Vermakelijcke uyren
(1628)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij
[pagina 96]
| |
Waer de Hof van mijn verstant
Met meer wetenschap beplant,
Ick soude wt mijn knopje groen
Soeter vruchten spruyten doen.
Ick soud' in de Zee van Min
Langher swerven niet Goddin;
Daer ick nu so diep in raeck:
Mits ick zeyl, en zie geen Baeck.
Dies drijf ick in't Schip van druck
Teghen stroom van mijn geluck.
Brengt mijn Nimphje tijdingh drae
Dat ick leef op haer genae.
Winden wilt mijn Boden sijn:
Tuyght mijn soete Nimphelijn
Hoe dat mijn verliefde hert
Dobbert in een Zee van smert.
Droevigh lijden, wreede pijn
Sult ghy langh geleden sijn?
Langer niet; maer so lang wis
Als mijn zieltjen eenigh is.
|
|