Aan Mevr. Storm - van der Chijs.
Zeist, 19 Augustus '75
Och hemel, beste Mevrouw! Waar denkt gij toch aan? Wildet gij mij meenemen naar 't letterkundig congres? en wat zou ik daar uitvoeren? Ik, eenvoudig, praktisch mensch, die handelen eisch, en die nooit anders praat dan om tot handelen aan te sporen! Ik ben ééns van plan geweest naar een congres te gaan, omdat ik toen iets, neen, veel te zeggen had over tooneel, tooneelschool enz. en nu heb ik niets meer te zeggen, ik ga het volgende jaar naar Indië en breek mijn hoofd dus met niets Nederlandsch meer; of courant bijv. met een koe of een cou geschreven wordt, kan mij niet schelen en of er eenige ooos of eees of uuus meer of minder in een woord staan, dit intéresseert me ook niet, ik had ons nationaal tooneel willen opheffen, hoog genoeg om 't tot een leerschool van smaak, beschaving en grootheid te maken; onze zoogenaamde letterkundigen (menschen van aas en ijs) zijn mijn grootste tegenstanders geweest, ik heb hun spottend 't hoofd geboden, openlijk genoeg om het Publiek belang in te boezemen voor mijn strijd; ik zal dezen winter mijn laatste tournée door Nederland doen en vóór dien tijd nog een werkje uitgeven (als ik 't af kan krijgen) en dan heb ik genoeg gedaan om de Nederlanders wakker te schudden en aan-te-wijzen wat er verder gedaan moet worden; mocht iemand liefhebberij hebben mijn werk te vervolgen, dan wensch ik hem of haar ‘een kop van koper’ en een hart van steen, en verder veel succès.