Vermakelijcke uyren(1628)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op 't uyt-gheven van I. Kruls Vermaeckelijcke uuren. SAgh VVaterland de nacht verheerlijckt in een blicson, En Amsteldam in Vyer, en aenghesteecken Picton; Doen van't veroverd' GROL, en Spanjens tand-geknars, Met zeghen ghelauw'riert, quam t'huys, d'Hollandsche Mars. So weet ick juycht althans, van Geestelycke reyen, En klinckt den Jofferbergh van Heylighe Schalmeyen; VVanneer't verheughd becomt de Posten van den slagh, En hoort, hoe KRVL uyt-bralt in vrygevochten dagh. So oyt de preutse Faem droegh moed op Prince glory; So word Parnassus stout, en stoft op u victory. Ghy die Alcides Deughd' benadert, doen hy brack VVt grondeloose nacht, en ongemeeten wrack. Die op den Duyster trapt, en swarte spoocken plondert, En komt door nijd en spijt geslaghen, opgedondert. Ick sie alreed' voor aen den grooten Vedelaer, En al het Myter-volck, met zang en vreughd-gebaer. Besteecken met het groen, en Meyen van Lauw'rieren, Op-voeren u Tropheen, met vlieghende banieren; Tot boven in 't gheberght' en 't eensaem Heyligdom; Daer Palmboom een Capel beschaduwt om en om: Daer sullen, met de prael bestuwt van u gebuuren, Af-proncken van de wand de wapens van u UUREN. So KRVL, krult immer wegh, en komt de starren by, En u opgaende Naem in groot en grootsheyd dy'. C. VLACK. Vorige Volgende