Den Generaal Majoor Krüseman, Brussel.
Napels, 5 Mei 1874.
Beste Papa!
Ik ga den 10den van hier naar Venetië, en zoo over Duitschland, langs den Rijn kom ik weer thuis, over een week of drie, denk ik; als gij dus brieven voor mij hebt, zend ze dan s.v.p. naar Wiesbaden, waar ik, even als verleden jaar, een dag of wat denk te blijven. Waarschijnlijk zal ik daar Vosmaer ontmoeten, die er Multatuli op gaat zoeken en er zoo wat gelijktijdig met mij zal wezen. Wat Huet in Indië tegen mij geschreven heeft, weet ik niet, maar Multatuli en Vosmaer beide zijn er woedend over. Multatuli schrijft: ‘ik ben kalm van woede’ en dan verzoekt hij mij, me geheel buiten schot te houden en de verdedigingGa naar voetnoot1 aan hem over te laten. Ça va sans dire, want ik weet van niets! Huet is zoo eerlijk niet geweest, mij te doen weten wat hij tegen mij gezegd heeft, enfin, als me dàt een ridder als Multatuli kan bezorgen, ben ik fier op de aanvallen van alle mogelijke huëtjes!
.........................
Ik heb hier gelukkig mijn américaine uit Rome weergevonden, een courageux, handelend mensch, dat gisteren bijv. van haar paard gevallen is (een jong gedierte, dat sprong en steigerde) en er dadelijk weer op klouterde om haar weg te vervolgen. Van daag gaan wij weer samen uit, tot groote verbazing van alle italianen die ons ontmoeten, en er niets van begrijpen dat twee vreemde dames zoo maar alleen door hun land zwerven; dàt vinden zij een dapperheid waar ze dom voor staan. Er is toch niets dappers aan, want in geen land ter wereld is 't reizen zoo gemakkelijk als hier; sporen, booten, rijtuigen, paarden, sloepen, ezels, gidsen, men heeft slechts voor 't kiezen, overal vindt men alles wat men met mogelijkheid noodig kan hebben.
.........................
Mina.