Mijn leven
(1877)–Mina Kruseman– Auteursrechtvrij3 Maart.Daar hebben wij weder eene invitatie voor zoo'n wanhopig crêche concertje van mevrouw de Crombrugghe gekregen! Weet gij hoe het vorige afgeloopen is? Neen, nog niet geloof ik. Wacht, dat moet ik u dan toch eens vertellen. Het zal u weêr verstomd doen staan over de brutale valschheid van de menschen. Ik heb u stellig wel eens gezegd dat wij in al die charité gesleept zijn geworden door eene zekere baronne *** eene der dames patronesses, een slang, zoo als ik haar later in de uitoefening harer functies heb leeren kennen. Sedert een jaar zoo wat heeft zij het er op toegelegd om mij in eene soort van zangvereeniging te krijgen om kooren te zingen, voor de hemel weet welk charitable doel. Ik heb haar gezegd dat ik geen tijd had, geen lust had, dat het uur mij niet schikte, dat mijn meester niet voor kooren zingen was, enz. enz. Laatst kwam zij hier eene allercharmantste visite maken om nog een kans te wagen, en tevens om ons en passant te vertellen dat de concertjes van Mevrouw de Crombrugghe zoozeer en décadence geraakten, dat noch zij, noch eenige dame ‘de notre société’ er meer henen ging. Ik zat boven op mijne kamer en had het de moeite niet waard geacht om voor eene Mevrouw *** naar beneden te komen, het was dus aan Fi en Nen dat zij hare confidences deed. ‘Uwe zuster zal er dus natuurlijk ook niet meer zingen, niet waar?’ ‘Ik denk het niet,’ zeide Fi. Later vroeg zij nog eens heel lief aan Papa: ‘Denkt gij dat uwe dochter nu nog naar de crêche zal willen gaan?’ ‘Ik weet het niet, mevrouw, ik geloof niet dat zij er plan op heeft.’ ‘Laat haar maar liever bij ons komen, in onze kooren, op onze concerten zingen, daar zal zij veel meer nut mee stichten en dan is zij ook in fatsoenlijk gezelschap bij ons dames.’ ‘Bij ons dames!’ Ik die zoo'n afschuw heb van alle dames van haar soort! Die woorden alleen zouden voldoende geweest zijn om mij te doen besluiten mij corps et âme aan mevrouw | |
[pagina 61]
| |
de Crombrugghe over te geven, ten einde niets met haar en hare dames te maken te hebben. Toen wij nu een week of drie geleden, na de noodige tegenspoeden gehad te hebben met eene pianiste die plotseling ziek geworden was, een violoniste die beloofd had te komen, maar carnaval ging houden, met G. die mij twee duo's had laten leeren, en toen ik ze kon, zeide hij dat hij niet in het publiek wilde zingen, omdat hij in de rouw was over zijnen vader, - toen wij nu na al die malheurs op de crêche kwamen om te zingen en te spelen, was de eerste persoon die wij zagen: mevrouw *** met eenige ‘dames de notre société’, waaronder eene zekere mevrouw X. eene soi-disant savante, die ik de vorige keer eens even de zaal door had zien trippelen, zonder te weten wie zij was. Een klein, mager, zenuwachtig schepseltje, dat pedant staat, pedant loopt, pedant kijkt, geheel pedant is, in één woord. Zij had de vorige keer, toen het concertje afgeloopen was, mijne muziek eens nagezien en stond met een pedant air ja en neen te knikken tegen mijne Reine de Saba, toen ik naast haar kwam staan om op mijne muziek te wachten, die ik mede wilde nemen. Zij zag even om, liet mijne muziek los, draaide mij den rug toe en stapte henen. Ik lachte eens om haar charitable patronessen-air en dacht bij mij zelve: ‘Zij weet niet wie ik ben, anders zou zij wel anders zijn!’ De volgende keer was zij ook anders. Wij waren de zaal nauwelijks in, toen zij veel minder pedant op mij af kwam trippelen, met de woorden: ‘Je serai bien heureuse de vous entendre encore une fois, Mademoiselle, car vous avez si bien dit, il y a quinze jours, une mélodie de Gounod! J'ai eu tant de plaisir à vous enten....’ ‘J'aime beaucoup la musique de Gounod,’ viel ik haar in de rede, omdat het mij weinig schelen kon hoe zij tegen mij over mij zou oordeelen. ‘Surtout ses mélodies!’ kwam er weder. ‘Je ne connaissais pas le Vallon, c'est la seule mélodie de Gounod que je n'avais pas, mais l'ai achetée tout de suite. Vous les chantez toutes, j'en suis sure?’ ‘Je n'en connais qu'une, c'est le Vallon.’ Zij keek mij aan alsof zij dacht dat ik haar voor den gek hield. Mevrouw *** kwam zich bij ons voegen. (Mevrouw de Crombrugghe was ongesteld naar de campagne gegaan voor eenige dagen.) Mevrouw *** (in het Hollandsch opdat mevrouw X. het niet verstaan zoude) ‘Zoo? en kom je nu toch hier zingen? Voor die smerige bedelaars! Ik dacht dat gij niet meer naar de Crêche wildet gaan?’ ‘Ik niet, Mevrouw? En waarom niet?’ Dat was de tweede die mij aankeek alsof zij dacht dat ik haar voor den gek hield. | |
[pagina 62]
| |
‘Omdat .... omdat .... maar uwe zuster heeft het mij gezegd!’ ‘Mijne zuster? Maar Mevrouwlief! mijne zuster heeft immers niets over mij te zeggen.’ ‘Je Papa heeft het gezegd!’ ‘Papa ook? Iedereen behalve ik? Niet mogelijk dat Papa u iets van mijn zingen gezegd heeft, want daar houdt de goede man zich nooit mede op! ‘Ik denk dit’ of ‘Ik geloof dàt’, ziehier al wat Papa ooit zegt. - Als gij iets van mij wilt weten, moet gij u natuurlijk ook tot mij wenden, en hadt gij dat in dit geval gedaan, dan zoude ik u geantwoord hebben: ‘Ik vind de soirées populaires eene uitmuntende instelling, en gaan zij achteruit, zooals gij zegt, dan is dit eene reden te meer om alles te doen wat in ons vermogen is om haar in stand te houden. Mevrouw de Crombrugghe kan dus vrij over mij beschikken, telkens wanneer ik haar van dienst kan zijn.’ ‘En mijne concerten dan?’ ‘Wat, uwe concerten? Gaan die dan ook niet goed?’ ‘Niet goed? Heel goed integendeel! N'est-ce pas, Madame X., nos concerts deviennent de plus en plus beaux! On n'y exécute que la bonne musique. Nous avons eu tant de succès dernièrement en chantant....’ ‘Cela me fait beaucoup de plaisir pour vous.’ ‘Mais vous devez chanter avec nous, allons, c'est convenu, je vous inscrirai.’ ‘Vous êtes trop bonne, Madame, mais je ne chanterai pas dans vos choeurs.’ ‘Notre salle est si belle! La voix y porte si bien, tandis qu'ici....’ ‘Oh! je le sais bien. La salle ne vaut rien ici, mais ma voix est assez perçante, elle portera jusqu'au bout, et je ne demande pas davantage.’ ‘Vous ne pouvez pas chanter dans nos choeurs! Vous n'osez pas! C'est Monsieur votre professeur qui le défend!’ ‘Et si j'y tenais, croyez-vous qu'il me le défendrait encore?’ ‘Alors vous ne voulez pas!’ ‘Je ne veux pas Madame.’ Toen stapte ik heen om mijnen mantel af te doen. Er kwam een jong mensch de zaal binnen stuiven, en regt op Mev. *** toeloopen. ‘Je viens chanter, Madame!’ zeide hij, zonder eenige préparative phraze, en zijn hoed aan een spijker hangende, ging hij midden tusschen de dames patronesses zitten, zonder van iemand notitie te nemen. ‘Quel est ce jeune homme?’ vroeg Mev. X. overpédant. Mev. *** noemde zijnen naam. ‘Vous savez bien, ma chère, que je n'aime pas sa manière de chanter.’ | |
[pagina 63]
| |
‘Mais que voulez-vous? Il est ici maintenant. Nous ne pouvous pas le renvoyer cependant?... Qu'il chante une seule fois.... demandez-lui à vous montrer sa musique, si vous.....’ ‘Non, je suis très sévère, moi, très sévère sur le choix des morceaux... Vous le savez, ma chère, je ne souffre pas des chansons! Il ne chantera pas ce soir, Mademoiselle Krüseman’ - ging zij in een adem voort - ‘voulez-vous avoir la complaisance de me nommer les titres des morceaux que nous aurons le plaisir d'entendre?’ ‘Volontiers Madame.’ ‘Trois morceaux de chant, j'espère?’ ‘Très bien, Madame: la chanson de la Coupe, Galatée.....’ ‘Oh, c'est charmant! Je la connais.’ En ik voegde er voor mij zelve bij: ‘Je suis très sévère, moi.’ ‘Puis le grand air de Robin des Bois.’ ‘Quel air?’ ‘Le grand air.’ ‘Ah! oui, c'est magnifique!’ Het goede mensch wist er geen jota van! ‘Et pour finir, un trio de Rossini: La Charité.’ ik had er haast op laten volgen: ‘pour quatre voix de femme.’ ‘On l'a exécuté ici une fois, il y a trois ans de cela, je le connais, c'est superbe!’ Toen begon de pret. Tot aan de pauze ging alles goed; maar toen begon het jonge mensch, dat zingen wilde, ongeduldig te worden en, terwijl Mev. *** de broodmand rondsleurde van den eenen smerigen bedelaar naar den anderen, ontdeed hij zich van zijn overjas, waaruit hij een rol musique te voorschijn haalde, welke hij aan Jenny gaf. ‘Tenez Mademoiselle, vous voudrez bien m'accompagner n'est ce pas? Ce n'est pas bien difficile; seulement, il faut me suivre, car je ne suis pas musicien, moi, pas du tout. Je ne suis qu'un perroquet, ce qu'on m'apprend je le répète, voilà tout. Je suis élève de Mlle Tordense, il faut qu'elle me joue la mélodie jusqu'à ce que je la retiens; parfois je l'oublie et je chante autre chose, il ne faut pas faire attention à cela. Et quand je dis “fla! fla! fla!” ou “tra, la, la!” dix fois de trop ce n'est rien, vous m'attendrez, et quand j'aurai fini, vous jouerez quelque chose et vous ferez comme moi, vous finirez.’ De goede man trok zulke allerdolste gezichten bij die eerste les aan Nen, dat wij alle drie zaten te schateren en reeds brandden van verlangen om hem te hooren. De pauze was uit. Elk een keerde naar zijne plaats terug en Mev. X. zette zich reeds in postuur om de deftigheid te handhaven, toen ons chanteurtje opstond met zijn horologie in de hand, en naar Nen toe kwam. | |
[pagina 64]
| |
‘C'est déjá huit heures et demie,’ zeide hij, ‘à neuf heures je dois aller au bal masqué. Je n'ai plus de temps à perdre, je veux chanter tout de suite. Je commencerai par ce morceau ci et quand on me bissera, je chanterai l'autre.’ ‘Mais ma chère, il s'apprête.....’ ‘Je ne veux pas qu'il chante, je.....’ ‘Triste affaire’ begon hij, en het laatste couplet was nog niet half ten einde of de gansche zaal gilde ‘bis!’ Mevrouw X. zelve kon haar fatsoen niet houden, en wij hadden maagpijn en kramp van het lagchen. Mevrouw *** alleen zat als een spin te kijken, en tegen de ouvriers allerhande leelijke gezigten te trekken, welke imposant verbeelden moesten, maar juist doordien zij in contradictie met alles waren, nog eene kleine comique scène bij de groote voegden en het public nog harder lagchen deden. Zijn tweede chanson was nog doller dan de eerste, ik heb nog nooit een comique zoo wezenlijk comique gevonden, nog nooit een schepsel gezien dat met zooveel verve, zooveel entrain, zooveel brio van niets iets maakte, als hij deed. De geheele zaal was dan ook en révolte toen het uit was, en ik geloof dat hij reeds op zijn bal aan het dansen was, terwijl de goede ouvriers nog zaten te gieren van het lagchen. Mev. *** at zich op van nijdigheid. Mijn Robin viel natuurlijk in het water na al dat gelach, te meer daar ik in het begin haast geen geluid meer had, het einde was goed. Toen volgde onze trio! Fi, Nen en ik. Ik had de alt-partij en de sopraan solos! mooi hè? Toch hebben wij er die nog al goed afgebragt. Het public applaudisseerde meer dan noodig was, en Mevrouw *** kwam nog eens allerliefst op ons afvliegen. ‘Ik vind dat zoo mooi! Toe, u moest u nu maar bedenken en donderdag bij ons komen, u zou ons zoo regt welkom wezen, het is zoo moeijelijk voor ons om dames te krijgen.’ ‘Moeijelijk? Hoe is het mogelijk? Heel Brussel is vol dames, en in een koor zingen, dat kan iedereen toch wel?’ ‘Maar wij willen iedereen niet hebben, en wij verlangen goede stemmen ook.’ Ik geloof dat zij zelve niet begreep hoe vele complimenten zij daar bezig was mij te maken. ‘Ik weet er wel wat op’, zeide Fi op eens. ‘Ik kan niets, wilt gij mij dus hebben om in uwe kooren te zingen? ik heb eene heele goede stem.’ Ik geloof dat zij daarop in het geheel niet geantwoord heeft van kwaadheid. Toen wij opgetuigdGa naar voetnoot1 waren om naar huis te gaan, kwam zij ons nog eens achterop loopen. | |
[pagina 65]
| |
‘Bedenkt gij u niet, Jufv. Krüseman?’ ‘Neen, Mevrouw, ik bedenk mij nooit, eenmaal neen, altijd neen.’ ‘Woensdag mogen er voor het laatst nieuwe leden ingeschreven worden, dus....’ ‘Dus? - Ik zal noch vóór, noch na woensdag bij de nieuwe leden behooren.’ ‘Goed. Dus gij wilt niet? Gij bedenkt u niet?’ ‘Neen, Mevrouw.’ En met eene hartelijke handdruk en nog een veelbelovend ‘Goed’, werden wij de deur uit geleid. Er zit eene valsche streek achter die vervolgingen, gedurende een geheel jaar, om mij in hare dames-club te krijgen; maar welke? Dat mag de hemel weten! Eerst ben ik bang voor dat vrouwengilde geweest en heb ik het geménageerd, nu geloof ik dat ik alle onaangenaamheden, welke mij in den laatsten tijd wedervaren zijn, aan hetzelve te danken heb, en daar het mij nu niets meer doen kan, zoo braveer ik het en mépriseer ik het openlijk. Dat is ten minste eene rol die vol te houden is, daar zij niet bestudeerd is. .........................
Mina. |
|