Mijn leven
(1877)–Mina Kruseman– AuteursrechtvrijMevrouw C,
| |
[pagina 126]
| |
Tant mieux! Pardon, mais je suis... voyez-vous... je suis... urt peu sourd.’ Un peu!!! De hoorende compositeur en orchestmeester wilde mij niet hooren, en de doove directeur-muziekliefhebber moest mij aannemen! Ik schaterde zóó sans gêne over die nieuwe klucht, dat het oude mannetje met mij mede deed en de koetsier der vigelante, die binnen keek, zich ook niet goed kon houden. ‘Vous me donnerez votre adresse s.v.p. pour que je puisse vous écrire la décision de la commission à votre égard?’ Toen haalde hij een velletje papier, pen en inkt en legde dat alles voor mij neêr op een klein tafeltje voor het venster. Ik stipte de pen in de inkt en krabde over het papier, maar te vergeefsch, er kwam niets. ‘Eh bien?’ ‘Je n'avance pas.’ ‘Comment! vous ne savez pas écrire?’ Toen greep hij de pen, zette zich neêr, plaatste zijn lorgnon op den neus en... er kwam niets! Die het hardst lachte was de koetsier, die door het raam naar binnen keek, en de stupéfactie van den goeden man reeds van te voren had zien aankomen. Toen schreeuwde ik mijn oudje het adres in zijn oor, totdat hij het duidelijk herhaald had, en daarna reed Mina weêr weg. Zoo kwam ik in Arnhem bij een advokaat teregt en in Rotterdam bij een notaris, maar waar de eigenlijke musikanten zaten, Dieu seul le sait! Ik heb ze nergens kunnen vinden. Alle personen, die iets te zeggen hadden, waren geen musikant, en alle musikanten, welke ik nog ontmoet heb, hadden niets te zeggen! Zoo kwam ik in den Haag bij Nicolaï, directeur van de muziekschool, Van der Does, pianist van den koning, en Faubel, gewezen directeur van de opéra. Nicolaï had eene hollandsche cantate gecomponeerd, welke op het nationale vrijheidsfeest van den 17den November gezongen moest worden, en waarvan hij de solopartijen, bij gebrek aan Nederlandsche zangers, gedeeltelijk door duitschers zingen liet. Ik vroeg hem of hij mij ook gebruiken kon, maar de zangers waren reeds aangenomen, zoodat ik daarvoor te laat kwam. Na lang aarzelen zeide hij dat hij mij toch wel eens hooren wilde, voor in het vervolg van tijd, als het eens te pas zou komen. Hij opende eene soort van dikke tafel van voren, schoof zijne handen in de opening en begon mij te accompagnéren onder een afdak! Een piano waarop men speelt zonder de toetsen te zien, en dat de Directeur zelf, en nog wel op het Conservatoire!!!! Het was de romance uit Mignon, die ik zingen moest, en het begin was dat hij mij aankeek en ik hem. Hij wachtte op mijn mi en ik op de zijne, die ik tout simplement niet gehoord had, | |
[pagina 127]
| |
zóó helder was de klank van zijn piano, die zeker in 1580 tot de eerste modellen van haar soort behoord had! De conclusie was natuurlijk dat hij mijn stem heel mooi en vol en zwaar vond; geen wonder, als 's mans ooren aan den klank van zijne épinette (of ik weet niet hoe ik dat viervoetig instrument moet noemen) gewoon waren, dan heeft mijn zingen hem zeker de liefelijke gewaarwordingen van eene donderbui bezorgd! Na Nicolaï kwam de beurt aan Van der Does, die mij niet eens gehoord heeft, daar hij dadelijk zeide dat hij niets voor mij doen kon. En toen kwam ik teregt bij Faubel, die op zijn Parijsch begon met de vraag: ‘Wie is uw meester?’ ‘Steveniers.’ ‘Och, dat kan niet goed zijn! Mag ik u eens een raad geven, Jufvrouw Krüseman?’ ‘Zeker.’ ‘Gaat u dan eerst eens een jaartje bij Duprez in Parijs en kom daarna hier terug, dan zullen wij u aannemen voor al wat u wil.’Ga naar voetnoot1 En de man had nog geen noot gehoord! Ce que c'est que le préjugé! Daarna moest ik voor hem zingen, en na het zingen was natuurlijk de hoogwijze conclusie: ‘Ja, ik blijf bij hetgeen ik zoo even gezegd heb; een jaartje bij Duprez, en komt u dan den volgenden winter terug, dan zullen wij u aannemen.’ ‘Op den naam van Duprez? Neen, zóó kom ik niet terug! Nu ben ik gekomen als débutante, om mij te laten hooren en beoordeelen; niet om den naam van mijn meester, maar om mijn eigen zang. Keurt men mij nu af om reden dat mijn meester geen Duprez heet, wees er dan ook van overtuigd dat ik geen tweede keer terug zal komen.’ ‘Maar, als u toch eerst réputatie maakte buiten 's lands, dan zou u veel zekerder wezen hier te slagen.’ ‘Hier afgekeurd worden, buiten 's lands réputatie maken, en hier terug keeren? Neen, nooit! Word ik hier aangenomen, ja, dan kom ik terug, maar word ik nu gerefuseerd, dan kan u toch wel nagaan dat ik, na buiten 's lands réputatie gemaakt te hebben, nooit meer aan Holland denken zal!’Ga naar voetnoot2 Na die keer heb ik nog eens voor hem gezongen, ik geloof wel twaalf airs, en toen was de conclusie: ‘Als u een cours de déclamation bij Duprez gevolgd zal hebben, denkt u dan eens aan mij, dan engageer ik u dadelijk als eerste chanteuse dramatique, om de Norma te spelen en zoo wat meer! Magnifique! Daarvoor is u als met een schaartje geknipt!’ | |
[pagina 128]
| |
‘En de concerten?’ ‘Daar zal ik mijn best voor doen, en, als u het volstrekt wil, zal ik u voorstellen, zoodra mijnheer Pau terug zal zijn.’ ‘Mijnheer Pau?’ ‘Ja, dat is eigenlijk de persoon dien het aangaat, maar die is op het oogenblik niet in de stad.’ Dus had ik mij daar weer uitgesloofd voor een wezen dat er hoegenaamd niet mede noodig had! Die musikale club, in Holland, is de grootste en grappigste warboel welke men zien kan! De musikanten geven zich airs, maar mogen niet oordeelen, en de niet-musikanten houden zich schuil en kunnen niet oordeelen! Zoo hebben zij Steveniers met zijn kleinen Auguste ook van de lijst geschrapt, omdat zij hem niet kenden. Dit hoorde ik bij S., alweer een commissaris. ‘Kennen ze hier den kleinen Steveniers niet? Lezen ze dan geen muzijkbladen en geen buitenlandsche couranten?’ ‘Ja wel, we hebben wel eens van dat kind hooren spreken, maar we houden hier niet van merveilles.’ ‘Dit is de zekerste wijze om in het ordinaire te blijven!’ ‘Neen, het ordinaire, dat is nu ook juist ons genre niet.’ ‘Dan zal het toch het genre wel worden, als men ten minste met alle extra-ordinaires handelt als met den kleinen Steveniers!’ ‘Is dat dan werkelijk zoo mooi?’ ‘Ja, beelderig.’ ‘Tiens, tiens, maar het is nu te laat, de invitaties zijn gedaan, - daar kunnen wij niets meer aan veranderen, - het spijt mij - konden wij hem nog maar engagéren,’ enz. enz. En al die jeremiades over den eenen afgekeurde, omdat de andere afgekeurde zegt dat die eerste goed is! Hij kende noch mij, noch Steveniers, en zonder over mij te kunnen oordeelen, oordeelt hij door mij over Steveniers! Welke inconséquenties! Nu wist ik met een dat ik niet meer op concerten behoefde te wachten, daar alle invitaties gedaan waren. ‘Zijn alle chanteuses duitsche?’ vroeg ik onverschillig. ‘Ja, alle vijf.’ ‘Had men mij maar dadelijk gezegd dat men hier niets dan duitschers hebben wilde, dan had ik hier niet zoo lang behoeven te blijven zonder doel.’ ‘Ja, de fransche van réputatie kunnen wij niet krijgen, die zijn allen aan de opéra geattacheerd en zingen niet op concerten, dus moeten wij wel duitsche nemen, enz. enz. enz enz.’ Tribulaties zonder einde, en conclusie van alles: niet geslaagd en niet gehoord dan op een particuliere soirée. .........................
Mina. |
|