De Middelnederlandse boerden
(1957)–C. Kruyskamp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
XVIIaant.
Ga naar margenoot+ Dits vanden vesscher van parijs
Ende van sinen wiue, sijts wijs.
Vraye rime ende scone woort
Sijn metten genen wel gehoert,
5[regelnummer]
Die recht ende redene kinnen;
Verstaet na mi, ic sal beginnen.
Buten parijs op ene mile,
Daer geuielt op ene wile
Dat .i. vischer nam .i. wijf
10[regelnummer]
Die scone was: al hare lijf
Was behagel ende mengoetGa naar voetnoot11.
Die brulocht was starc ende groet;Ga naar voetnoot12.
Daer waren comen haire beider mage,Ga naar voetnoot13.
Alst noch plaghen alle daghe
15[regelnummer]
Jn die werelt ouer al
Daer men brulocht houden sal.
Hoert wat hi nam met sinen wiue:Ga naar voetnoot17.
Hondert scape ende daer toe viue;
Vij. coye ende .xx. swine
20[regelnummer]
Hadde hi te huweleke in scine;
Bosch, mersch, coren ende lantGa naar voetnoot21.
Gaf si hem in sine hant.
Hi dede hare grote werdichede,
Daer ende elre te meneger stede,
25[regelnummer]
Alse elc man doet sinen wiue.
Genoechte hadde hi met haren liue
Alsoe dicke alse sijn herte begherde;
Nochtan geliet si ende geberde,Ga naar voetnoot28/29.
Alst hare ieghen therte ware.
30[regelnummer]
Daer na binnen den zeluen jareGa naar voetnoot30.
| |
[pagina 101]
| |
Laghen si op enen nacht te gader.
Si seide: in minne moeder no vader,Ga naar voetnoot32.
Noch niemene die ic kinne,
Alse ic v doe, suete minne;
35[regelnummer]
Jc wille dat ghijs sijt te vroeder,Ga naar voetnoot35.
Soe en doe ic suster no broeder.
Die vischer sprac: lieue minne,
Maect mi nu des in inne,Ga naar voetnoot38.
Ga naar margenoot+ Waer omme ghi mi soe sere mint.
40[regelnummer]
Si sprac: omme dat ghi mi wint
Al dies mi bedarf ten liue;Ga naar voetnoot41.
En sijn int dorp niet si viue
Soe wel geuoedt van enen man.
Bedi eerst recht dat ic v anGa naar voetnoot44.
45[regelnummer]
Bat dan iemene die nu leeft,
Want ghi mi menechweruen geeft
Spise harde meneger tiere,Ga naar voetnoot47.
Versche vische vter riuiere,
Wijn, broet, herste, capoene.Ga naar voetnoot49.
50[regelnummer]
Blauwe, brunet ende groene,
Daer toe moreit ende scarlaken,Ga naar voetnoot51.
Van elcken hebdi mi doen maken
Een paer binnen desen jare.Ga naar voetnoot53.
Een lettel quam hi hare bat nare,Ga naar voetnoot54.
55[regelnummer]
Soe dat sien saken porden;Ga naar voetnoot55.
Mettien gaf hij hare tandworden
Ende sprac: ghi soud mi lettel minnen
Omme dat goet dat ic kan winnen,
Haddic verloren minen vrient,
60[regelnummer]
Die v dicke heeft gedient,
Die tusschen mine bene staet.
Soudic v minnen dore dat quaet?!Ga naar voetnoot62.
Nenic, bi miere wet!
Mijn herte soude v onnen bet,Ga naar voetnoot64.
| |
[pagina 102]
| |
65[regelnummer]
Haddijs niet, dan si nu doet.
En dunct geerre vrouwen goetGa naar voetnoot66.
Dat men met hare heeft te doene.Ga naar voetnoot67.
Helpe vrouwe, het maect die zoeneGa naar voetnoot68.
Tusschen den here ende der vrouwen.
70[regelnummer]
Si sprac: ghi moget mi getrouwen
Dat ghi noit met minen liue
Hadt te doene als man met wiue,
En was mi ieghen therte sere,Ga naar voetnoot73.
Al doghedict dore der werelt ereGa naar voetnoot74.
75[regelnummer]
Ende ics v niet wernen en dorste.Ga naar voetnoot75.
Hets sceren vrouwe, het hebben borsteGa naar voetnoot76.
Goede vrouwen des harenthare,Ga naar voetnoot77.
Al maectijt selue dus onmare.Ga naar voetnoot78.
Ga naar margenoot+ Soudic v minnen dore dat quaet
80[regelnummer]
Dat tusschen uwe bene staet?
Nenic, dat moete god weten;
Jc woudent die honden hadden geten,Ga naar voetnoot82.
Ende vwen liue niet en deerde.Ga naar voetnoot83.
Die vischer peinsde ende begherde
85[regelnummer]
Sijn wijf te proeuene, wiste hi hoe.Ga naar voetnoot85.
Hi stont op eens margens vroe
Ende nam den roeder in sine hantGa naar voetnoot87.
Ende liet tscip driuen daer hi vant
Van versche vischen sinen coeuer.Ga naar voetnoot89.
90[regelnummer]
Ouer ane der seynen oeuer
Warp hi sijn nette ende hadder in
Van goeden vischen meer zo min,
Van alsoe vele alse hem goet dochte.
Doe royde hi wech alse hi beste mochte
95[regelnummer]
Thuus wert weder dore den stroem.Ga naar voetnoot95.
Doe mercte hi ende nam goemGa naar voetnoot96.
| |
[pagina 103]
| |
Waer driuende quam man ochte wijf;
Doe waest een monec, .i. vet keytijf,
Ene crune hadde hi bescoren.
100[regelnummer]
Wildi verstaen, soe moeghedi horen
Waer bi die monec verdranc:
Hi hadde gemint ouerlancGa naar voetnoot102.
Eens ridders wijf ende lacher bi.
Die riddere was stout ende vri;
105[regelnummer]
Alse hi den monec bi sinen wiue
Vant, soe ving hi tenen kniueGa naar voetnoot106.
Ende wilde den monec steken doet.
Die monec was naect ende bloet;
Tere venstren hi wt spranc
110[regelnummer]
Jn die seyne ende verdranc
Ende quam driuende in den stroem.
Die vischer mercte ende nam goem
Hoe hi sijn wijf proeuen mochte.
Techterste alse hi hem bedochte,Ga naar voetnoot114.
115[regelnummer]
Trac hi sijn mes vter scede,
Nu hoort wat hire met dede:
Hi sneet den monec af dat let
Daer hi der vrouwen diende met,
Ga naar margenoot+ Dat men hiet sijn euen oude.Ga naar voetnoot119.
120[regelnummer]
Doe liet hine driuen daer hi woude.
Die vischer scorste den vede in sinen ghereGa naar voetnoot121.
Ende haeste hem thuuswert sere.
Tierste dat hi quam an tsant,Ga naar voetnoot123.
Trac hi sijn scip ane dlant
125[regelnummer]
Ende hing sijn nette inder zonnen.
Doe quam daer gheronnenGa naar voetnoot126.
Een knecht met eere mande
Die svischers wijf daer sande
Omme versche vische iegen noene.
130[regelnummer]
Die vischer sprac toten garsoene:
Nem al die vische, draechse hare.Ga naar voetnoot131.
| |
[pagina 104]
| |
Jc woudic binnen desen jare
Gheuischet en hadde, op ene zakeGa naar voetnoot133/4.
Dat ic bat ware te gemake.
135[regelnummer]
Die knecht sprac: wat es v, here?
Jc ben tonghemake sereGa naar voetnoot136.
Dat v enege sake let.Ga naar voetnoot137.
Thuuswaert haeste hi hem te bet,
Sijns heren was hi in groten vare.Ga naar voetnoot139.
140[regelnummer]
Die vrouwe wart sijns gheware
Ende vraeghde: waer es dijn here?
Vrouwe, hi comt, maer hi es sere
Tonghemake, seide hi mi.
Wetstu, seide si, wat hem si?
145[regelnummer]
Nenic vrouwe. hoe mochtict weten?
Die knecht was cume gesetenGa naar voetnoot146.
Vore dat die vischer quam ghegaen
Als ene die sere es ondaen.
Hi ging sitten biden viere;
150[regelnummer]
Sine gelate ende sine maniere
Toende ochte hi soude versceden.Ga naar voetnoot151.
Hi beefde met allen leden.
Ende gebeerde jammerlike.Ga naar voetnoot153.
Si seide: minne, god die rike
155[regelnummer]
Behoude v te minen liue,
Want ic ware emmer keytiueGa naar voetnoot156.
Verloric v. twine segdi mi,
Dore god, welc uwe mesquame si?Ga naar voetnoot158.
Ga naar margenoot+ Vrouwe, wat holpt dat ict v seide!
160[regelnummer]
Hine leeft die mi gehelpen can,
Clerc, leec, wijf noch man.
In haren arm nam sine tire stontGa naar voetnoot162.
Ende custene ane sinen mont.
Hi seide: vrouwe, gaet van mi,
165[regelnummer]
Jn wane v nemmermeer comen biGa naar voetnoot165.
| |
[pagina 105]
| |
Alsic te voren hebbe ghewesen,
Want in mach niet ghenesen
Van den rouwe die ic draghe.
Die vrouwe sprac: ghi maect v claghe
170[regelnummer]
Harde groet; segt wat v deert.
Die vischer sprac: sint ghijt geertGa naar voetnoot171.
Te wetene ens v niet steet tonberne,Ga naar voetnoot172.
Soe willict seggen gherne.
Heden margen quamic geuaren
175[regelnummer]
Daer vele goeder vische waren,
Jn drie ridders warenden,Ga naar voetnoot176.
Dat mi comen es te scanden,
Want si hadden mi gewachtGa naar voetnoot178.
Ende vingen mi met haerre cracht.
180[regelnummer]
Deen hiet mi dat ic soude kiesen
Welc let dat ic soude verliesen
Van algader minen leden.
Doe badic hen op houeschedenGa naar voetnoot183.
Dat si mijns genadech waren
185[regelnummer]
Ende mi thuuswert lieten varen.
Dese bede en wilden si niet gestaden;Ga naar voetnoot186.
Echt hieten si mi beraden.Ga naar voetnoot187.
Doe pcinsdic in minen moet:
Verlore ic minen enen voet,
190[regelnummer]
Soe moestic metter stelten gaen,
Ende lietic mine hant af slaen,
Waer met soudic mi generen?
Jn mochten niet ontberen.
Verloric mine oghe, ic ware blint;
195[regelnummer]
Oec stonde mi te hebben toren,Ga naar voetnoot195.
Haddic mine ore verloren:
Ga naar margenoot+ Men soude seggen ic ware .i. dief.Ga naar voetnoot197.
Vrouwe, doe haddic alsoe lief
Dat men mi tquaet af snede,
| |
[pagina 106]
| |
200[regelnummer]
Dan enech mire ander lede.
Wat quaet meindi? sprac die vrouwe.
Jc saelt v toeghen, sem mire trouwe,Ga naar voetnoot202.
Sprac die vischer, ende ontknochteGa naar voetnoot203.
Wt sire slippen dat hi brochte
205[regelnummer]
Ende warpt der vrouwen op hare voete,
Ende si besaecht met goeder moete.Ga naar voetnoot206.
Doe docht der vrouwen geliken enen vede
Bat dan enen andren lede.
Fi v, seit si, quaet keytijf,
210[regelnummer]
Nu en gauic niet om al v lijf
Tquaeste stroe onder minen voet.Ga naar voetnoot211.
Dat ghi leeft, waer toe eest goet?
Jc wilde nu ter wilen quame
Die doet ende si v dleuen name,
215[regelnummer]
Soe waric ws met eren quite!
Wat joyen of wat delite
Salic hebben met uwen liue?
Si riep knapen, ende joncwiue
Ende dede hare bedde draghen
220[regelnummer]
Ende hare scrine op .i. waghen.Ga naar voetnoot220.
Har koye, hare scape algader
Dede si driuen te haers vaderGa naar voetnoot222.
Wel haesteleke enen knecht.
Die vischer sprac: ghi hebt onrecht,
225[regelnummer]
Vrouwe, dat ghi dus gebeert,Ga naar voetnoot225.
Ende ghi te voren soe onweertGa naar voetnoot226.Ga naar voetnoot226/7.
Maket alsic was met v.
Wildi mi dus ontuaren nu,
Men souds v spreken lettel eren.
230[regelnummer]
Ghi selt v herte bekerenGa naar voetnoot230.
Ende bliuen sitten in v goet.
Si sprac: godsat hebbe diet doet!Ga naar voetnoot232.
| |
[pagina 107]
| |
Jc wille weder danen ic quam.Ga naar voetnoot233.
Alse die vischer dat vernam,
235[regelnummer]
Riep hise ende seide: vrouwe,
Hoert, ic geloefde v trouwe,
Ga naar margenoot+ Jc salse v houden, moet ic leuen.Ga naar voetnoot237.
Mi was ghistren gegheuen
.iiij. pont, min noch mee;
240[regelnummer]
Comt hare, nemt die twee.Ga naar voetnoot240.
Sietse hier in minen gere.Ga naar voetnoot241.
Die vrouwe haeste hare derwaert sere
Tot dat si tsiere slippen quam;
Doe taste si voert ende vernamGa naar voetnoot244.
245[regelnummer]
J ding in sine broec raghen.Ga naar voetnoot245.
Si loegh, hare begans behagen.
Doe sprac si te haren man:
Soe help mi god ende sente Jan,
Wat raghet hier tuschen v been?
250[regelnummer]
Minne, dat sceden van ons tween
Dat vernoyde mi soe sere,
Dat ic genade bat onsen here,
Ende hi gehorde mine bede
Ende heeft mi ter seluer stede
255[regelnummer]
Een ding verleent, daer tander stoet.
Jc wout ware alsoe goet
Alse dander dat ic hadde te uoren,
Daer mi af comen es dese toren;
Des soudic proeuen gherne,
260[regelnummer]
Ondanc hebbe dies werne.Ga naar voetnoot260.
Hi namse ende warpse neder;
Hine was te voren no seder
Noyt soe vriendelike met hare.
Doe stoet si op ende riep: vaert hareGa naar voetnoot264.
265[regelnummer]
Weder in metten goede!
Mi es vele bat te moede
Dant was een lettel eer.
| |
[pagina 108]
| |
Hare toren ende hare seer
Es vergaen, hare man es genesen.
270[regelnummer]
Ander werf riep si met desen:
Dapperlike ontladet goet
Ende settet weder daert stoet,
Ende driuet quic in den stal.Ga naar voetnoot273.
Groet leet ende ongheual
275[regelnummer]
Moetic van sinen liue horenGa naar voetnoot275.
Die ons desen groten toren
Ga naar margenoot+ Ende dit vernoy heeft gedaen,
Maer goddanc hets wel vergaen.Ga naar voetnoot278.
Aldus bleef die vrouwe daer.
280[regelnummer]
Men leest noch ende hets waer
Dat en es onder tsemels trone
Man soe rike noch soe scone,
Soe edel noch soe wel geboren,
Hadde hi sine vede verloren
285[regelnummer]
Ende hem die mesquame deert,Ga naar voetnoot285.
Datten ench wijf begeert;Ga naar voetnoot286.
En es oec lazer noch croepel geen,Ga naar voetnoot287.
Mer heeft hi tuschen sine beenGa naar voetnoot288.
Een ding datmen heet den vede,
290[regelnummer]
Hine crijchter .i. wijf wel mede.
|
|