Pampiere wereld(1681)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 382] [p. 382] Minne-klagt. ACh! blinde Bengel, Waerom mijn gewond? Mits ik mijn Engel, Zonder weêr-min vond; Ey! kleyne wreede Minne-goodje, ey! marteld mijn geen meer; Ach! ach! uw pijltjes doen mijn hertje zeer. II. Ik voel uw vonkjes, In mijn borst geprent, Haer zoete lonkjes, Van mijn af gewend; Ach! overschoone Herte-boeyster, voor u ik neder kniel, Steelt gy mijn hertje, waerom niet mijn Ziel. III. Aerdsche Godinne, Hemel van mijn hert; Zon van mijn minne, Voedster van mijn smert; Hoe meugje zoo mijn minne loonen, ach! al te wreede Vrouw? 't Hert smelt in traentjes, en de Ziel in rouw. IV. Ey! flaeuwe zuchjes, Sluypt haer boezem in, Offerd de vrugjes, Van mijn trouwe min; Zieltje, wilje van mijn scheyden, uyt liefde gaen ter dood? Zo stort met traentjes u in mijn Liefs schoot. Vorige Volgende