Mijn leven
(1877)–Mina Kruseman– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
Eerste bedrijf.18 jaar later. Een eenvoudige moderne kamer, rechts een tafeltje, waarop bloemen, linten, byouteriën, enz. liggen, links een groote tafel met boeken, papieren en schrijfbehoeften; bij 't kleine tafeltje een fauteuil, waartegen Marie geleund staat. Elize zit aan de groote tafel met een geopend boek vóór zich. De beide meisjes zijn in 't zwart gekleed.
Marie.
Wat zeg je? Tob je nu nog over je rol? maar die ken je immers!
Elize.
Ik ben zoo bang, Marie!
Marie.
Bang! Waarvoor dan toch?
Elize.
Ik weet 't niet... mij dunkt... er hangt ons een ongeluk boven 't hoofd... wij komen er nooit goed door... en ik vrees nog meer voor jou, dan voor mij zelve.
Marie.
Omdat ik minder talent heb, dan jij?!... Och, kind, bekommer je dáár niet over! Ik zal wel terecht komen, heusch, tob niet over mij. Kijk eens, Lize! hoe staat i, hè? (Zij past een gouden kroon op) neen wacht, eerst den sluier... zóó!... Naar mijn zwarte jurk mag je niet zien... en een sleep moet je er je bij verbeelden, natuurlijk? en schildknapen, hofdames, edellieden... Waarom zie je me zoo treurig aan? Zal ik geen goede koningin zijn, denk je? Een domme rol! Ik behoef maar mooi te zijn, dat is al!
Elize.
Ik gevoel elken dag meer hoe onmisbaar je lieve moeder voor ons was, zij zag meer in 't tooneel dan een plaats om mooi te zijn alleen!
Marie.
Nu ja, maar moeder is dood, en nu we alleen staan, moeten we voort, zoo goed of zoo kwaad als we kunnen! Geld hebben | |
[pagina 113]
| |
we niet meer, en 't beetje dat we geleend hebben moeten we terug geven, zoo gauw mogelijk. Als wij nu dus niet voor ons zelve zorgen, zal niemand 't doen. Leefden onze ouders nog dan zouden we op hen kunnen rekenen, maar nu... Toen jou moeder gestorven was en mijn moeder je tot zich nam, was je nog geen twee jaar oud, zij heeft jou geheel dezelfde opvoeding gegeven als mij, hoe komt 't nu dat we zoo in 't geheel niets met elkaar gelijk hebben?... In de laatste drie jaar vooral zijn we al verder en verder van elkander afgedwaald en, hoewel altijd te zamen, begrijp ik je tusschenbeide zoo weinig, dat 't me net is alsof je een vreemde voor me was.
Elize.
O Marie! Zeg dat nooit weer! Ik een vreemde voor je! Ik, die jou meer lief heb dan mij zelve, ik, die aan je moeder beloofd heb...
Marie.
Dat je een vorstin van me zou maken, niet waar? een fee! een engel! een soort van goddelijk wezen, dat heerschen zou over hemel en aarde, regeeren over geesten en lichamen!... Ik verlang maar één heerschappij - over geld! Maar één regeering - over publiek! Binnen den tijd van tien jaar wil ik rijk zijn, 't kan me niet schelen hoe... en dan koop ik me een réputatie, zóó groot... zoo groot... wel, minstens zóó groot als die van Marianne van Richtersbergen!
Elize.
Marianne Van Richtersbergen! Tracht liever een talent te krijgen dat het hare evenaart! Marianne is groot als kunstenares, en...
Marie.
En als vrouw?
Elize.
Helaas!.. als vrouw moest zij hooger staan.
Marie.
Dan had ze nooit succès gehad.
Elize.
Dan had ze meer succès gehad!
Marie.
En minder naam.
Elize.
Foei Marie! | |
[pagina 114]
| |
Marie.
Dan had ze elken avond moeten worstelen om 't publiek terug te winnen, dat de dagbladen haar elken morgen weer ontnemen zouden! Kom Elize, wees toch wijzer en doe wat water in je wijn; de menschen verlangen zoo veel niet, heusch niet. Als je maar mooi bent, en niet al te kieskeurig, dan kom je er van zelf... talent is maar bijzaak, al die studie zendt je regelrecht naar de eeuwige rust! (Zij neemt een spiegeltje op, kijkt er in en lacht.)
We zullen zien... over een jaar of wat, wie 't verder gebracht zal hebben in de wereld... jij of ik, jij mèt talent of ik zonder; jij met een grenzenlooze liefde voor je medemenschen of ik met een hoofd vol kleine streken om ze zoo netjes mogelijk beet te hebben!... Ik denk dat ik nog eens in een paleis terecht kom, en jij?... Op een zolderkamertje misschien!
Elize.
Had ik maar meer talent! Ik verlang niets als talent, talent genoeg om me een naam te maken, de zorgen waardig die je brave moeder aan me besteed heeft! - Ik wil groot zijn voor haar, groot voor mijn armen vader, die, als hij uit den hemel op mij neer kan blikken, zien zal dat zijn kind den lauwerkrans verdiend heeft, dien zij dankend op zijn grafsteen legt.
Marie (bloemen schikkende.)
Kijk eens, Lize, vind je deze kleuren mooi bij elkaar, of zou je me raden... | |
II.
De deur wordt geopend en Marianne treedt binnen.
Marianne.
Dag kinderen!
Elize.
Marianne!
Marie.
Dag Marianne!
Marianne.
Hoe gaat 't jullie? Zoo als je ziet ben ik geheel gekleed voor mijn rol; we geven weer de Favorite van avond, ga jullie straks met me mee? Dan zal ik je in kennis brengen met eenige heeren, die je kennen moet vóór dat je optreedt.
Marie.
O graag, Marianne, graag!
Elize.
Ik dank je, Marianne, ik kan van avond niet uitgaan, ik heb nog zoo veel te doen voor morgen. | |
[pagina 115]
| |
Marianne.
Ik dacht wel dat ik jullie zóó zou vinden! Elize als altijd aan de studie, en mijn mooie Marie?... aan 't coquetteeren met den spiegel! - Maar Elize! Arm kind, wat tob je toch, wat zit je toch dag en nacht je oogjes af te matten en je jonge leden te krommen voor een onoozel beetje kennis, dat je toch tot niets zal leiden? Wie geeft nu iets om 't talent van een tooneelspeelster? Mooi moet je zijn! Mooi en vroolijk, en lichtzinnig bovenal!
Elize.
Neen, Marianne, ik wil niet lichtzinnig zijn!.. Ik wil talent hebben om den naam te verdienen, dien ik me eenmaal hoop te maken!
Marie.
En 't fortuin, niet waar?... Wel ja! 't Boek waaruit je daar leest is van Marianne... de meubels, die we hier hebben, zijn bezwaard, en 't geld, waarvan we de laatste twee maanden geleefd hebben, was geleend!
Elize.
Daarom moeten we werken, Marie. Wij moeten succès hebben om onze schulden...
Marie.
En 't eerste jaar verdienen we niets!... Zie, Marianne zelfs, met haar groote réputatie en haar gevierd talent, wat verdient zij om van te leven?... drie honderd gulden in de maand! Ik weet wel dat er in haar kontrakt drie duizend staat, maar dat is't dagbladen kontrakt, dat geldt alleen voor't publiek, dat niet weten mag hoe 't in de kunstenaarswereld toegaat!... en 't andere kontrakt wordt weggestopt... de 300 die de 3000 vernietigen, zijn geldig voor Marianne en voor haar direkteur alleen!.. Arme Marianne! Als jij hadt moeten leven van hetgeen je verdiende met zingen alleen, had je ook 't standpunt nooit bereikt waarop je je nu bevindt! Zelfs je costumen had je niet kunnen betalen!... Zoo min als wij....
Marianne.
Ja, noem mij. Ik heb ook een tijd gehad dat ik kunstenares wilde zijn!.. Toen was ik jong en schoon, met een hart vol liefde en een hoofd vol rijke gloriedroomen. Ik had gewerkt, jaren lang, en zwijgend geleden, met 't oog op de toekomst... De toekomst die geen grootheid vroeg!
Elize.
Marianne, ik heb je altijd zoo lief gehad... Reeds toen ik | |
[pagina 116]
| |
je voor 't eerst zag, als Caterine in de Reine de Chypre, gevoelde ik een symphatie voor je, die gebleven is, in weerwil van alles.. wat ik in je afkeur... ik...
Marianne.
Goed schaap! Je hebt medelijden met me, niet waar? Medelijden met Marianne van Richtersbergen!
Elize.
Neen, Marianne,.. medelijden is 't niet, geloof ik... Ik vind je goed, en groot, en edel, ik bewonder je talent, en ik heb je lief alsof je mijn eigen zuster was... maar... maar...
Marianne.
Mijn leven bevalt je niet, niet waar? - Een artistenleven, kind!... 't mijne nú... 't uwe over een jaar misschien!
Elize.
Nooit! - Neen, Marianne, 't mijne nooit! Dat zweer ik je!
Marianne.
Cht!.... Zweer niet zoo gauw. De toekomst is een gesloten boek, op elke bladzij staat een teleurstelling.
Elize.
Of een triumf!
Marianne.
Betaald met laagheid.
Elize.
Gekocht voor talent!
Marianne.
Geboet met honger!
Elize.
En dàt zeg jij, Marianne!... Jij, die alle triumfen behaald hebt, jij, die met eerbewijzen overladen bent geworden, en een kunstenaarsloopbaan achter je hebt, zoo als misschien geen enkele tooneelspeelster ooit nog gehad heeft of ooit meer hebben zal!
Marianne.
En weet je... wat me die triumfen gekost hebben? Weet je... tot welken prijs ik die eerbewijzen gekocht heb?
Elize.
Je hebt ze verdiend, Marianne, eerlijk verdiend met je onmiskenbaar talent!
Marianne.
Neen, dat heb ik niet. Er was een tijd dat ik ze verdiende, toen had ik talent, ja, meer dan talent, grootheid van ziel! Toen | |
[pagina 117]
| |
was ik jong en edel, en mijn streven was, in 't werkelijke leven te zijn, zooals ik op de planken schijnen wilde. Ik verlangde geen grootheid, ik vroeg om geen weelde, ik wilde eerlijk zijn en hoog staan, voor mij zelve alleen... Alsof de wereld ons zulk een rein geluk zou gunnen! - In dien tijd hàd ik talent, ja, maar het werd miskend, toen wàs ik groot, maar niemand had belang bij mijn grootheid, en zij die mij hadden moeten steunen, waren de eersten om mij te ontmoedigen en neer te vellen. De Pers, die onverzadelijke vampyr, welke bedelend om mij heen geslopen had in duizend afzichtelijke vormen, en kruipend betaling had geëischt voor naamlooze lofspraak, de pers was de eerste, die dong naar mijn kroon!... Een kunstenaarskroon!... Alsof die passen zou op zoo'n meduzahoofd! De Kritiek was mijn eenige vijand. Och... ook die vijandschap was een misverstand, anders niet... wij hadden elkaar niet begrepen, dat is al... ik had hèm te hoog geschat en hij mij te laag... later ben ik tot hem afgedaald... De honger leert wel dalen!... en nu is hij mijn vriend geworden.
Elize.
En zou hij niet tot jou zijn opgeklommen, als jij geweigerd had tot hem af te dalen?
Marianne.
Nooit! Hadden we te doen met kenners, met menschen die weten, met kunstenaars, ja, dan zouden we kunnen rekenen op steun naar verdienste. Maar het zijn menschen uit alle standen, die, onbruikbaar voor 't beroep waarvoor ze opgeleid werden, hun stand, hun rang, ja, zelfs hun naam vaarwel zeggen, om zich straffeloos te kunnen wijden aan 't belasteren, uitzuigen en ontmoedigen van arme, weerlooze kunstenaars! Het zijn makelaars die den staf over ons breken, handelaars, die ons beschouwen alsGa naar voetnoot1 Amerikanen of Spanjaarden, die ze op de voordeeligste wijze van de hand zetten, zonder zich te bekommeren over het lot der bestolenen!
Marie.
Zeg, Marianne, ken je onzen kritikus ook?
Marianne.
Ja, zeker! Een oude, leelijke, dikke, grijze brompot, die, even als de ezel uit de fabel, tusschenbeide schoothondje speelt, maar dan door de rheumatiek uit zijn rol wordt gerukt!
Marie.
Kan ik hem niet eens zien, Marianne?... Even spreken voor | |
[pagina 118]
| |
morgen? Alle beetjes helpen, en ik heb liever met dien ouden, leelijken, dikken, grijzen brompot te doen als schoothondje, dan als ezel!
Marianne.
Daar heb jij gelijk in!
Elize.
Foei, Marie, bemoei je toch niet met dien man!
Marie.
Als hij zich met mij moet bemoeien! Laat mo toch begaan, slachtoffer van studie en menschlievendheid! Wij moeten dien brompot immers toch leeren kennen? Is 't nu niet veel wijzer hem in tijds wat honig om den mond te smeeren, dan hem den ganschen avond tijd te laten om leelijke artikelen over ons te schrijven, die morgen ochtend reeds gedrukt worden, als we morgen avond pas optreden?!
Marianne.
Goed zoo, Marie, jij begrijpt de wereld!
Marie.
Och ja, ik begrijp niet hoe Elize zoo dom kan zijn... en blijven! - Zij ziet toch altijd en overal dat niemand een ambacht uitoefent zonder voor zijn arbeid betaling te eischen, natuurlijk, waar zou hij anders van leven? - En nu verbeeldt zij zich dat die courantiers, of verslaggevers, of handlangers, hoe ze ook heeten mogen, hun ambacht voor niet zouden uitoefenen, en ons, kunstenaars, er boven op zouden helpen, zonder in de winsten van onze zegepraal te deelen! Wel, dat zou niet rechtvaardig zijn! Neen, ik geef ieder wat hem toekomt, en als die oude brompot mij een fortuintje kan bezorgen, dan krijgt hij er de helft van, voor z'n moeite!
Marianne.
En als ik 't je bezorg?
Marie.
Dan krijg jij de helft.
Marianne.
Geef die liever aan Elize, want voor elke zegepraal als jij bedoelt, boet een kunstenares als zij.
Elize.
Ik wil geen geld! En ik kruip voor niemand! Als ik niet leven kan zonder laag te zijn, welnu, dan zal ik sterven van gebrek.
Marianne.
Neen, dan zal je tot Marianne komen, die er trotsch op zal | |
[pagina 119]
| |
wezen in jou 't ideaal verwezenlijkt te zien, dat zij zelve niet bereiken mocht!
Elize.
Dank je, Marianne. (Omhelzing.)
Marie.
Zeg,... Marianne!... Gaan we nu niet?
Marianne.
Gaan?... Waarheen?
Marie.
Wel, naar de opéra.
Marianne.
Ja, straks. 't Is pas half zeven, en ik behoef er niet vóór half acht te wezen, ik heb dus nog tijd. Elize, je hadt me immers iets te vragen?
Elize.
Ja, over knielen, en flauw vallen, en dood liggen...ik vind die rol zoo moeielijk! En Marie lacht me maar uit; ze zegt dat ik alles heel goed doe, zóó goed, dat men dadelijk ziet dat 't comediespelen is! Juist wat men van een tooneelspeelster verlangt.
Marianne.
Neen, dat mag men niet verlangen. Natuurlijkheid is hoofdzaak, of liever, is 't eenige wat den tooneelspeler groot doet zijn; al wat aan comediespelen doet denken deugt niet. Wie zóó deftig is op de planken bijv. dat men hem in een salon zou uitlachen, bederft zijn spel door overdrijving en is in 't geheel niet deftig meer! - Zóó is 't met alles. Ik weet wel dat de menschen hier gewoon zijn aan koningen met reu-zen-pas-sen - aan vorstinnen die haast achterover vallen van rechtheid, aan wanhoopskreten die je 't trommelvlies verscheuren, en aan ongelukkigen die, midden in een snikbui of een tranenvloed, een hoekigen arm rond leggen of een gekreukeld kleedje glad strijken!... Maar aangenomen of niet aangenomen, zulke gewoonten mogen wij ons niet tot wet laten stellen... Wij moeten de natuur niet verwringen tot een slavin van wansmaak en gewoonte, maar wij moeten haar bestudeeren, en leeren weergeven met zoo veel waarheid en kracht dat wij zelfs de gewoonte doen vergeten en het Publiek door onze levende helden en heldinnen de onbestaanbare doen verwerpen!
Marie.
Hè, Marianne, hoe fransch! 't Dagelijksche leven in de comedie!... ik geloof dat ik 't verder zal brengen met comedie in 't dagelijksche leven! | |
[pagina 120]
| |
Marianne.
Ja, dat geloof ik ook!
Elize.
Help mij maar, Marianne, en luister maar niet naar Marie; zij is een plaaggeest, en ze meent toch niet wat ze zegt.
Marie.
Ja, ja, ik meen 't wel!
Marianne.
Nu, begin jij dan maar eens met voor me te knielen. Neen, wacht, laat ik eerst je boekje eens zien... (Elize geeft het haar) . In welke gemoedsstemming ben je?... Waar is 't? - Hier?... Wat ben je, een arabische, een turksche vrouw?
Elize.
Ja, Sultane favorite, beschuldigd van ontrouw, en ter dood veroordeeld met haar kind.
Marianne.
Een rare geschiedenis!
Marie.
Hu-u-!
Marianne.
Waar speelt 't?
Elize.
In de gevangenis.
Marianne: (snel opdreunende.)
Ja, spaar, bescherm mijn zoon,
O, laat mijn Osman leven!
De moeder slechts heeft schuld,
Haar moogt gij vrij doen sneven!
Maar 't kind is rein als goud,
En trouw als 't hardst graniet,
Hij is de zon die rijst,
De star in het verschiet,
Waardoor uw vorstlijk huis
Met nieuwen gloed zal glansen,
Ver over land en zee,
Tot aan de hemeltransen,
Aben-Ilah! mijn Vorst...
Ik smeek u... zeg niet neen...
O God... hij zwijgt... hij gaat...
En laat mij hier alleen!...
| |
[pagina 121]
| |
Het is toch een echt ouderwetsch treurspel! - Ik heb een ijselijken hekel aan dat gerijmel op 't tooneel! - Ook al, omdat 't niet natuurlijk is. Hoe hebben ze 't in hun hoofd gekregen om jou die rol te geven? Een getrouwde-vrouwen-rol, een moeder-rol, ja, een vorstinnen-rol! Jij, met je tengere leest, je hooge stem en je goudblonde haren! Waar hadden ze een meer poëtisch figuurtje kunnen vinden voor Ophelia of Mignon bij voorbeeld? En zoo'n kind laten ze nu voor een van ontrouw beschuldigde Sultane spelen! 't Verwondert me dat ze geen Medea van je maken, of een Elizabeth van Engeland! Dan kon je nog meer tegen je uiterlijk voorkomen strijden, en stond je zeker als kunstenares nog hoooooger, al bleef je ook je leven lang een tooneelspeelster van den 99sten rang!
Elize.
Och, Marrianne, ik geloof dat ze 't met opzet gedaan hebben, om me te laten vallen, want van morgen hebben de heeren van de commissie mij de Saffo ook gegeven en daarna krijg ik de Jeanne d'Arc, hebben zij gezegd.
Marianne.
Maar kind, dat is niet mogelijk! Zulke halfgoden-rollen zijn goed voor vrouwen... als hier Marie bijv. maar voor jou!... Saffo! de jonge, schoone, gezonde, compleete natuurvrouw, met haar gloeiende ziel, haar kokend brein en haar krachtig lichaam - de vrouw die zelve zóó volmaakt is, dat zij overal volmaaktheid zoekt, en zich eindelijk, als ze die nergens vinden kan, in een oogenblik van bittere teleurstelling, van't leven berooft... En dat type van jeugd en kracht en schoonheid, dat overgangswezen van aardsche volmaaktheid tot hemelsche glorie, zou jij moeten voorstellen!... En dan Jeanne d'Arc! Het kind uit 't volk, 't beeld van eenvoud, godsvrucht, vaderlandsliefde en zelfopoffering; de boeremaagd, die in oorlogstijd de wapens grijpt, de heilige banier ontvouwt, zich geharnast aan 't hoofd van 't leger stelt en den vijand bestrijdt tot dat zij het vaderland ontzet en den Koning gekroond heeft en, na haar taak volbracht te hebben, als een zoenoffer valt op den brandstapel van den vijand! - Ik ken geen grootere figuur op 't tooneel dan die van Jeanne d'Arc; ik ken geen enkele vrouwen-rol waarin zooveel reinheid, zachtheid, fijngevoeligheid en dweepzucht gepaard gaan met zooveel fierheid, kracht en vastberadenheid!... en nu - 't karakter daargelaten - 't zieleleven zou je kunnen bestudeeren en weergeven, maar 't uiterlijk voorkomen? nooit! - Het kind uit 't volk moet jong zijn, sterk en gezond; en als ze daar vóór je staat, in 't ijzeren harnas, het zwaard op zij, de helm op 't hoofd en de heilige banier in de hand, dan moeten allen die haar zien | |
[pagina 122]
| |
door haar bezield en meegesleept worden en terstond gevoelen dat zij de uitverkorene is, de gezondene van God, de levende belofte van een schitterende zegepraal!... Arm kind! En die rol geven ze jou? - Is dat blonde hoofdje gemaakt om een helm te dragen? Hebben die schoudertjes kracht om een harnas te torschen? Zijn die handjes... Neen, voor jou geen Jeanne d'Arc! Nooit. Jij bent niet bestemd om te rooven en te moorden en je leven te winnen met brandstichten en sabelhouwen! Laat dat alles over aan... Marie! En houd jij je aan de jonge rollen; met frischheid, poëzie en zachtheid kan jij 't even ver in de wereld brengen al zij met heftigheid en kracht. Bekoren moet je streven zijn, dan tref je even zeker als zij door verschrikken kan treffen. Maar we vergeten onze Sultane die knielen moet! ('t boekje inziende.) Waar ben je? Wil je hier beginnen?
Elize.
Ja, hier staat ‘knielen’ (lezende.)
‘Ja, spaar, bescherm mijn zoon!
Ach laat mijn Osman leven!
De moeder slechts heeft schuld,
Háár moogt gij vrij doen sneven!’
Moet ik nu opstaan?
Marianne.
Na ‘sneven’ opstaan! 't Is nog al natuurlijk! (lezende) .
‘Maar 't kind is rein als goud,
En trouw als 't hardst graniet,
Hij is de zon die rijst...’
Hier pas, geloof ik. (lezende.)
‘De star in het verschiet,
Waardoor uw vorstlijk huis,
Met nieuwen gloed zal glansen,
Ver over land en zee
Tot aan de hemeltransen!
Aben-Ilah! mijn Vorst!
Ik smeek u...’
Neen, nòg niet, want zij smeekt nog. ‘Ik smeek u, zeg niet “neen.”
O God! hij zwijgt... hij gaat...’
Hier moet je opstaan. ‘En laat mij hier alleen!’
Elize
(met den vinger wijzende.)
‘Zij... valt... flauw.’ | |
[pagina 123]
| |
Marianne.
Ja, dat is leelijk! Hoe heb je het op de repetities gedaan?
Elize.
Zóó als in 't boekje staat. Toen ben ik opgestaan na ‘Sneven’ en 't verdere heb ik staande gespeeld tot ‘zij valt flauw’ dáàr ben ik in elkaar gezakt.
Marianne.
Doe 't eens, laat eens zien hoe 't gaat!
Elize.
Neen, ik voel dat 't niet deugt, maar ik durf 't niet anders te doen.
Marianne.
Gekheid! Als iets verkeerd in je boekje staat, moet je 't verbeteren, daarvoor ben je kunstenares.
Elize.
Ja, maar die schrijver...
Marianne.
Ga naar voetnoot1Die schrijver is waarschijnlijk nooit tooneelspeler geweest?
Elize.
Neen.
Marianne.
Welnu dan... Waar staat Aben-Ilah? hier?
Elize.
Ja, een beetje meer zóó... goed. En hier sta ik. (knielende)
(théatre preektoon.)
‘Ja, spaar, bescherm mijn zoon,
O laat mijn Osman leven!
De moeder slechts heeft schuld,
Háár moogt gij vrij doen sneven!’
Marianne.
Opstaan!
Elize. (opstaande.)
‘Maar 't kind is rein als goud,
En trouw als 't hardst graniet,
Hij is de zon die rijst,
De star in het verschiet,
| |
[pagina 124]
| |
Waardoor uw vorst'lijk huis
Met nieuwen gloed zal glansen,
Ver over land en zee,
Tot aan de hemeltransen!
Aben-Ilah, mijn Vorst!
Ik smeek u, zeg niet “neen”...
O God! Hij zwijgt!... hij gaat!...
En laat mij hier alleen!’
Elize valt plat op den vloer, Marianne en Marie schieten toe en helpen haar lachend op.
Marianne.
Bravo! Bravo!
Marie.
Goed zóó! Dat doe ik je nooit na! Ik heb mijn arm hoofd te lief, om 't aan zoo'n smak te wagen!
Marianne.
Ja, slecht is 't niet. Voor wie 't nooit op een andere manier gezien heeft is 't voldoende; maar ik zou 't, dunkt me, natuurlijker, en meer in overeenkomst met de woorden vinden, als je bleef knielen tot ‘hij gaat’ en hem dan volgde, om bij de digtgeslagen deur in een te zakken.
Elize.
Och, Marianne, wil je eens goed voor me wezen?... heel, heel, goed? Wil je me dat knielen dan eens voor doen? Ik vind dat flauw vallen ook zoo moeielijk, vooral na pas geknield te hebben!’
Marianne.
Dat komt dat je niet goed valt. Je moet ook niet in ééns vallen of in tweeën, maar in drieën! Kijk, als dáár nu bijv. 't Publiek zit, dan heb je hier 't voetlicht, nu moet je natuurlijk van 't voetlicht af vallen, zóó, dan verbergt de verkorte lijn 't gebrokene van je val, die zoo plotseling is, dat een oningewijde zou zweren dat je in ééns viel.
Elize.
Och, Marianne...
Marianne.
Lieve hemel! 't Is bij half acht!
Elize.
Nu even... even nog 't knielen! ik smeek je Marianne, even!.. | |
[pagina 125]
| |
Marianne.
Gauw dan? Wie is souffleur? Geef 't boekje! Marie maar! jij moet kijken, en je bent Aben-Ilah... neen, dat moet Marie ook zijn, zóó... (knielend)
‘Ja, spaar, bescherm mijn zoon,...’ Beste kinderen, ik heb geen tijd! Marie, gauw, ben je klaar? Ik kom morgen terug, dan zal ik voor je knielen, en flauw vallen, en dood liggen, al wat je wilt! Nu heb ik geen tijd! Kom, Marie! Wat heeft ze zich mooi gemaakt!
Marie. (heengaande.)
Voor Meester Kritiek! | |
III.
Elize. alleen.
Voor Meester Kritiek!... Hm. Ik kàn niet aannemen dat de menschen zóó slecht zouden zijn!... Marianne heeft veel teleurstellingen gehad, en veel ondervonden dat haar vertrouwen geschokt heeft... Zij gelooft niet meer aan eerlijke menschen, vóór dat zij de bewijzen in handen heeft dàt ze eerlijk zijn... Maar Marie!.. Welke reden heeft Marie om zóó pessimistisch te wezen? Zij gelooft letterlijk aan niets! En toch zijn de menschen goed voor haar geweest... Wat heeft Marianne al niet voor ons gedaan! En zouden er dan niet meer menschen zijn die goed zijn, alleen omdat zij goed willen wezen, zonder bereningen of bijoogmerken?... Neen, ik houd van de menschen, ik heb ze lief alsof ze allen tot mijn familie behoorden, en 't doet me diep leed, wanneer ik hoor dat iemand ongelukkig is, al ken ik hem ook in 't geheel niet... O 't moet vreeselijk wezen zóó alléén te staan als Marie!... Niemand te gelooven, niemand te vertrouwen, niemand lief te hebben! Neen, vóór dat ik zóó veel geleden zal hebben, dat ik mijn vertrouwen in de menschheid verloren heb, hoop ik dood te zijn! (Pauze. Zij neemt een koerant van de tafel, loopt die door, en leest:) ‘Naar wij uit goede bron vernemen, is de jonge dame, die de rol der Koningin vervullen zal, in het nieuwe treurspel van onzen gevierden dichter Willem Jacob Hals, eene veelbelovende kunstenares; houding, stem, gebaren, alles draagt het kenmerk van een schoonen aanleg, en een grondige kennis van de tooneeleischen.’ Is dat een satire? ‘Veelbelovende kunstenares’ - Wàt heeft zij hem beloofd?... Wij zijn arm... O God! - Of zou die man dat in z'n onschuld geschreven hebben? Dàn kent hij haar niet! Misschien niet als Koningin, maar wel als Marie... Waar kan hij haar dan gezien hebben?... Bij de repetities wordt nooit | |
[pagina 126]
| |
iemand toegelaten... wie kan dat dan geschreven hebben?... De Directeur misschien... of een van de heeren van de commissie... maar die schrijven toch zelf niet over hun eigen troep!.. maar wie dan? - wie dan?... Ah!... Mijnheer Hals! Ja!... Hij was zoo met haar ingenomen, omdat hij haar ‘zoo mooi vond!’ - ‘Ik kan geen magere vrouwen uitstaan’ zeide hij, en toen zag hij háàr aan... aan mij dacht hij in 't geheel niet!... Och, wat kan 't me eigenlijk schelen, wie dat geschreven heeft? Het Publiek, dat onze moeielijkheden niet kent, vat 't mogelijk anders op dan ik... dan kan dat berichtje haar nog goed doen... en de fouten, die ze maakt, op rekening doen schuiven ven zenuwachtigheid of angst. Zij angstig!... Ze geeft om niets! Zelfs niet om haar eigen succés! - ‘Als ik maar mooi ben!’ roept ze altijd. ‘Dan zal ik wel terecht komen, en kwam ik niet terecht, welnu dan zou de wereld toch wel draaien, ook zonder mij!’ Arme Marie! zonder eenige studie, zonder eenige kennis gaat ze de wereld in; ze is er zelve overtuigd van dat ze geen talent heeft... en toch gaat ze voort, zorgeloos als een pasgeboren kind!... Arme moeder, wat is er van uw glorie-droomen uitgekomen? Niets, niets... Ja wel, tòch iets! Ik zal ze verwezenlijken, moeder! Ik zal uw kind beschermen en liefhebben, en, al begrijp ik haar ook niet, toch zal ik haar nooit verlaten, neen, nooit! Ik zal werken voor twee, studeeren tot dat ik talent genoeg zal hebben om de geheele wereld toe te roepen: ‘Het is aan mijn moeder dat ik alles verschuldigd ben, aan mijn moeder, die wilde dat ik groot zou zijn als zij!’ (Zij pinkt een traan weg, en neemt werktuigelijk de koerant weer op, lezende:)
‘Volgens de laatste berichten van een ooggetuige moet onze blonde débutante, die de rol der Sultane vervullen zal in het doorwrochte treurspel van onzen nooit geëvenaarden dichter Willem Jacob Hals, in het geheel niet op de hoogte... niet op de hoogte zijn van hare taak. Zij mist poëzie en gloed en speelt met een achteloosheid, welke weinig eerbied voor het Publiek verraadt. Het is te hopen, dat het publiek, dat, in den laatsten tijd vooral, zulke schitterende blijken van een juist en onpartijdig oordeel heeft gegeven, zich herinneren zal, dat ons tooneel het eerste tooneel van het rijk is, en, met het oog op den vooruitgang der kunst, begrijpen zal, dat het aanmoedigen van eerstbeginnenden, hoe lofwaardig ook op zich zelve beschouwd, den ondergang van ons tooneel ten gevolge kan hebben.’Ga naar voetnoot1 Mijn God, hoe gemeen! Hoe doortrapt, berekend slecht! Na- | |
[pagina 127]
| |
tuurlijk zonder naam!... Zulke schepsels schamen zich hun naam... of zij hebben er geen! | |
IV.
Meester Kritiek.
Je neemt niet kwalijk... dat ik onaangediend binnen kom?... Er was niemand op 't portaal en de deur stond aan... (Elize ziet hem aan, treedt terug en slaakt een kreet.) Verschrik je... lief kind? Och, och, nog altijd aan de studie? Voor morgen zeker? Ja wel, 't nieuwe treurspel!
Elize.
Mijnheer, mag ik weten wie u is? En wie u 't recht geeft op zoo'n wijze bij mij binnen te komen en op zoo'n toon tegen mij te spreken. Mr. Kritiek.
Mijn naam... wou je weten? Maar mijn schatje, ken je dien dan niet? Of ben je hem vergeten? Of houd je je maar zóó? O, o, jij kleine comediante!
Elize.
Genoeg, mijnheer. Uw naam, of vertrek. Mr. Kritiek.
Hi, hi, hi, en wat zou je hebben aan mijn naam?... Dien ken je immers toch niet, poesje! Want ik teeken doorgaans maar bé bé of...
Elize.
Of O.W. misschien, zoo als hier? Mr. Kritiek.
Hi, hi, hi, dat zal ik morgen weer goed maken... als je wilt... als... je wilt...
Elize.
Vertrek, sluipmoordenaar! Ga heen, zeg ik je! Mr. Kritiek.
Welk een vrouw!.. Elize! Jij bent de eerste vrouw, die ik lief heb! De eenige...
Elize.
Vertrek! Mr. Kritiek.
De eenige die ik acht! | |
[pagina 128]
| |
Elize.
Ga heen! Mr. Kritiek.
Die ik bewonder!
Elize.
Mijn God! Wat moet ik doen om dat schepsel weg te krijgen! (Zij grijpt naar de schel, maar Mr. Kritiek vat haar hand en trekt haar naar zich toe. Elize slaakt een kreet.) Raak me niet aan, ellendeling! Laat me los! En vertrek!
Mr. Kritiek.
Wat een vrouw! Wat een vrouw! Medea! Judith! Hermione!... Alles in 't miniatuur! God, God, wat een actrice!
Elize.
Actrice! Neen, ellendeling! Op 't oogenblik ben ik geen actrice! Ik ben Elize, die thuis, in haar eigen kamer, alleen wil zijn en haar rechten handhaaft, door u de deur te wijzen en te gebieden op staanden voet het vertrek te verlaten, dat gij door uwe tegenwoordigheid ontheiligt. Mr. Kritiek.
Hi! hi! hi! Bravo! Bravo!... Ik verbeeld me dat ik in de comedie zit en bijvoorbeeld Ristori hoor... ga voort... ga voort, geneer je niet!... (Hij neemt een stoel en gaat zitten. Elize ziet hem wanhopend aan en blijft een oogenblik als versteend staan, daarna pakt zij eenige boeken en papieren bijeen en verlaat verontwaardigd het vertrek.
| |
V.
Meester Kritiek, alleen.
Wel, wel!... Dàt is me nu nog nog nooit gebeurd!... Ik had eerst geen zin in dat magere, blonde schaap... ik ben ook eigenlijk voor de zuster gekomen... maar nu bevalt ze me, die kleine heks!... Ze kefte als een schoothondje, maar ze zag me aan als een leeuwin!... Aardig! Dapper! Variatie in 't soort!... Een nieuwe verschijning in de tooneelwereld! aardig! aardig! (Hij staat op en gaat naar het tafeltje, waarop de bloemen, linten en byouteriën van Marie liggen; de kroon grijpende:) Wat is dat voor een ding?... (De deur wordt woest opengegooid en Maria stuift binnen.)
Marie.
O, Elize! Verbeeld je de teleurstelling! Ik ga voor Kritiek en hij was... | |
[pagina 129]
| |
Mr. Kritiek.
Hier! (hij grijpt haar hand en brengt die aan zijn lippen.) Hoe veel uren heb ik reeds gewacht! Bekoorlijke Vorstin!
Marie.
En Elize?... Waar is Elize? Mijn zuster? Mr. Kritiek.
Zij is hier niet geweest... ik heb niemand gezien... zij zal uit zijn... of slapen (ter zijde) of weggegaan zijn!
Marie.
Mijnheer, uw naam, alsjeblieft. Mr. Kritiek.
Mijn naam?... Mijn naam?... Ik... heet...
Marie.
Nu, talm zoo niet!... Of moet ik je O.W. noemen?... Mr. Kritiek.
Neen, dan liever b.b. zoo als hier, (hij reikt haar de koerant, die zij aanneemt en leest.) En nu? Wat krijg ik nu voor de moeite, hè?... (Hij trekt haar naar zich, zij slaat de oogen neer, en hij geeft haar een zoen. Zij springt op eens achteruit en ziet hem zeer streng aan
.
Marie.
Genoeg. Mr. Kritiek.
En later?... later?... (Marie haalt zwijgend de schouders op en lacht.) Later?
Marie.
Wat zult gij morgen doen? Mr. Kritiek.
O, vrees niets voor morgen! ik beloof je succès! triumf! maar... (hij fluistert haar iets in 't oor.)
Marie.
Daarna... misschien. En nu, ga heen... (Zij reikt hem de hand die hij kust en Mr. Kritiek vertrekt.)
| |
VI.
Marie, alleen.
Goddank! Morgen is alles mijn! |