Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen
(1908)–Wilhelmus Johannes Kühler– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJNE OUDERS. | |
[pagina VII]
| |
Voorrede.Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij een welkome gelegenheid om mijn dank te brengen aan die Hoogleeraren der Amsterdamsche Universiteit, wier onderwijs en voorlichting mij in vroeger jaren zijn ten deel gevallen. Inzonderheid geldt die dank U, Professor Cramer, hooggeachte Promotor. Wat velen met mij weten, wensch ik hier in het openbaar uit te spreken. Uw hartelijke belangstelling blijft Uwe leerlingen volgen, ook nadat zij reeds geruimen tijd de Academie hebben verlaten. Niet wij behoeven U te zoeken: wij gevoelen, dat Gij ons niet loslaat. Uwen tijd stelt Gij voor ons beschikbaar; met Uwe ervaring, Uwe kennis en kunde zijt Gij immer bereid ons te helpen. Wat mij betreft, het is mij na de voltooiing van deze studie een behoefte te erkennen, dat ik steeds een deel van mijne opgewektheid bij den arbeid aan U en Uwe belangstelling heb te danken gehad. Voorts betuig ik mijne erkentelijkheid aan de bibliothecarissen die mij op zoo vrijgevige wijze het gebruik | |
[pagina VIII]
| |
hebben vergemakkelijkt van de aan hunne zorg toevertrouwde boeken en handschriften. Ik noem Dr. S.G. de Vries te Leiden, Dr. C.P. Burger Jr. te Amsterdam, de Heeren J.C. van Slee te Deventer en H. Hymans te Brussel. Ook mag ik de hulp niet vergeten, welke Dr. P.C. Molhuysen, Conservator der Handschriften van de Leidsche Universiteits-Bibliotheek mij meermalen, en steeds met groote voorkomendheid heeft verleend; evenmin de welwillendheid, waardoor de Zeereerwaarde Heer J. van den Gheyn, die dezelfde betrekking aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bekleedt, mij aan zich heeft verplicht. Mr. J. Acquoy te Deventer had de goedheid, mij inzage te verleenen van de schriftelijke nalatenschap van zijn vader, voor zoover zij betrekking heeft op de kloostervereeniging van Windesheim; en hoewel ik, wat Diepenveen betreft, daarin niets heb gevonden wat mij van elders onbekend was, kon ik mij toch niet verdiepen in dezen schat van bijvoegselen en aanteekeningen zonder mij versterkt te gevoelen in mijn eerbied voor den schrijver. - Nog vele anderen, gelijk Ds. D.A. Brinkerink te Bovenkarspel en Dr. J.S. van Veen te Arnhem, zijn mij behulpzaam geweest met hunne boeken, hunne inlichtingen, hunne opmerkingen; al richt ik niet het woord tot ieder hunner afzonderlijk, aan allen gezamenlijk betuig ik langs dezen weg mijn welgemeenden dank. Maar behalve mijn neef en vriend Ds. K. Vos te Woudsend, die de drukproeven heeft helpen nazien en het Register heeft vervaardigd, zijn er nog twee, wier namen ik hier allerminst mag verzwijgen. Sinds de voltooiing van dit boek zijn beiden reeds door den dood weggenomen. De eerste is wijlen de Heer Bernard J.M. de Bont. Aan zijn welwillendheid ben ik het verschuldigd, dat ik een nog geheel onbekend handschrift niet alleen in gebruik, maar ook in bezit heb kunnen krijgen. Bedoeld | |
[pagina IX]
| |
HS. is verwant aan het bekende HS. DGa naar voetnoot1) en aan MS. No. 8849-8859Ga naar voetnoot2) van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Het overtreft echter beide in belangrijkheid en vormt met dit tweetal de hoofdbronnen waaruit de geschiedenis van Diepenveen moet worden afgeleid. Een kort woord over zijn inhoud er herkomst vinde daarom hier een plaats. Blijkens het opschrift op fol. 1 ro van het voorwerk: ‘Liber monasterij beate Marie in Dyepenven ordinis Regularissarum sancti Augustini’, behoorde het boek eenmaal aan de welvoorziene bibliotheek van ons klooster. Het is daar ook geschreven: fol. 2 ro bevat de mededeeling: ‘Dit bock heeft ghescreuen suster Griet Essinchghes ende gheendet op des hillighen cruces dach ExaltacioGa naar voetnoot3) Anno Domini m vc xxiiij’. Daarop volgt (fol. 3 ro-4 ro) een inhoudsopgave, niet minder dan een en vijftig biographieënGa naar voetnoot4) van Diepenveensche zusters benevens die van Johannes Brinckerinck vermeldend. Deze stukken vormen het eigenlijke werk en zijn verdeeld over 414 folio's (828 bladzijden). Met duidelijke hand heeft zuster Griet Essinchghes het zware papier in één kolom beschreven; slechts enkele beginletters zijn op de sobere wijze der Windesheimers versierd. De band, kennelijk uit lateren tijd afkomstig, is van | |
[pagina X]
| |
perkament en draagt op den rug den titel: ‘Fondatie des Kloosters Diepenven’. De biographieën zijn grootendeels dezelfde als die van HS. D; echter zijn zij, blijkens de opgave hierboven, talrijker en, wat haren inhoud betreft, vollediger. Den lezer die belangstelt in de onderlinge verhouding der Handschriften, meen ik te mogen verwijzen naar Bijlage I: daar is deze vraag opzettelijk ter sprake gebracht en, naar ik vertrouw, voldoende beantwoord. Ik wensch mij hier tot deze vluchtige beschrijving te bepalen: het Handschrift toch is belangrijk genoeg om het later, hetzij in zijn geheel, hetzij gedeeltelijk te publiceeren. Bij die uitgave eerst zal een volledige beschrijving op hare plaats zijn. Tevens heb ik, om niet vooruit te loopen op dien lateren arbeid, geen stukken uit mijn Handschrift in de Bijlagen opgenomen; dat het echter bij mijne studie voortdurend door mij is gebruikt, zal ieder onmiddellijk kunnen zien. Ik heb het, de door Moll aangegeven methode volgendGa naar voetnoot1), aangehaald als Handschrift DV. Van de herkomst van dit kostbare stuk weet ik - of liever, wist de Heer De Bont mij - weinig te zeggen. Indertijd is het in bezit geweest van den Heer Oscar | |
[pagina XI]
| |
Gallot te Venlo, die bij zijn familie bekend stond als een man van studie. Na zijn dood ging het door erflating en verkoop in verschillende handen over, totdat het, in Maart 1907, het eigendom werd van den Heer De Bont. Deze, beoefenaar van onze middeleeuwsche kerkgeschiedenis en schrijver van ‘De Regale Abdij van Egmond’, was de man om de waarde van het Handschrift voor de wetenschap in te zien; dat hij het niettemin aan mij heeft afgestaan, is mij een blijvende reden tot erkentelijkheid. Mijn laatste woord geldt mijne ontslapen Moeder. Om mij behulpzaam te zijn bij de voorbereidende studiën voor dit boek, heeft zij, ondanks gevorderden leeftijd en verzwakte krachten, van het uitgebreide ‘Handschrift G’Ga naar voetnoot1) een even keurige als nauwkeurige kopie voor mij vervaardigd. Vele en gewichtige diensten heeft haar afschrift mij bewezen, dat ik met weemoedige dankbaarheid als een heilig aandenken bewaar. |
|