Mijn leven
(1877)–Mina Kruseman– AuteursrechtvrijMej. Elize Baart.
| |
[pagina 217]
| |
Die woorden waren waar. Vorstenschool was ook een sport, even als Mina Krüseman een sport had moeten zijn, maar toen hij zag dat ik hem ontsnapte, gaf hij om zijn Vorstenschool ook niet meer! En twee sporten braken tegelijk. En nu?... nu zoekt hij nieuwe! ......................... En zijn vooruitzichten zijn?... In troebel water visschen. 't Métier van alle fortuinzoekers! Was onze Kroonprins maar wat minder slap! Hij kon Indië redden, als hij 't wilde, hij alleen. Zulke intrigante ellendelingen als Douwes-Dekker kunnen slechts démoraliseeren en te gronde richten, en zelf begraven worden onder de puinhoopen van hun vernielingswerk. Ik kèn Douwes-Dekker en ik weet wàt hij wil. Ook op dit terrein staan wij als doodvijanden tegen elkander over. Ik wacht hem, dit weet hij, en hij begint nu weer over vooruitzichten te spreken omdat ik zoolang gezwegen heb. O, die ziekte van Leentje!!!!!! Ik begrijp zijn brief aan Korteweg beter dan K. zelf hem begrijpen kàn en ik verwonder mij in 't geheel niet over zijn vleierijen en zijn ‘lust tot leeren’! 't Is intusschen een vreemd verschijnsel dat iemand, die als mensch zoo laag staat, zoo'n kolossaal talent van liegen heeft, dat hij de besten onder ons voor een oogenblik kan doen gelooven dat zijn studie grootheid is, en zijn laagheid moed. Ik zie niets goeds in Korteweg's bezoek aan Mul. De zoeker van waarheid, zal waarheid eischen van Korteweg, en Korteweg zal waarheid geven, die beantwoord zal worden met leugen en bedrog. Mul ziet niets in Korteweg als een instrument, dat hij bespelen kan òmdat 't zuiver is. Was 't minder zuiver, dan was 't hem 't bespelen niet waard, immers niemand zou er naar luisteren! In Indië maken de Europeanen herten tam, die ze heel goed behandelen, en verzorgen alsof ze vrienden waren, om ze daarna mee te nemen naar 't bosch om wilde herten te lokken, die ze schieten over de tamme heen. Zóó doet Mul ook met z'n vrienden, hij gebruikt ze om hun vrienden te vangen, en te dooden als 't kan. Korteweg heeft in de Tolk zoo dikwijls onze namen genoemd, dat Mul waarschijnlijk haarklein weet welke verhouding er tusschen jou en Korteweg bestaat. Hij had een tam hert noodig; dàt heeft hij gevonden in Korteweg ‘van wien hij leeren wil’! O! O! Ben je niet eens met Korteweg te Utrecht geweest? In dat zelfde Utrecht, waar je je eerste succès als Hanna had? In dat zelfde Utrecht, waar Mul met z'n satellieten feest vierde en complotteerde tegen z'n eigen stuk, dat vallen moest om z'n maîtresse op de planken te helpen! | |
[pagina 218]
| |
Zijn maîtresse, die hij geheel uit Wiesbaden had laten komen, en die hij in een hôtel vergat!!!! Zijn maîtresse, die door zijn doodvijandin op 't tooneel werd gebracht en de eerste was die hem aanzag, zoodra 't scherm op was gehaald. Zijn maîtresse die getuige werd van den triomf van haar rivaleGa naar voetnoot1 en van de nederlaag van haar amant, die sidderend wegsloop uit zijn loge, toen 't publiek ‘den Auteur’ uitriep, die den moed niet had te verschijnen op 't tooneel, waar de actrices van zijn stuk hem wachtten! En in de stad waar zóó veel voorviel heb je je met K. vertoond! Dáár hebben Mul's champagne-vrienden jullie samen gezien? - Van Hall (de Me la Chaud van de balie, de Talma van 't Ned. Tooneel!) heeft misschien gehoord van je wildheid en, gewend als hij is aan zuigelingen en bewaarschoolkinderen, zal hij Mul om raad gevraagd hebben, om een middel om je binnen de palen van de Nederlandsche welvoegelijkheid te houden. En Mul zal waarschijnlijk geantwoord hebben: ‘Ik zal hem bij mij laten komen. Hij is jong, enthousiast en oprecht, en hij dweept met mijn werk, dit is me voldoende om van een eerlijk man een verrader te maken. Ik ben de genius van 't kwaad, die geen geluk kan dulden en geen voorspoed veelt; ik haat ieder die hoog staat, ik vertrap ieder dien ik naar beneden kan halen en ik belaster ieder dien ik als mijn meerdere beschouw. Mijn grootheid is gebazeerd op de laagheid van anderen. Welnu, dat allen dalen om mij 't recht te geven van uit te steken!’ ‘Hij bijt de hand die hem brood reikt’ zei een van z'n vijanden, en die vijand had gelijk. Ook jij hebt hem eenmaal brood gereikt. Malheur à toi! Ga voort Korteweg de oogen te openen zoo veel je kunt, en, is 't mogelijk, houd hem terug van zijn voorgenomen bezoek. Denk aan Versluys en Bruinsma, ook zij waren oprecht, hun enthousiasme heeft hen verblind en tot verraders gemaakt. Een man is niet sterk! Neen, je titelblad vind ik niet goed. Waarom toch zoo'n haast gemaakt? Jij moet ook je strijdjaren hebben, zoo goed als een ander. Kan je niet ingénue blijven voor 't publiek, zoo lang ik vecht? En kan je dezen winter niet gaan lezen? Laat die théatre-intrigues toch tijd tot rijpen en... rotten! Daarna pas komt jou tijd aan. Ik vind de academie-publicaties zooGa naar voetnoot2 heel goed, een mooie réclame voor Korteweg. | |
[pagina 219]
| |
Adieu... wil je dezen brief aan Korteweg zenden, ga je gang.
Mina. |