Den Heer Elzevier, Archivaris te Leiden.
Brussel, 20 Juni '74.
Geachte Heer Elzevier!
Ik weet waarlijk niet hoe u te danken voor uw doorgaande amitiè en actions! Hebt gij nu nog voor mij gewerkt, terwijl ik in Italië zat? C'est fort! Ik dacht dat Nederland mij al vergeten zou zijn, en ik had mijn winterprogram reeds zóó gemaakt, dat de kennismaking hernieuwd zou worden door een lezing en daarna door een concert-tournée. Komt nu het Amsterdamsche tooneel me in de reden vallen? Verleden jaar heeft Amsterdam niets van mijn ‘Echtscheiding’ willen weten, en toch had Amsterdam een tooneel zonder répertoire en een troep zonder grande coquette. Ik heb toen, in twee maanden tijds, alleen, geheel alleen, zonder tooneel en zonder troep 6700 fl. met mijn ‘Echtscheiding’ verdiend. Amsterdam zelf heeft me, en grommelant 1000 fl. per avond gebracht, maar ‘aan opvoeren van zoo'n stuk viel niet te denken!’ Nauwelijks was ik echter thuis, of ik kreeg een invitatie van een letterkundig (?) genootschap, om nogmaals in Amsterdam mijn drama te komen lezen; natuurlijk heb ik dit van de hand gewezen. Amsterdam heeft steeds op alle manieren getracht mij te verpletteren; te vergeefs, soit, maar dàt kan Amsterdam niet helpen! En nu zou ik me aan het Amsterdamsch tooneel verbinden! Neen, ik verbind mij niet! Wil de commissie van den Schouwburg mijn ‘Echtscheiding’ opvoeren, goed, dan zal ik over komen om de Louise te spelen, één maal, tien maal, honderd maal, n'importe! Daarover wil ik gaarne met de commissie onderhandelen; ik ben benieuwd naar de condities! Maar mij verbinden om de eerste vrouwenrollen te vervullen in zoo'n vijandige stad als Amsterdam, neen, dàt zou al te naïf van me zijn!
Luister, ik kèn de planken, en ik zal u zeggen wàt men dan doen zou. Men zou reeds bij 't ophalen van 't gordijn beginnen met mijn drama te siffleeren (niet 't eerlijk publiek, maar de mannetjes van 't vak zelf!) en, als mijn drama gevallen was, zou men mij, met mijn kontrakt in de hand, noodzaken, de eerste rollen in andere stukken te vervullen, die, in strijd met mijn physiek of met mijn dramatische natuur, me ook als actrice te gronde zouden helpen. Dit alles heb ik verleden jaar den Heer de Vries reeds voorgerekend, en ik schrijf 't nu aan u, met verzoek om 't ook den heeren van de commissie mee te deelen. Ik heb niets tegen 't tooneel en ben bereid mijn drama in A. te ko-