Pampiere wereld(1681)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Sonnet. KLaegt, treurt, en droevig weend Veld-Goden, die in 't Woud, Als heerschers van het Bosch, waer zuyv're Beekjens stroomen, Hier dus lang hebt gewacht, op hoop dat ik zoud komen, By't Beekje, daer gy mijn Godin vertoonen zoud. Rust Veld-Goddinnetjes, ey! u gelaten houd, Ik bid, geen moeyten doet, wild uwe gunsten staken; Na tijds gelegentheyd zal ik my vaerdig maken; Ach! stort nu tranen uyt en't groene gras bedouwt, Barst uyt bedroefde stem, op dat mijn Nymph mach hooren, Al het verdriet dat my dus schielijk komt te vooren; Eylaes! door 't bitzig weêr van de Noord-Ooste Wind; Koud, guur, en wreed van aert, wiens buyen my beletten, Door bulderende kracht, mijn Zeyltjes op te zetten; Maer wachten doet, tot tijd beter bequaemheyd vind. Vorige Volgende