Iaer-lied.
Stem: Wanneer ik slaep.
DWael-zieke mensch die zelfs u zelven vleyd;
Dies yd'le hoop, in wellust, u verleyd;
Als verkeerde waen,, doolt op vreemde paên;
Als de lust betracht,, werelds eer, oft macht,
Als de lust betracht de zonden,
Hout gy u aen die hoop gebonden.
Vervloekte hoop, daer zond op werd gebouwt;
Ellendig mensch, die op zonds hoop vertrouwt;
Beter hoop heeft hy,, die de heerschappy,
Die des wellusts macht,, niet zoo zeer en acht,
Als de hoop, op 's Hemels vreugde,
Door 't geloof, in liefd, en deugde.
Gebooren mensch, God Hemels Majesteyt;
Bloot, [a]rm, koud in snoode doekjens leyd;
Niet met grooter waerd,, komt God op der Aerd;
Niet met staet, en lof,, in Palleys oft Hof,
Maer in kleynheyd, om te leeren,
Dat wy 't kleyn met hem begeeren.
Leg af, leg af dijn grootsheyd, dijn begeert,
Dwael-zieke mensch, van uwe doling keerd;
Blijft uyt zonds gevaer,, in het nieuwe laer,
Toont Gods Soon de wond,, van uw booze zond,
Neemt voor u in deugd te groeyen,
En Yvert om in Liefd te Bloeyen.
|
|