beiden vulden elkander aan bij het besturen van den kleinen staat, die door het klooster werd gevormd. Dat is de hoofdzaak; al het andere is, daarbij vergeleken, van slechts ondergeschikt belang. Zoo de bepaling, dat de rector twee priesters onder zich hadGa naar voetnoot3) benevens een of twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienaren; of dat hij nooit onverzeld binnen de clausuur mocht komen en daar steeds zoo kort mogelijk moest blijven. Dat hij voorts niet gelijkstond met een prior, blijkt ook hieruit, dat hij het generaal kapittel alleen in bijzondere gevallen bijwoonde, wanneer het belang van Diepenveen dit eischte; zijn plaats was dan na de priors. Voor 't overige moest hij zoo weinig mogelijk reizen en trekken, vooral wanneer hij daardoor lang afwezig zou zijn. Rondom hem schaarden zich de broeders. Onder hen vinden wij een enkele maal een convers, dus een kloosterling die de gelofte had afgelegd. Als vertegenwoordiger van deze soort noem ik Herman Scoenbecke, die bij de scheiding van de nalatenschap van Johannes ter Poorten voor de belangen van Diepenveen optradGa naar voetnoot1). Talrijker waren de leekebroeders en donaten, die het landbouwbedrijf uitoefendenGa naar voetnoot2). Ofschoon tusschen hen een wezenlijk onderscheid bestond, is, wat ons klooster aangaat, niet meer uit te maken tot welke soort de vele in het ‘Necrologium’ genoemde broeders behoord hebben. Het zal wel zoo geweest zijn, dat het goed van verreweg de meesten aan Diepenveen is gekomen. Laat ik een tweetal als typen mogen kiezen. De eerste is Gerrit NyhoffGa naar voetnoot3), een devoot man, die als zoovelen in zijn tijd uit godsvrucht geen tafel- en huwelijksgemeenschap met zijn vrouw meer had. Zij namen bloedverwanten bij zich aan huis, die zij voorgingen in een ‘stichtig leven’, totdat zij, daarmee nog niet tevreden, zich naar Diepenveen begaven, waar zij beiden werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgenomen en hunne dagen eindigden. De tweede is Gerrit Velthuus, een der aanzienlijkste leeken, van wiens bezorgdheid reeds vroeger sprake is geweest. Ongeveer een halve eeuw heeft hij het klooster gediend, nu in den oliemolen, dan weer elders. Toen in 1452 de pest zoo zwaar te Diepenveen woedde, stierf ook hij, de zusters in den dood als een ‘kamerling’ vergezellendGa naar voetnoot1).
Op deze wijze was volgens de voorschriften van het kapittel het leven te Diepenveen geregeld. Men zal, na alles te hebben overzien, een woord van lof niet kunnen onthouden aan de mannen, die door belangstelling en liefde gedreven, alles zoo nauw in elkander sluitend en wel geëvenredigd hebben samengesteld. Ingewikkeld mocht de inrichting zijn, verward was zij niet. En wat hier het meeste zegt: zij beantwoordde volkomen aan haar doel. Want de zusters, die, eenmaal overtuigd dat het kloosterleven de hoogste levensvorm was, zich te Diepenveen aaneengesloten hebben, kwamen daar onder een regel, die haar in staat stelde, zoolang eigen bezieling en toewijding niet verflauwden, haar ideaal zoo dicht mogelijk nabij te komen. En met inspanning hebben de Diepenveensche zusters daarnaar gestreefd, vooral in den ‘gulden tijd’. Een andere vraag is: hoe groot was haar aantal, toen en later? Gelukkig ontbreekt het ons niet aan gegevens om dat te berekenen. Wij herinneren ons, dat het klooster in 1408 begon met twaalf zusters binnen en twintig buiten het slot. Snel groeide daarop de bevolking aan. Salome Sticken kwam in 1409 en reeds in October | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van datzelfde jaarGa naar voetnoot1) werden zeven jonge meisjes ingekleed en onder haar leiding gesteld. Katharina van Naaldwijk volgde in 1412Ga naar voetnoot2) en haar zusters Griete in 1414Ga naar voetnoot3). Een belangrijke dag was 14 Mei 1416Ga naar voetnoot4): toen namen achttien zusters het ordekleed aan. Onder dezen waren Elizabeth van Heenvliet, Elizabeth Tayen van Tiel, Griete Greven, Stijne Tolners, Salome van den Wiel, Elizabeth van Arden, Armgert van Lissen, Lijsbet Gijsberts e.a. Men houde hierbij echter in het oog, dat verschillenden van haar reeds geteld zijn bij de twintig eerste buitenzusters; wie dit vergeet, zou het aantal in zijn geheel te hoog stellen. In weerwil dat de vermeerdering bleef aanhouden en bijv. 26 Juni 1418Ga naar voetnoot5) nog Katharina van Rijsen, Lubbe SnavelsGa naar voetnoot6) en Griete van Algeerden werden ingekleed, had Diepenveen bij den dood van Brinckerinck (26 Maart 1419) een bevolking van ten hoogste vijftig religieuzen. En daarmede had het de grens bereikt door de ‘Constitutiones’ gesteld. Deze immers schreven voor, dat zonder verlof van het generaal kapittel, het getal zusters niet hooger dan vijftig mocht zijn; veertig van haar konden nonnen en de tien overigen conversinnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijnGa naar voetnoot1). Eenigen tijd hield Johannes Vos na Brinckerinck's overlijden de verdere uitbreiding tegen, maar weldra zwichtte hij voor de vrome begeerte der kloosterlingen en ‘aldus quemen wy bouen dat ghetal van vijftighen, Deo gracias!’Ga naar voetnoot2). Onmiddellijk nadat de slagboom was opgeheven, had er een sterke aanwas plaats: reeds den 28sten October 1419 werden dertien zusters gekleedGa naar voetnoot3) en 25 Juli 1424 volgden nog twaalfGa naar voetnoot4). Intusschen moeten er nog veel meer in dien tijd zijn opgenomen: toen Griete van Naaldwijk den 21sten October van laatstgenoemd jaar stierf en allen, zoowel binnen als buiten de clausuur, naar het gebruik dat zij zelve met toestemming van de priorin had ingesteld, honderd paternosters voor haar lazen, toen bereikte men het getal van elfduizend, dus juist dat van St. Ursula's maagdenGa naar voetnoot5). Dit wijst op een bevolking van honderd tien zielen. Is deze berekening misschien niet geheel nauwkeurig, een nieuwe opgaaf bevestigt toch, dat de vermeerdering sterk en snel was. Salome Sticken, wordt ons bericht, bracht het zoover, dat zij onder zich had honderd tien geprofeste nonnen, veertig conversinnen en acht ongekleedenGa naar voetnoot6). Op één dag in het jaar 1437 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden zelfs zestien zusters geprofest en dertien gekleed, ‘alsoe dat hore xxix teffens in die karke weren’Ga naar voetnoot1). Ziehier de hoogtepunten. En wat deze getallen beteekenen, blijkt eerst bij vergelijking met andere kloosters. Denken wij aan het beroemde Windesheim, dat aan het hoofd van het kapittel stond. Daar leefde, met inbegrip van conversen, donaten, klerken en leekebroeders een dagelijksch personeel van vijf en zeventig menschenGa naar voetnoot2). Doch na het aftreden van Salome Sticken (1446) is er te Diepenveen, ook wat het zielental betreft, eerst stilstand en daarna langzame achteruitgang waar te nemen. In 1451 vond Nicolaas van Cusa er nog meer dan honderd gesluierde nonnenGa naar voetnoot3). Bedenken wij nu, dat de sterfte in het volgend jaar bijzonder groot en ook daarna niet gering was, dan is er reden om aan te nemen, dat Busch wel wat overdreef, toen hij in 1456 Bisschop David van Bourgondië wilde doen gelooven, dat te Diepenveen in 't geheel meer dan honderd zestig zusters woondenGa naar voetnoot4). Het is waar dat onze goede kroniekschrijver de beteekenis van het klooster niet onderschat wilde zien. Vertrouwbaarder echter en tevens vollediger is zijn bekende opgaaf van omstreeks 1464; toen waren er negentig nonnen, zeven en twintig conversinnen en vijf en twintig ongekleeden binnen de clausuur; tien buitenzusters en eindelijk twintig leekebroedersGa naar voetnoot5). Zeker nog getallen die klinken! - doch men lette op die ongewoon groote menigte van ongekleeden; ligt daarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet een aanwijzing, dat men bezig was de eigenlijke kloosterzusters, die van honderd vijftig tot honderd zeventien verminderd waren, weer door nieuwelingen aan te vullen? Hoe dit zij, wij hebben hier de laatste opgaaf uit de 15de eeuw voor ons. Diepenveen bleef niet wat het geweest was; - en als daarbij in de volgende eeuw de Hervorming velen van de oude kerk aftrekt, dan slinkt het aantal zusters sterk. Bij de verwoesting in 1578 waren er nog maar zestig en in 1592 bedroeg het overschot daarvan niet meer dan veertigGa naar voetnoot1). Maar met deze getallen verplaatsen wij ons plotseling in een veel later tijd; en als wij, omdat van de tusschenliggende jaren zoo goed als niets ons bekend is, den blik terugwenden, dan mogen wij veilig zeggen, dat Diepenveen in zijn bloeitijd zeer velen tot zich heeft getrokken. En tusschen zijn bewoonsters onderling, welk een verschil in staat en stand, eer het geestelijk gewaad ze allen had gelijkgemaakt! De adel is in al zijn schakeeringen vertegenwoordigd; maar ook de burgerij, aanzienlijk en gering, heeft niet weinigen harer dochters afgestaan. Jonge meisjes komen voor zoogoed als weduwen; een enkele maal ook een gehuwde vrouw. Uit de naaste omgeving - Overijsel, Gelderland en het Munstersche - zijn natuurlijk de meesten afkomstig; maar er is in het Nederland van onzen tijd geen enkele provincie, waaruit niet vroeg of laat de bevolking te Diepenveen is vermeerderdGa naar voetnoot2). En dat, ofschoon het klooster voor het bewustzijn der Hollanders ‘veer in vremden lande’ lagGa naar voetnoot3). Gelukkig namen, terwijl de behoeften vermeerderden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook de bezittingen van jaar tot jaar toe. Zoo hoog kon het aantal der zusters niet stijgen, of er was geld genoeg om ze allen te onderhouden. Meer dan dat: Diepenveen had zóóveel goederen en inkomsten, dat het rijk, zelfs schatrijk genoemd mocht worden. Wij staan hier voor een tegenstrijdigheid; de kloosterzusters verheerlijkten de armoede, tot welke zij zich bij plechtige gelofte verbonden hadden - en het klooster zelf beschikte over zeer ruime middelen. Doch al doet het niet aangenaam aan dien rijkdom hier te vinden, wij willen drie dingen niet vergeten. Vooreerst heeft Diepenveen zich nooit verlaagd tot het aannemen van zusters ter wille van haar vermogenGa naar voetnoot1). Integendeel: armoede was vooral in de eerste jaren grooter aanbeveling dan rijkdom: een meisje met geld achtte het nog na den dood van Brinckerinck noodig, zich te verkleeden en voor te doen alsof zij niets hadGa naar voetnoot2). Tal van feiten bevestigen dan ook het woord vol gepast zelfgevoel dat ‘Diepenveen niet veil was’; zoo de zusters ‘gulden boomen’ mochten heeten, zij waren het vooral door haar ijver en toewijdingGa naar voetnoot3). In de tweede plaats genoten zij persoonlijk niets van de schatten, die het klooster gaandeweg bijeenzamelde; toen Salome Sticken oud en zwak was geworden en men waarlijk niet meer tegen eenige uitgave behoefde op te zien, kon zij nog getuigen, dat er slechts grove, gewone spijs werd verstrekt en dat niettemin de biechtvader nooit een klacht had gehoordGa naar voetnoot4). Ook ten opzichte van de kleeding en al het overige bleef men denzelfden strengen eenvoud betrachten. Eindelijk: het klooster was een stichting ter eere Gods | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dàt mocht welvarend, dat zelfs rijk zijn; - voor zichzelf vroeg men niets, doch men achtte zich verplicht, ook de tijdelijke belangen te behartigen van het huis, dat Hem was toegewijd. Zoo kwam het, dat de gezaghebbende zusters - de priorin, de procuratrix en de raad van twaalfGa naar voetnoot1) - wel degelijk het hare hebben bijgedragen tot de uitbreiding der kloostergoederen. Gelukkig is het Cartularium van Diepenveen nog bewaard geblevenGa naar voetnoot2). Daaraan danken wij het, dat wij, hoewel niet in staat een volledig overzicht van de bezittingen te geven, toch in hoofdzaak kunnen aanduiden, waaruit zij omstreeks 1458 bestaan hebben en hoe zij beheerd zijn. Te betreuren is het, dat drie katernen ontbreken, waarin de brieven voorkwamen G. XXXI, XXXII - H. I - XII, H. XXVI - XXXV en I. IV - XIX, welke betrekking hadden op goederen en erven te Borculo, Lochem en Warnsveld, te Albergen en Doetinchem, en te Elst, Tiel, Bommel en Den Bosch. Noch het Register, noch de latere opgaven van het Leengoed, Tijnsgoed en Onraad vullen die leemten voldoende aan. Bij dit grootste bezwaar, dat de berekening van het totaal natuurlijk onmogelijk maakt, komt nog een tweede: niet altijd wordt de uitgestrektheid der landerijen en het bedrag der pachtsom genoemd. En ten slotte is de gesteldheid van den grond zeker op menige plaats anders geworden. Ik noemde daar reeds het landbezit, het veiligste bezit in de middeleeuwen. Ook Diepenveen heeft getracht zich daarvan in de eerste plaats te verzekeren; het geheele Cartularium bewijst dit. De leidende gedachte was daarbij altijd: waar men eigendommen had, moesten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze uitgebreid en zóó afgerond worden, dat men, zoo mogelijk, een samenhangend en aangroeiend geheel verkreeg. Wat zusters meebrachten als zij naar het klooster gingen of later erfdenGa naar voetnoot1), was veelal de kern, waarbij langzamerhand door aankoop of ruiling het overige werd gevoegd. Ook kwam het een enkele maal voor, dat vromen grond aan het klooster schonken, mits dit in zijn gebeden de ziel der gevers of van hunne ouders zou gedenkenGa naar voetnoot2). Lag nu eenig bezit wat veraf, dan werd het wel eens van de hand gedaan: zoo stond Diepenveen een hofstede te BolswardGa naar voetnoot3) bij ruiling af aan het regulieren-convent Thabor bij SneekGa naar voetnoot4). Maar liefst vulde men aan, van stap tot stap vorderendGa naar voetnoot5), en soms met taai geduld jaren wach- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tendGa naar voetnoot1), tot men de gewenschte bij- en omliggende stukken kon koopen. Wat in den eenen brief nog grens is, wordt herhaaldelijk in een volgende bezitting; de eigenaars, die eerst als buren zijn genoemd, komen straks voor als verkoopers. Gelijk in alles, heeft Brinckerinck ook hierin het klooster den weg gewezen. Reeds onder zijn leiding begint dat koopen en afronden, eerst natuurlijk in de onmiddellijke nabijheid van Diepenveen, in de mark RandeGa naar voetnoot2). En merkwaardig! al in die vroegste jaren wordt het land meestal gekochtGa naar voetnoot3), zelden geruild: een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevestiging dus van hetgeen ik hierboven heb opgemerkt over de armoede van het klooster, die men zich later grooter heeft voorgesteld dan zij inderdaad geweest is. Trouwens, de zusters brachten ook gereed geld in; men denke aan Zwedera van Runen, wier middelen de eerste uitgaven hebben bestreden, gelijk tien jaar later de aanzienlijke som aan Katharina van Naaldwijk meegegeven voor een erf bij Hattem werd gebruiktGa naar voetnoot1). - Was voorts de een of andere bezitting met een last als de tijns bezwaard, dan deed Diepenveen zijn best om vrijstelling daarvan te krijgenGa naar voetnoot2). Dat bij al deze pogingen om het kloostergoed te vermeerderen, nu en dan geschillenGa naar voetnoot3) ontstonden, spreekt van zelf. Aan wie de schuld? De koele acten, die alleen van de vereffening spreken, kunnen ons dat niet meer zeggen. Alleen weten wij, dat in zulke gevallen beide partijen elkander beschuldigden, dat zij zich bij een verdeeling van land of kostbaarheden te veel hadden toegeëigend. Groote toegeeflijkheid werd daarbij niet altijd aan den dag gelegd: een gift in 1440 geschonken en het volgend jaar door aankoop uitgebreid, gaf bijv. aanleiding tot een twist, dien men eerst in 1448 door een bevredigende scheiding wist te beslechtenGa naar voetnoot4). Maar zulke stoornissen behoorden toch tot de uitzonderingen. Rustig ging meestal de uitbreiding verder; en toen het klooster ongeveer een halve eeuw had bestaan, had het reeds een uitgestrekt grondbezit in onze tegenwoordige provinciën Overijsel, Gelderland, Utrecht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en HollandGa naar voetnoot1). Dit land nu werd onder verschillende bepalingenGa naar voetnoot2), doch altijd met vele voorzorgenGa naar voetnoot3) verhuurd, nu eens voor geld, dan weer voor een gedeelte van de opbrengstGa naar voetnoot4). Een tweede bron van inkomsten, die eveneens mild vloeide, waren de renten. Men weet dat de middeleeuwsche kerk het nemen van interest als woeker strafte; maar Diepenveen maakte van den gewonen maatregel gebruik, die niet in strijd was met de letter van de wet en toch het ontvangen van renten mogelijk maakteGa naar voetnoot5). Het klooster kocht namelijk jaarlijksche uitkeeringen in geld voor een bepaalde som; het leende niet en kon dus den prijs, dien het eenmaal had afgestaan, nimmer terugvorderen. Aan den anderen kant verschafte het zich zekerheid, doordat die uitkeeringen vast waren gemaakt aan onroerend goed, aan landerijen of huizen. Nieuwe eigenaars namen met het bezit daarvan ook de lasten over; men kon echter zijn verplichting weer afkoopen door de oorspronkelijke som terug te betalen. Had het klooster uitgezet geld noodig, dan moest het zijn toevlucht nemen tot het verkoopen van de rente aan een ander. Men ziet het: deze wijze van geldbelegging was gemakkelijk en veilig. Diepenveen heeft er dan ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overvloedig gebruik van gemaakt; voor zoover wij kunnen nagaan, ontving het altijd 5%Ga naar voetnoot1). En niet alleen dat het zelf renten kocht, hetzij van particulierenGa naar voetnoot2), hetzij van een stad als ArnhemGa naar voetnoot3), hetzij van een minder vermogend kloosterGa naar voetnoot4), - het kreeg bovendien vele andere ten geschenke. Vromen vermaakten zulke jaarlijksche uitkeeringenGa naar voetnoot5); zusters brachten ze mede of erfden ze laterGa naar voetnoot6). Eens gebeurde het, dat een begijn uit Zutfen non te Diepenveen werd; met haar persoon ging ook haar voormalig bezit, een rente van 4 oude Fransche schilden, overGa naar voetnoot7). - Voeg hier nog bij, dat deze soort van inkomsten een enkele maal niet uit geld bestond: zoo gaven Hendrik Gerritsz. en zijn vrouw Femme aan hunne dochter Armgert, de latere priorin, een half Hamburger vat goede, roode pachtboter 's jaars, te beuren uit een huis; na verloop van tijd, toen de moeder was gestorven, kwam hier nog een tweede half vat bijGa naar voetnoot8). Eindelijk noem ik als laatste bron van vaste inkomsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tienden, welke Diepenveen kocht, doch waardoor het tevens leenplichtig werd. De overdracht van deze tienden kon niet plaats hebben buiten den leenheer om; de verkooper moest beginnen met ze hem op te dragen, waarna hij wederom den kooper ermee beleende. Eén voorbeeld wil ik bijbrengen; daaruit zal ons blijken, hoe Diepenveen zich langzamerhand ook van zijn leenplicht trachtte los te maken. Reeds in 1411 - dus weder in de eerste jaren van zijn bestaan - kocht het klooster van Dirk de Rover en zijn zoon Maes het zoogenaamd ‘Roverstiend’ te Veessen in het kerspel van Heerde. Otto van Bymmen was leenheer en hij droeg het dan ook, evenals later zijn dochter Geertruid, in leen op aan Berend van Mengeden, die het klooster vertegenwoordigde. Maar deze Geertruid ging in 1431 er toe over, afstand te doen van hare rechten: tot een eeuwige memorie voor de zielen van hare ouders, drie broeders en al hare vrienden, maakte zij het leengoed tot een vrij, edel en eigen goed. Toch was hiermede de zaak niet tot het gewenschte einde gekomen. Het mocht ons niet baten, zegt het Cartularium, ‘id ervede up Hinric van Essen und de en woldes niet volgen’. Opnieuw moest Diepenveen in 1452 het leenheerschap erkennen en het tiend met een pond verheergewadenGa naar voetnoot1). Het zal na al het gezegde overtollig zijn, in den breede te verhalen, met welk een schier angstvallige nauwlettendheid het klooster maatregelen nam om zich te verzekeren van al het zijne. Een waarborg wilde het hebben, zelfs tegenover FrenswegenGa naar voetnoot2), dat toch ook tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het kapittel van Windesheim behoorde. Nu eens moest een familie beloven, dat een kleindochter later, zoodra zij mondig was geworden, een gesloten overeenkomst zou bevestigenGa naar voetnoot1); dan weder werd bepaald, wat bij alle sterfgevallen in elke mogelijke opeenvolging zou gebeurenGa naar voetnoot2). Van Johan van Kruiningen verkreeg Diepenveen het voorrecht, dat het schulden mocht invorderen op dezelfde wijze als de Heer van HeenvlietGa naar voetnoot3). Om kort te gaan, het beheer was even nauwkeurig als de rijkdom groot was. En die rijkdom, reeds blijkend uit de lange lijst ‘Erven en Renten’ van 1453, zou op nog gansch andere wijze aan den dag komen, toen meer dan een eeuw later de slechte tijden voor Diepenveen waren aangebroken. Voor één oogenblik willen wij ons nogmaals met een grooten sprong naar het jaar 1578 verplaatsen. Bij de gedwongen leening, die de kloosters van Overijsel toen moesten opbrengen, werd het vermogen van Diepenveen zeven en een half maal zoo hoog geschat als dat van het waarlijk toch niet arme Windesheim. Kon dit met een bijdrage van 400 goudguldens volstaan, ons klooster had er 3000 te offeren!Ga naar voetnoot4) Maar wij vatten den draad van ons verhaal weer op en vragen ten slotte ons af, wat Diepenveen heeft ondervonden van de gunst en ongunst der tijden. Slechts enkele onsamenhangende feiten zijn tot onze kennis gekomen. Het zijn de brokstukken van een gewone kloostergeschiedenis: nu eens een blijde gebeurtenis, dan weer een jaar van beproeving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan dreigend gevaar scheen Diepenveen bloot te staan, toen omstreeks den 14den September 1425Ga naar voetnoot1) in den bekenden strijd tusschen Rudolf van Diepholt en Zweder van KuilenburgGa naar voetnoot2) het interdict over het Utrechtsche bisdom werd uitgesproken. De Windesheimers en de devoten in 't algemeen gehoorzaamden steeds aan den Paus en aan den door hem bevestigden bisschop; daarom volgden zij nu de partij van Zweder en eerbiedigden zij ook het Interdict. Maar deze beginselvastheid kwam hun duur te staan; de eersten, die in last geraakten, waren de broeders en zusters des gemeenen levens te Deventer. De magistraat toch, die evenals de regeering van Zwolle en andere plaatsen bisschop Rudolf erkende, verdreef hen in 1426 uit de stadGa naar voetnoot3); vooral de zusters werden daarbij op boosaardige wijze gekweld en beangstigdGa naar voetnoot4). De kloosters liet men voorloopig ongemoeid, al was de leefwijze daar volkomen in overeenstemming met de voorschriften tijdens ban en interdict. Doch weldra kwam hierin verandering, en in 1429 moesten ook de broeders van Windesheim, van Bethlehem te Zwolle en van den St. Agnietenberg in ballingschap gaanGa naar voetnoot5). En Diepenveen?.... Het bleef gelukkig voor vervolging gespaard; men heeft blijkbaar het besloten vrouwenklooster nog met rust willen laten. Maar gemeden moest het worden: toen een devoot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
burger van Deventer, Cornelius genaamd, zijn dochter te Diepenveen had laten begraven, werd hij daarvoor door Schepenen in een boete van 40 oude schilden geslagenGa naar voetnoot1). Wij weten dan ook slechts van twee weduwen, Lutgerd ter Poorten en haar dochter Aleid Comhaer, dat zij de stad verlieten om in het klooster een wijkplaats te zoeken. Beiden zijn er gebleven: de moeder stierf na twee jaar, nog vóór de opheffing van het Interdict en Aleid bekeerde zich en werd conversinGa naar voetnoot2). En dat Diepenveen haar een onderkomen kon geven; dat het zelf, hoe gehoorzaam ook aan het Interdict, de geestelijke behoeften der zusters kon blijven vervullen, - het was te danken aan een privilege, dat door een gelukkig toeval eenige jaren geleden aan het kapittel van Windesheim was geschonken. In 1420 had paus Martinus V in een uitgebreide bul verschillende voorrechten verleend of bevestigd, en daaronder ook dit, dat de Windesheimers in tijden van interdict met gesloten deuren de mis mochten lezen of doen lezen, en dat zij voorts aan de geheele kloosterbevolking de sacramenten mochten uitreikenGa naar voetnoot3). Hierdoor bleef Diepenveen voor anders onoverkomelijke moeilijkheden bewaard; al communiceerden de zusters niet zoo dikwijls als gewoonlijkGa naar voetnoot4), zij waren toch niet geheel verstoken van wat haar het heiligst en dierbaarst was. Eens op St. Agnes, den feestdag van Diepenveen's patrones, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen zij tengevolge van het Interdict de communie niet zouden ontvangen, wist Katharina van Naaldwijk door haar ‘vurigheid’ het geheele klooster zóó te ‘verwecken totter mynnen godes’, dat pater Egbert van Lingen aan haar en aller verlangen toegafGa naar voetnoot1). - De gewone toestand keerde pas terug, toen het Interdict in 1432 werd opgeheven. Zoolang Rome Zweder als bisschop van Utrecht had gehandhaafd, waren de zusters hem trouw en gehoorzaam geblevenGa naar voetnoot2). Vrij wat lieflijker is het korte verhaal van het bezoek, dat Nicolaas van Cusa in 1451 aan Diepenveen heeft gebracht. Deze pauselijke afgevaardigde, die zulk een warme ingenomenheid met het kapittel van Windesheim aan den dag legde, kwam uit Duitschland over Frenswegen naar Deventer, en toen hij daar met zijn groot gevolg luisterrijk was ontvangen, drong Willem Vornken, de prior van Windesheim met alle kracht er op aan, dat hij Diepenveen zou bezoeken. Het pleit voor ons klooster, dat dit bij uitnemendheid geschikt werd geacht om op een man als Cusa een gunstigen indruk te maken. Gaarne ging hij er heen. Het godvruchtig leven der zusters en de voortreffelijke tucht, waaronder zij stonden, vervulden hem met vrome blijdschap, en hij vertrok niet dan na een collatie gehouden en aflaten verleend te hebbenGa naar voetnoot3). Het volgend jaar (1452) staat met zwarte kool geteekend in de geschiedenis van Diepenveen. Toen kwam de pestGa naar voetnoot4), die geesel der latere middeleeuwen, voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het eerst binnen de muren van het klooster. Negentien zustersGa naar voetnoot1) en één leekebroeder stierven aan de gevreesde ziekte; en hoewel de nonnen met haar eigenaardige beschouwing van den dood van een ‘groote’ of ‘zalige lange bruiloft’Ga naar voetnoot2) spraken, waarbij de hemelsche Bruidegom zoovelen tot zich had genomen, de kroniekschrijfster voegde bij haar bericht toch ook de bede: ‘God gheve dat die pestelencie daer nummer en kome. Amen’Ga naar voetnoot3). Dat gebed werd in zooverre verhoord, dat deze ziekte niet is teruggekeerd, al bleef zij dreigend in den omtrek woedenGa naar voetnoot4); een andere evenwel - of misschien dezelfde in gewijzigden vorm - zou van een volgend geslacht nog meer offers vragen. Nauwelijks had het klooster zich van dien zwaren slag kunnen herstellen, of het werd getroffen door een tegenspoed van geheel anderen aard. Opnieuw waren de woelingen bij een bisschopskeuze de oorzaak. Philips van Bourgondië had van paus Calixtus III den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Utrechtschen zetel voor zijn bastaardzoon David weten te verwerven, ofschoon Gijsbrecht van Brederode wettig was gekozenGa naar voetnoot1). Met een leger viel de machtige Hertog in 1456 in het Sticht en nadat David te Utrecht als bisschop was erkend, trokken vader en zoon naar het Bovensticht en begonnen met 14.000 man Deventer te omsingelen, dat nog altijd den vreemdeling wilde weren. Tijdens dit belegGa naar voetnoot2) nu leden de goederen van Diepenveen aan den overkant van den IJsel groote schadeGa naar voetnoot3). Het klooster volgde weder zijn oude gedragslijn en erkende den bisschop, die door den Paus was bevestigdGa naar voetnoot4); maar dat toch in den strijd de sympathie der zusters met hare landgenooten was, blijkt uit de gebeden, die zij voor de benarde stad opzondenGa naar voetnoot5). Zij troffen het, dat juist in die dagen een moedig en doortastend man als Johannes Busch haar biechtvader wasGa naar voetnoot6). De groote kloosterhervormer, die zijn waardigheid als proost van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neuwerk had moeten nederleggen, was naar het vaderland teruggekeerd; en ook thans, in nederiger betrekking, deed hij wat hij kon. Door twee broeders vergezeld ging hij naar de Bourgondische legerplaats; hij drong door tot bisschop David, wiens bemiddeling hij vroeg voor een schadevergoeding van honderd gouden leeuwen of honderd vijftig rijnsche guldensGa naar voetnoot1). Maar met hoeveel tact en flinkheid hij optrad, zijn poging slaagde niet. Hij kwam te laat om hertog Philips te treffen en moest, om niet door de aftrekkende Picardiërs geplunderd te worden, langs een omweg naar Diepenveen terugkeeren. Afgezien van een twistgeding in 1477Ga naar voetnoot2), houden hiermee de berichten uit de vijftiende eeuw op. Gaan wij nu over tot de zestiende, dan hebben wij in de eerste plaats melding te maken van de zware sterfte, waarop daareven al werd gezinspeeld en die de vorige van 1452 nog overtrof. In het jaar 1503 wilde de ‘Brudegom’ weer ‘een deel rijper druuen breken van sijnen wijngaerden’Ga naar voetnoot3). Een vreeselijke ziekte, die niemand kendeGa naar voetnoot4), brak los en er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stierven binnen negen maanden een en dertig menschen. Van 30 Juli tot den Advent overleden zeven zusters; toen scheen de besmetting geweken, maar op Kerstdag stierf opnieuw een ‘zusterken’ en daarna tot 4 April volgden nog dertien anderen. Buiten de clausuur bedroeg het aantal dooden tien, waarvan zeven broeders en drie zusters. Van slechts twee nonnen, Jutte van KuilenburgGa naar voetnoot1) en Cecilia van MarickGa naar voetnoot2), bezitten wij levensbeschrijvingen; de overigen zijn ons zelfs niet bij name bekend. Het scheen wel, alsof een bijzonder noodlot Diepenveen altijd moest betrekken in de onlusten, die het gevolg waren van een bisschopskeuze. Tenminste in 1524 gebeurde dit opnieuw. Hendrik van Beieren was den 6den Mei van dat jaar als opvolger van Philips van Bourgondië gekozen, maar de even sluwe als onbetrouwbare Karel van Gelder verzette zich hiertegen en wist de inhuldiging tot den 21sten September tegen te houden. Al aanstonds geraakte hij in openlijke onmin met Zwolle en verbood hij ieder op verbeurte van lijf en goed iets in de stad te brengen. De secretarissen van Kampen en Zwolle zouden daarop in Juli als afgevaardigden naar den Elect gaan, die nog altijd in Duitschland vertoefde. Een deel der bezetting van laatstgenoemde stad moest hen naar Deventer geleiden; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en daar de wegen onveiliger waren dan in tijd van oorlog, sloten zich nog verschillende kooplieden en andere reizigers bij deze weerbare mannen aan. Het reisgezelschap stiet bij Diepenveen op den vijand en was klaarblijkelijk niet tegen hem opgewassen. De stille woonplaats der zusters werd toen het tooneel van moord en doodslag. Niet alleen op de vrije straat, ook binnen de kloostermuren, ja tot in de kerk vloeide bloed; de overwonnenen werden deels gedood, deels neergeworpen en gevangen genomen. Een klacht van den magistraat van Zwolle aan de vijf kapittelen van Utrecht was het gevolgGa naar voetnoot1). Intusschen, de zusters zelven waren ditmaal nog gespaard gebleven. Eerst ruim een halve eeuw later zouden zij de barbaarschheid van het krijgsvolk ondervinden. Het is thans op deze gebeurtenis, op de droevige verwoesting van het klooster, dat wij de aandacht hebben te vestigen. De Hervorming, die een schok door het geheele land deed gaan, schijnt de rust te Diepenveen niet gestoord te hebben. Bleven de Windesheimers op weinige uitzonderingen naGa naar voetnoot2) trouw aan hunne kerk, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toonden zij hunne vijandige gezindheid tegen de nieuwe strooming door al dadelijk in eigen kring de boeken van Luther op kerkerstraf te verbiedenGa naar voetnoot1), - van het besloten vrouwenconvent, dat de gemeenschap met de buitenwereld zooveel mogelijk had afgesneden, was niet te verwachten, dat het invloed van de groote gebeurtenissen der eeuw zou ondervinden. Geen enkel bericht van dien aard is dan ook tot ons gekomen. Maar buiten het klooster werd langzamerhand de geweldige worsteling voorbereid, die aan de oude toestanden voorgoed een einde zou maken. Men weet tot welke uitbarstingen van volkswoede het tijdens dit voorspel kwam; en toen in den zomer van 1566 de beeldenstorm de gemoederen met schrik vervulde, namen de drie steden van Overijsel op aandrang van Aremberg den 26sten September het besluit om kerken en kloosters tegen plundering te beschermen. Een der maatregelen was, dat zij zich verbonden om de kloosters in hare nabijheid in geval van nood met vijf of zes ruiters bij te staanGa naar voetnoot2). Diepenveen wordt in de eerste plaats genoemd; gelukkig echter heeft het van deze hulp geen gebruik behoeven te maken. De strijd ontbrandde. En een der oogenblikken van gewicht daarin was het beleg, dat het Staatsche leger onder Rennenberg in 1578 eerst voor Kampen en daarna voor Deventer sloeg. Terwijl eerstgenoemde stad nog was omsingeld, kwam Johan Casimir van de Paltz | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het hoofd van een Calvinistisch legerGa naar voetnoot1), dat met Engelsch geld was geworven, den 5den JuliGa naar voetnoot2) te Zutfen. Onder zijne troepen bevonden zich twee regimenten Franschen, te zamen 4000 man sterk en aangevoerd door Argenlieu en Lanty. Verschrikkelijk hielden deze vreemdelingen, die hun kwartier om Deventer hadden, daar huis; zij plunderden al wat zij konden. Het rijke Diepenveen, het nog altijd goed bevolkte klooster, was hun een welkome prooi. Geen beschrijving is ons nagelaten van de wijze, waarop zij Brinckerinck's oude, beroemde stichting hebben verwoest; maar twee korte aanduidingen zeggen misschien meer dan een uitvoerige schildering. ‘Sy schoffierden die Nonnen’, bericht Fresinga; en elders lezen wij, dat het gebouw ‘gantzlicken geruyniert’ werdGa naar voetnoot3). Toen de woestelingen waren afgetrokken, kon er geen sprake meer van zijn, dat de ongelukkige zusters den bouwval, het droevig overblijfsel van wat eens een ‘aardsch paradijs’ was genoemdGa naar voetnoot4), bleven bewonen. Hier en daar moesten zij bij gebrek aan huisvesting omzwervenGa naar voetnoot5), in afwachting van mogelijke lotsverbetering. Voorloopig was daarop weinig kans; want nadat Johan Casimir, op wiens nadering Kampen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich uit vrees had overgegeven, met zijne troepen en daaronder ook de Franschen in 't begin van Augustus was afgetrokkenGa naar voetnoot1), verscheen Rennenberg den 3den voor Deventer. Eerst na een beleg van 109 dagenGa naar voetnoot2) dwong hij die vesting den 20sten November tot overgave. Toen pas mochten de zusters, wier aantal nog omstreeks zestig bedroeg, op een schuilplaats binnen de stad hopen. In een wijdloopig en eerbiedig smeekschrift verzocht pater Gerard van Utrecht aan Rennenberg en de Staten van Overijsel, of hij met de zijnen het Minderbroedersklooster te Deventer mocht betrekkenGa naar voetnoot3). Daar immers woonden slechts weinige Observanten, van welke men bovendien wist, dat zij naar elders wilden. Het verzoek werd 7 December 1578 toegestaan; en nu wendde pater Gerard zich den volgenden dag tot de stadsregeering om ook haar toestemming te verkrijgen. Nog dienzelfden 8sten December ontving hij antwoord; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het was gunstig, maar legde hem enkele voorwaarden op. Van weinig beteekenis was het, dat de zusters aan de vertrekkende bewoners eenige schadeloosstelling moesten geven. Bezwaarlijker was reeds de eisch, dat zij voor zich en hare opvolgsters in alle burgerlijke zaken gehoorzaamheid hadden te beloven aan Schepenen en Raad. En erger nog: wanneer de kerk van het klooster aan de Gereformeerden zou worden toegewezen, moesten zij haar afstaan, of in plaats daarvan een ‘goeden predikant’ op eigen kosten onderhouden. Deze twee voorwaarden weerhielden de Diepenveensche nonnen, aanstonds van het verkregen verlof gebruik te maken. Wel waren de Minderbroeders aanvankelijk niet geneigd hunne woning te ontruimen en richtten zij zelfs een verzoekschrift aan den Raad om te mogen blijven; maar ook toen zij, na een afdoend antwoord, ‘hunne spillen gepakt en alles meegesleept hadden wat ze konden’, kwam het pater Gerard raadzaam voor, zich nogmaals tot den magistraat te wenden. Het is begrijpelijk, dat hij over het onderhoud van den predikant zweeg: eer de nonnen dat verstrekten, zouden zij natuurlijk liever haar geheele poging opgeven. Hij wees er alleen op, dat hij noch zijne conventualen de verlangde gehoorzaamheid mochten beloven buiten voorkennis van hunne geestelijke overheid, al zouden zij voor 't overige zich van alle verplichtingen kwijten. De raad gaf hierop 17 Januari 1579 ten antwoord, dat de inbezitneming mocht doorgaan, mits de pater beloofde, dat hij zijn uiterste best zou doen om de noodige toestemming van zijn overheid te verkrijgen Daartoe verbond hij zich, en twee dagen later betrokken de Diepenveensche zusters het Minderbroedersklooster, waar zij ook de kerk in gebruik namen. Zoo hadden zij dan opnieuw een eigen tehuis gevonden en waren zij weder in staat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hare godsdienstplichten op bevredigende wijze te vervullen. Maar de vreugde was van korten duur. Na enkele weken al moesten zij de kerk afstaan aan de Gereformeerden, wien deze van hooger hand werd toegewezen. Hiermee nog niet voldaan dreven de nieuwe bezitters hunnen eisch bij den magistraat door, dat de kloosterlingen voor het genot van vrije woning een predikant moesten onderhouden. Dit was te veel van haar gevergd; zij verlieten het gesticht, dat haar zoo weinig gastvrijheid had mogen verleenen en trokken in bij de zusters van Meester-Geertshuis. Daaruit was Diepenveen eenmaal voortgekomen; daar zouden nu de laatste nonnen tijdelijk een wijkplaats vinden! Slechts tijdelijk; want hoewel de begijnen lang niet meer zoo talrijk waren als vroegerGa naar voetnoot1), schijnt toch deze groote vermeerdering van bewoonsters bezwaar te hebben opgeleverd. Gemakshalve verzochten de Diepenveensche zusters dan ook eenigen tijd later, of de magistraat haar vergunnen wilde naar Brandeshuis over te gaan; de vijf vrouwen, die daar nog woonden, zouden zij gaarne levenslang onderhouden. Men stond dit verzoek toe onder enkele voorwaarden, terwijl de regeering van haar kant beloofde niet alleen de personen, maar ook ‘de goederen binnen en buiten de stad gelegen te beschutten en te beschermen’Ga naar voetnoot2). Dit laatste had echter op eigenaardige wijze plaats. Noodzakelijk was het zeker, dat de verlaten bouwval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Diepenveen werd gesloopt; toen Rennenberg na zijn verraad Steenwijk belegerde (18 Oct. 1580-23 Febr. 1581), kon de vijand op zijn strooptochten zich daar en elders gemakkelijk nestelen en zoo het platte land en den steden groot nadeel toebrengen. Daarom werd op de landdagen in het begin van 1581 besloten, o.a. de overblijfselen van Diepenveen af te breken. Deventer zou het materiaal ten eigen nutte mogen gebruikenGa naar voetnoot1). Ingrijpender nog was de maatregel, waartoe de Gedeputeerden der Steden den 20sten November 1592 overgingen. In aanmerking nemend, dat de salarissen der predikanten, schoolmeesters en andere kerkedienaars zeer hoog liepen, en met het doel om de scholen weder in orde te brengen en de armen te verzorgen, besloten zij, dat iedere stad een klooster in hare nabijheid mocht naasten. Zoo vervielen de bezittingen van Diepenveen aan DeventerGa naar voetnoot2). Wel werden de zusters nog uit haar voormalig eigendom onderhouden, maar zoo heel veel kan dit niet gekost hebben, daar zij in het genoemde jaar reeds tot veertigGa naar voetnoot3) waren verminderd. En bovendien mochten zij geen nieuwelingen meer opnemen. Hierdoor bleef haar aantal voortdurend dalen, totdat zij eindelijk in het begin van de 17de eeuw geheel uitstierven. Pater Gerard van Utrecht beheerde de kloostergoederen nog tot 1595. Toen werd hij uit deze bediening ontslagen, omdat hij geen behoorlijke verantwoording | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aflegde. In zijn plaats stelde de magistraat Arend Condewyn aan, onder wiens toezicht de procuratrix Adriana van Delen voortaan werkzaam was. Haar laatste rekening deed zij den 11den April 1604; eerst daarna zijn de bezittingen onder rechtstreeksch beheer gekomen, hetzij van genoemden rentmeester, hetzij van een zijner opvolgersGa naar voetnoot1). En deze toestand werd bestendigd. Nog in het eind van de 18de eeuw sprak men op het raadhuis te Deventer van de ‘Bagijnenpaters’, waarmee men de twee provisoren of rentmeesters bedoelde, die elk afzonderlijk de goederen van Diepenveen en Meester-Geertshuis bestuurdenGa naar voetnoot2). Was deze naam dan het laatste, dat aan het eenmaal zoo beroemde klooster herinnerde? Neen; - want bij de afbraak van 1581 had men de muren van de kerk en een of twee gebouwtjes laten staanGa naar voetnoot3). Er bleef in ieder geval nog plaats voor de erfgenamen van de mark Rande om te vergaderenGa naar voetnoot4). En nadat den 4den December 1659 de eerste predikant Lambertus van Bommel was bevestigdGa naar voetnoot5), hield hij zijne godsdienstoefeningen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde overblijfselen van het klooster, evenals later zijne opvolgers deden. Dat aan dien gebrekkigen toestand een einde kwam, was te danken aan een milde schenking van Antonius MatthaeusGa naar voetnoot1), waardoor men in 1720 de kerk weer in bruikbaren staat kon brengenGa naar voetnoot2). En in deze herstelde, ofschoon blijkbaar verkleinde kerk is het, dat nog altijd de Hervormde gemeente van Diepenveen wekelijks samenkomt. Dan moeten de bezoekers over twee groote steenen gaan, die in het smalle gangpad liggen: grafsteenen uit het oude klooster en laatste herinneringen daaraan. Op den eene is nog slechts het jaartal 1488 leesbaar, maar de andere is weinig geschonden. Uit opschrift en wapen blijkt, dat hij eens de laatste rustplaats heeft gedekt van jonkvrouw Elizabeth van Kuilenburg, die in 1524 te Diepenveen is overledenGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit weinige is, behalve hetgeen de grond misschien nog verborgen houdtGa naar voetnoot1), alles. Gelukkig hebben wij geen overblijfsel van de eens zoo uitgebreide stichting noodig om ons het goede voor den geest te roepen, dat daarin gedurende vele jaren tot stand is gebracht. |
|