Gezang.
Stem: Io tho de Personne, &c.
Ik die zoo meenig traentjen stort;
Mijn wellust en mijn vreugd verkort;
Door u strafheyd, wreede vrouw,
Die niet acht mijn oprechte trouw;
Al te hard, al te wreed tot mijn;
Te dragen, tot de dood die scheyd.
II.
Die mijn Liefds verdriet,
Getuygen kost, had hy gehoord;
Zoo meenig traentjen leyd gesmoord;
Persten uyt mijn droef gemoed,
Door het leed dat gy, Nimph! aen my doet;
Door uw koele straffe zin,
Wreed en dwers tegens mijne min;
En wacht mijn uytkomst door de dood.
III.
Als nu mijn minne is gedaen;
Zal met mijn dood ten eynde gaen;
Vytgeteert door liefdens smert,
Vuyt liefde ge offert werd;
Druk dan dees mijn klagt,
Die mijn liefd totter dood hebt veracht;
Hy was, die om zijn Vrouw,
Uyt liefde 't leven missen wouw.
Vergeefs gezeyld, vergeefs geroeyd,
Als stroom u tegen ebt, oft vloeyd;
't Is al vergeefs, 't zy koel oft stil,
Als het geluk niet dienen wil;
Men leyd vergeefs de riempjes by,
Het zy te loevert oft in ly;
Vergeefs gestreên voor ongeval,
Als 't schip moet aen de lager wal.
|
|