Mej. Gerritsen.
Brussel, 7 Sept. 1875.
Maar Leentje, wat praat je nu toch van verwijtingen, die ik jou gedaan zou hebben? Daar heb ik nooit aan gedacht, en als je zoo iets uit mijn schrijven hebt meenen op te maken, heb je je vergist of heb je me verkeerd begrepen.
Mijn laatste brief was hoofdzakelijk geschreven voor uwe familie, niet voor u, daarom heb ik hem zoo overhaast naar Leiden gezonden, ik hoopte dat gij hem Frans zoudt voorlezen, dat spaarde u de moeite van explicaties, die gij naar vindt. Uit mijn brief had hij dadelijk kunnen zien welke onze plannen nù zijn en waarom wij de vorigen gewijzigd hebben. Zwart op wit hadt gij hem alles kunnen uitleggen, zonder u te vermoeien, en mijn beloften zouden hem minder onzeker hebben toegeschenen als hij ze, door mij zelve geschreven en onderteekend, vóór zich had gezien. Daarom heb ik u verzocht dien brief te bewaren; hij kon dienen als aanklacht tegen mij (in geval ik mijn woord mocht breken!) en uwe familie, die me niet kent, ten minste doen zien dat ik u niet ‘meesleep naar Indië om u, dáár zijnde, aan uw lot over te laten’ maar dat ik wil dat gij vrijwillig zult meegaan en u ook dáár een onafhankelijke loopbaan zult kiezen, die u in de gelegenheid zal stellen te handelen zóó als gij zelve goed zult vinden, en zelfstandig te leven naar uw eigen zin. Begrijpt gij mij nu? Die brief was voor Frans bestemd en later voor Verloren. Gij moet uwe familie toch zeggen wat gij wilt, en 't waarom hebben zij ook recht te weten, een beetje vroeger of een beetje