Pampiere wereld(1681)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Allle mijn zugjes, alle mijn klagjes] Stem: Schoonste Lerinde. ALlle mijn zugjes, alle mijn klagjes, Alle mijn traentjes, al mijn geween; Alle mijn zinnen, al mijn gedachjes, Reyzen ten hoogen Hemel heen; Om voor de Goôn, en't opper-recht te dagen Hem, die in zijn lagen, 't Maeg delijk gemoed Heeft vast geboeyt, door lust van minne vlagen, Dies ik zal beklagen, 't Leet dat gy my doet; O kleene God! gy die mijn herten zin Stookt in de minne-brand, en vlammen van de min. 't Is tegen eer, tegen wet, tegen reden, Dat gy uw felle pijlen spild; D' onrijpe Roos mijns teed're leden, Van zijne struykjen rooven wild; Ach Minne-God! wat dwingt gy my te minnen? Daer mijnjonge zinnen, Zijn gelijk de blaên, In wien de Bloem besloten leyd van binnen, Cytheré, Godinne! Hoe kan dit bestaen? Ach! ach! ik bid, dien bengel doch verbied, Dat hy op my zijn pijltjes niet en schiet. Wie heeft een knopjen oyt gebroken? Wie heeft het van zijn struyk gedaen? Eer dat het roosjen was ontloken, Met inkarnate blos van blaên; Zoo is mijn jeugt ook onbequaem van jaren, Om in echt te paren, Dies ik bid dat gy, Vw pijltjes wild op my zoo lange sparen, Tot dat ik er varen In de liefde zy; Een Maegd te jong in hare jeugd gevryt, Raekt al te vroeg haer vreugd en vryheyd quijt, Vorige Volgende