Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen
(1908)–Wilhelmus Johannes Kühler– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Inleiding.De beteekenis van het klooster te Diepenveen is door tijdgenoot en nakomeling even hoog aangeslagen. Wanneer Johannes Busch, de geschiedschrijver der Windesheimsche Congregatie, in korte trekken de wording en ontwikkeling van dit klooster heeft geschetst, kan hij niet nalaten het boven al de overige te verhe[...]n. ‘De religieuzen hier’, zegt hij, ‘zijn het voor- en toonbeeld, de bloem, de eer en de roem van alle zusters en nonnen die God begeeren te dienenGa naar voetnoot1)’. Meer dan wellicht iemand anders was Busch tot zulk een oordeel bevoegd. Op zijn tochten als hervormer had hij tal van kloosters leeren kennen; bovendien was hij, na zijn ontslag als proost van Neuwerk, eenigen tijd biechtvader te Diepenveen geweest. Niet van hooren zeggen dus, maar door eigen aanschouwing had hij zijn kennis. De geschiedschrijvers van later tijd, die de moderne devotie tot voorwerp van nauwgezet onderzoek hebben gemaakt, oordeelen niet anders. In de eerste plaats Moll, die in zijn standaardwerk Diepenveen ‘dat modelklooster der vijftiende eeuw’ noemtGa naar voetnoot2) en voorts, behalve een | |
[pagina 2]
| |
geschiedenis van de Windesheimsche Vereeniging in haar geheel, nog een afzonderlijke van ons klooster heeft gewenschtGa naar voetnoot1). Toen weinige jaren later zijn leerling Acquoy op zoo meesterlijke wijze aan het eerste verlangen voldeed, bevestigde ook deze het oude gevoelen. ‘Men zou’, schreef hij van Diepenveen, ‘het 't vrouwelijke Windesheim kunnen noemen’Ga naar voetnoot2). En inderdaad, dit nonnenklooster steekt uit boven de vijftien andere, die mede tot het Kapittel van Windesheim mochten behooren. Waarin het deze overtrof, heeft Busch al gezegd; maar zijn lof, hoe hooggestemd, is niet volledig. Wij hebben nog te wijzen op de groote verdiensten, welke Diepenveen zich verworven heeft door zijn talrijke en welgeslaagde kloosterhervormingen. Aan jonge geestelijke huizen heeft het leidsvrouwen geschonken; in oudere, waar de tucht verslapt en de zedelijke ernst verflauwd was, nieuwe bezieling weten te wekken. Het weigerde niet voor dit goede doel telkens een of meer zusters uit te zenden; en waar zij kwamen, in Nederlandsche, Belgische of Duitsche kloosters, overal zijn die zusters anderen tot zegen geweest. Zoo is Diepenveen in de vijftiende eeuw een der middelpunten van het geestelijk leven geworden; zoo heeft het zijn licht niet binnen eigen ommuring besloten gehouden, maar levenwekkend doen uitstralen. Een poging om de geschiedenis van dat klooster te schrijven is in de volgende bladen gedaan. Het was echter onmogelijk een geheel te geven zonder eenige gaping, doordat onze berichten, die in den aanvang bijzonder talrijk zijn, langzamerhand minder worden en eindelijk geheel ophouden. In dien eigenaardigen achter- | |
[pagina 3]
| |
uitgang spiegelt het verloop der geschiedenis zelve zich vrij getrouw af: eerst een krachtige opbloei en daarna een langdurige stilstand, waarbij geen nieuwe geestelijke krachten zich meer ontplooien. Betreuren wij het stilzwijgen van later, het vangt gelukkig juist daar aan, waar onze belangstelling minder wordt. Maar dat oudste geslacht, dat zich als het beste en vroomste doet kennen, - waaraan had het zijn voortreffelijkheid te danken? Zeker in de eerste plaats aan eigen kracht, maar dan toch ook aan de omstandigheid, dat het Johannes Brinckerinck als leidsman heeft gehad. Deze is de stichter van Diepenveen naar het uit- en inwendige, de man die het godsdienstig leven daar heeft gevormd. Als haar geestelijken vader hebben de zusters hem geëerd. ‘In zijn boomgaard’, zeggen zij zelven, ‘zijn de devote planten gewassen en opgegaan’Ga naar voetnoot1). En zijn invloed heeft langer geduurd dan zijn leven: toen hij in 1419 stierf, liet hij eenige voortreffelijke kweekelingen na, die nog jaren in zijn geest hebben voortgearbeid. Eerst omstreeks het midden der vijftiende eeuw, wanneer ook zij zijn heengegaan, is de bloeitijd voorgoed ten einde. Maar al heeft Diepenveen toen langzamerhand zijn hoogere beteekenis verloren en al is het een vrouwenconvent geworden als elk ander van de Congregatie, - zoolang het aan de spits stond, was het 't klooster van Brinckerinck. Beiden behooren daarom onafscheidelijk bij elkander, de stichter en zijn werk, Brinckerinck en Diepenveen.
De gang van ons onderzoek wordt bepaald door den aard van het onderwerp. Allereerst hebben wij, om Brinckerinck te begrijpen, een terugblik te slaan op zijn | |
[pagina 4]
| |
leven en streven vóór hij zich aan zijn grootste taak ging wijden. In een overzicht voegen wij alles samen wat op dezen tijd betrekking heeft. Het is niet veel, doordat de bronnen zich hoofdzakelijk tot de latere jaren bepalen en haar chronologie dikwijls slordig is; maar het is toch genoeg om Brinckerinck in zijn ontwikkeling te volgen en werkzaam te zien te midden van de zijnen. Daarna kunnen wij ons met het klooster zelf bezighouden. Het eerst behandelen wij zijn uitwendige geschiedenis, waarbij alles ter sprake komt wat niet onmiddellijk behoort tot het godsdienstig leven der zusters. Er was een gebouw te stichten en een grondwet aan te nemen; schuld te delgen en bezit te beheeren; voorspoed te genieten en beproeving te lijden, - er was, in 't kort, ook in de kloostermaatschappij een uitwendig zoo goed als een inwendig leven. Op dit laatste vestigen wij vervolgens de aandacht. En daar het van groot belang is te weten wat er omging in die meisjes en vrouwen, die de wereld verlieten om haar heil te Diepenveen te zoeken, zullen wij eerst de verschillende beweegredenen nagaan, welke haar tot dien stap gedreven hebben. Hier verlaten wij dus voor een oogenblik het klooster en komen wij met de godsvrucht daarbuiten in aanraking. Terugkeerend te Diepenveen, trachten wij de leidende personen en de vormende instellingen te leeren kennen, die het geestelijk leven der zusters tot ontwikkeling hebben gebracht; geleidelijk volgt dan daarop de schildering van dat geestelijk leven zelf. Anders gezegd: dit hoofdstuk moet het antwoord geven op drie vragen: hoe waren de zusters bij haar komst te Diepenveen? Wat vonden zij daar? en: hoe werden zij daar? - Eindelijk zullen wij nog den invloed aanwijzen, dien ons klooster naar buiten heeft geoefend en daarmee het geheele werk besluiten. | |
[pagina 5]
| |
Alles samengenomen, houden wij ons dus in hoofdzaak bezig met wat binnen de enge muren van één klooster is gebeurd, gedacht en doorleefd. Zeker; - maar wanneer wij bedenken dat Diepenveen, hoewel het merkwaardigste vrouwenconvent van de Vereeniging, toch één is uit vele; dat het onder invloed stond van dezelfde geestelijke strooming als de overige en in dezelfde richting naar hooger ontwikkeling streefde, - dan zullen wij met het oog op die verwantschap erkennen, dat ook hier het algemeene in het bijzondere is te ontdekken. |
|