De Middelnederlandse boerden
(1957)–C. Kruyskamp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
XIII Vanden monickaant.
Ga naar margenoot+ Vaste hoede voer messchienGa naar voetnoot1.
Die staet te prisen al in yen,
Want si mit vresen is verselt
Die menighen lachter heeft gheuelt,Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Toren, nijt ende ander schade.
Als vrouwen, maechden, vroe ende spade
Heymeliken willen wanderen
Mitten enen, mitten anderenGa naar voetnoot8.
Ende wel betrouwen elken man,
10[regelnummer]
Daer en leyt hem eer noch wijsheit an,
Ga naar margenoot+ Want heymelijcke stede ende stondeGa naar voetnoot11.
Bringt menich man tot sulker zonde
Daer hi om seluen mede onteert.Ga naar voetnoot13.
Ende om dat stonde stelen leert,Ga naar voetnoot14.
15[regelnummer]
Soe selmen scuwen enicheitGa naar voetnoot15.
Daer sonde of comt ende archeit:
Natuer is cranck int wederstaen.
Wilmen heymelycke gaen
Daermen stonde of stede crijcht,
20[regelnummer]
Die wille werct, die reden zwijght,Ga naar voetnoot20.
Comtmen heymelijc te gader.
Ic en wilde minen biechtvader
Sonderlinghe niet al betrouwenGa naar voetnoot23.
In enicheit mit schone vrouwen,
25[regelnummer]
Want die vyant is naradich.Ga naar voetnoot25.
Tot enen tyden wert misdadich
| |
[pagina 73]
| |
Een heilich man, een predickaer,
Die sinen tijt een deel der iaer
Een terminarius hadde ghewesen.Ga naar voetnoot29.
30[regelnummer]
Hi plach te vasten ende te lesenGa naar voetnoot30.
Ende goede sermoenen te brenghen voert,
Soe dat hi dicke wort ghehoert
Mit ghenoechten vanden luden,
Die soe verstonden sijn bedudenGa naar voetnoot34.
35[regelnummer]
Dat si met ongheueysden moede
Hem mede deylden van horen goede
In minnen ende in caritaten.
Hi hadde die werlt soe ghelatenGa naar voetnoot38.
Dat hi heilich scheen van leuen.
40[regelnummer]
Hi plach den luden troest te gheuen,
Die haere sonden waren leet,
Op dat si voert in minnen heet
Gode te dienste wilden bliuen.
Si moghen wonders veel bedriuen
45[regelnummer]
Daer nyemant ducht voer en draecht.Ga naar voetnoot45.
Een welgheboren schone maghet
Versochte dickent desen broeder,Ga naar voetnoot47.
Omdat si wilde wesen vroederGa naar voetnoot48.wilde wesen noeder wilde te weten.
Hoe sij ten hemel comen soude;
50[regelnummer]
Si en wilde om gheen schat van goude
In zonde langher bliuen staen.
Ga naar margenoot+ Dus plach si menichwerf te gaen
Totten broeder mit ghenende,Ga naar voetnoot53.
Wanneer si hoer seluen schuldich kende.
55[regelnummer]
Si sprac hoer biechte mit begheren
Entie broeder plachse te absolueren.
Alsoe langhe ghincse ende keerde
Dat stonde stelen leerdeGa naar voetnoot58.
Entie broeder diende hoir mit half sesseGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Ende si verstont van sijnre lesse
| |
[pagina 74]
| |
Tpater noster entie crede,
Soe dattet twide van haren cledeGa naar voetnoot62.
Begonde te vollen in die zijdenGa naar voetnoot63.
Als doorde hout van dien ghetijdenGa naar voetnoot64.
65[regelnummer]
Datmen soe bij naturen scrijft.Ga naar voetnoot65.
Wanneer dat wel verholen blijft,
Soe ist een speelkijn van solaes,Ga naar voetnoot67.
Mar op twee tarninghen van deus aesGa naar voetnoot68/9.
Soe loopt wel menichwerf een sijs.
70[regelnummer]
Die broeder wort der saken wijs
Hoe die ioncfrou was verladen;Ga naar voetnoot71.
Tvolc begonder in te radenGa naar voetnoot72.
Ende of te clappen menigherhande.
Die broeder duchte voer die schande
75[regelnummer]
Ende ooc voer sinen goeden naem,
Ende om te decken desen blaem,
Soe socht hi menigherhande list,
Want als die mient die waerheit wist,Ga naar voetnoot78.
Soe waende hi ymmer wesen dootGa naar voetnoot79.
80[regelnummer]
Of ghebrocht in sulker noot,
Die onverwinlic waer te lijden.Ga naar voetnoot81.
Hier om docht hi tallen tijden,
Dese broeder die ic myene,
Die ghinc menichwerf alliene
85[regelnummer]
Heymelyken sinen pat.
Twifel dede hem menighen hat,Ga naar voetnoot86.
Wanhope const hi nau verweren.Ga naar voetnoot87.
Daer hy ghinc in sulken deren,Ga naar voetnoot88.
Quam die vyant vander helle,
90[regelnummer]
Die mitten broeder wert gheselleGa naar voetnoot90.
| |
[pagina 75]
| |
Ende sprac hem toe in sulken schijn
Recht oft een meester had ghesijnGa naar voetnoot92/3.
Ga naar margenoot+ Te weten heymelijc ghedocht,
Soe dattie broeder an hem socht
95[regelnummer]
Om goede troost van sijnre zaken.
Die vyant lach op felle wraken,Ga naar voetnoot96.
Al en wistet die broeder niet.
In leden tijden wast gheschiet,Ga naar voetnoot98.
Daer hi wrake om wilde doen:
100[regelnummer]
Die broeder plach in sijn sermoen
Den volcke te predicken openbaer
Hoe lelic dat die vyant waer
Ende hoe anxtelyc te scouwen,Ga naar voetnoot103.
Soe datter menich creech berouwen
105[regelnummer]
Naerstelijc van sinen sonden.
Entoe die vyant wiste ghebonden
Den broeder in dus groter sorghen,
Doe quam hi tot hem al onverborhgen
Ende seide aldus: Ic bin een man
110[regelnummer]
Die den vyant dwinghen can
Ende mit woorden wel vermanen.Ga naar voetnoot111.
Ic sel die luden sonder wanen
Doen ghelouen int ghemienGa naar voetnoot113.
Dat ghi weder groot noch clien
115[regelnummer]
En hebt van sulke danighen touweGa naar voetnoot115.
Daer enich maecht of ander vrouwe
Sculdich mochte werden bij.
Van sulker daet soe sidi vrij
Ende ontsleghen altemale.
120[regelnummer]
Doe sprac die broeder nader tale:
Soe helpt my dat ic mach ghwaghenGa naar voetnoot121.
Mijn onscult in corten daghen.
Die meester sprac: alsoe salt sijn.
Sonder smarte ofte pijn
125[regelnummer]
Dede hi hem quijt sijn voerghestel,Ga naar voetnoot125.
| |
[pagina 76]
| |
Soe dattet slechts als ander velGa naar voetnoot126.
Twisken sijn benen was ghebleuen.
Die broeder taste daer bineuen,Ga naar voetnoot128.
Hine vanter weder dat noch dit,
130[regelnummer]
Anders dan een weynich pitGa naar voetnoot130.
Daer hi sijn water mochte lozen.
Die vyant sprac: Nv doet den bosenGa naar voetnoot132/3.
Veel confuus al openbaer
Ga naar margenoot+ Ende schelt die ghene loghenaer
135[regelnummer]
Die sulke tale brenghen voort.
Die broeder sprac: dits goet accoortGa naar voetnoot136.
Op dat ic bet na mijnre onschuldeGa naar voetnoot137/8.
Mocht verdienen vrouwen hulde.
Ja ghi, sprac die vyant saen,
140[regelnummer]
Hoeneer v onschult is ghedaen,Ga naar voetnoot140.
Soe sel v comen optie stat
Tselue dat ghi voren hadt.
Die broeder sprac: en gheer niet el.
Sine tael bequam hem wel.Ga naar voetnoot144.Ga naar voetnoot144.
145[regelnummer]
Doe ghinc hi lesen ende studieren
Een goet sermoen nae sijn begheren
Ende quam als hi te voren plach
Ten stoel op enen hoghen dach,Ga naar voetnoot148.
Daer menich mensch vergadert was.
150[regelnummer]
Tewangeli datmen las:
In dien daghe, dat set hi voren.Ga naar voetnoot151.
Daer nae liet hi den luden horen
Vanden bosen nyders schare;Ga naar voetnoot153.
Oeck sprac hi optie loghenare
155[regelnummer]
Die menighen mensche hebben bedroghen
Ende hoe hi selue was beloghen
Mitter joncfrou an sijn eer.
| |
[pagina 77]
| |
Dat brocht hi al ter goeder leer
Ende beslotet wel ter core.Ga naar voetnoot159.
160[regelnummer]
Ic bin daer in, ic moeter doere,
Sprac die broeder daer hi stoet;
Dit is een dinc dat wesen moet.
Al ist mi smadelic te toghen,
Ghi moecht hier sien voer uwen oghen:
165[regelnummer]
Ic bin nog slechter dan een wijf,Ga naar voetnoot165.
Ende om der bosen nijder kijf
Soe moet ic dese smaetheit lijden.
Daer sloech hi op ten seluen tijdenGa naar voetnoot168.
Openbaer die cappe wijde.
170[regelnummer]
Die vyant wachte sijn ghetide:Ga naar voetnoot170.
Doe hijt den luden toghen soude,
Doe sette hi hem an sijn euen oudeGa naar voetnoot172.
Weder op die selue stede,
Stiuer ende harder mede
175[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Dant ye wert tot sinen daghen.
Men sacht streuen ende raghen,Ga naar voetnoot176.
Eer hijt voelde of vernamGa naar voetnoot177.
Dat sijn ghestelle weder quam.Ga naar voetnoot178.
Doe loech die vyant mit ghenendeGa naar voetnoot179.
180[regelnummer]
Om dat hi den broeder schende
Ende hem sijn doghen halp vernuwen.Ga naar voetnoot181.
Men ghincken vloeken ende verspuwen
Ende seer confuselic hantieren.Ga naar voetnoot183.
Dit halp die vyant al visieren,Ga naar voetnoot184.
185[regelnummer]
Eynde, middel ende beghin!
Alsulc loon, alsulc ghewin
Gheftie bose noch den sinen,Ga naar voetnoot187.
Ende sonderling die heilich schinen
Ende dan hem setten tsulker staet
190[regelnummer]
Mit genoechten in dommer daet,
| |
[pagina 78]
| |
Gheliken als die broeder dede,
Die mit groter onghenadichede
Wort ghehandelt vanden lieden,
Die dicken wijsden ende riedenGa naar voetnoot194.
195[regelnummer]
Dat men ymmer soude bederuen.Ga naar voetnoot195.
Hi waende ondieuelike steruenGa naar voetnoot196.
Of te liden swaer torment,
Ende hoe sijn doghen wert volentGa naar voetnoot198.
En can ic hier niet al verslaen.
200[regelnummer]
Men brochten heymelike van daen
Of hi waer ghesleghen doot,
Ende voer alsulc wederstoetGa naar voetnoot202.
Sel een yghelijc hem hoeden
Ende te voren wel beuroeden
205[regelnummer]
Watter nae of comen mach
Te drincken heimelic ghelach,
Gheliken als die joncfrou dede
Die in heymeliken steden
Den goeden broeder socht so langhe
210[regelnummer]
Dat nature bij bedwanghe
Van hem beyden droech op yen.Ga naar voetnoot211.
Vrouwen gunst, hoer lieflic zien,
Doet vergheten menighen noseGa naar voetnoot213.
Ende int gheselscap roeckelose
215[regelnummer]
Speltmen dicwijl onnosel spel.
Ga naar margenoot+ Natuer is starc, ghedocht is snel,
In onghestader vaster hoedeGa naar voetnoot217.
Ende hier om dolen noch die vroede.
Want vintmen meyskeijns slap ghegortGa naar voetnoot219.
220[regelnummer]
Ende sijn hem dan die hielen cort,Ga naar voetnoot220.
Bij enen cleynen occasoen
Machmense opwert nighen doen,Ga naar voetnoot222.
Mar stolpelinghe vallen si node;Ga naar voetnoot223.
| |
[pagina 79]
| |
Dat doet si sijn van herten blode:Ga naar voetnoot224.
225[regelnummer]
Vellen si ontwee nose ofte mont,Ga naar voetnoot225.
Therte en bleue niet ghesont;
Quetsten si knye of ellenboghe,
Soe en sijn si niet in goeden hoghe.Ga naar voetnoot228.
Ende want si aldus sijn veruaert,Ga naar voetnoot229.
230[regelnummer]
Soe vallen si lieuer achterwaert,
Al wortet hem een deel te suer,
Dan si tlijf in dauontuerGa naar voetnoot232.
Setten of hoer zonde lede;Ga naar voetnoot233.
Want vrouwen hebben altoes gheerne vrede.
|
|