Theodorus en Dianira.
Treur-spel.
Inhoud.
DIanira, Nieuw-getroude, gaet, in het op-gaen van den da geraed, aen strand, om haer Echt-genoot, over Zuyder Zee, uyt Vrieslandt komende te begroeten.
Gustavius, Dianira lang gevrijt hebbende, vervalt in redelooze wanhoop, en onbehoorelijke genegentheden, die hem, door zijn vrund Heraklius, tegen gemaekt werden.
Theodoor, even na zijn aenkomst krijgt bedroefde tijdinge van groot verlies ter Zee, zulks dat hy in achterstal, en armoede moet vervallen; doet, in die gelegentheyd, zijn offerande aen het wankelbaer geluk; die hem, door de nijdigheyd op-gehitst zijnde, haer gunsten weygerd.
Theodoor, zijn bedroef de staet ontdekt hebbende aen zijn beminde, verzoekt dat zy haer Ouder stot hulpe wil bewegen, om door haer bystant zijn schanden voor te komen; volgt daer op, dat zy by Vader en Moeder opgehouden, en Theodoor verstoten werd, die boven de droefheyd van zijn geleden schade, moet van zijn Dianira af-gescheyden blyven, en alzoo in meerder hertzeer, ontbloot van alle troost en hoop, zijn ellenden dragen.
Gustavius, doer deze gelegentheyd, zoekt Dianira aen tot Minne-lusten, maer toe zy haer bewegen laet.
Theodoor, om in onbekende schijn, zijn Dianier te spreken, gaet by Augustinus, Biecht-vader van sijn Huysvrouw, kleed hem in den schijn van die zelvige, ontmoet zijn bed-genoot, zy niet wetende ofte is by Augustinus, belijk haer Echt-breuk; 't welk Theodoor verst aende, van mismoedigheyd zoo overvallen werd, das hem het herte overstelpt, hy zich ontdekt, en dood ter Aerden neder valt.
Dianira, beweend op 't droevigst dit af-sterven; beklaegd haer ten hoogsten over haer misdaden; verandert haer minne tot Gustavius, in doodelijken haet; hy haer, in deze gelegentheyd, ontmoetende, verzoekt zy geveynsdelijk van hem den Degen, om de dood hares Mans te wreken; edoch, dien hebbende, neemt wrake van Gustavius over haer Echt-schenning, eerst hem, en daar na haer zygen selfs doorstotende.