Lijden baerd Liefde.
IK lijd op hoop van vreugd, en zoek mijn vreugd door lijden;
Mijnlijden voed mijn troost mijnsmert haerd my verblijden,
Gy haet my mits ik mijn, gy mind om dat ik ly,
Al 's geen de Min tot straf bedenken kan voor my;
Wie zich het zuur getrooft, en 't zuur, om 't zoet, wil smaken,
Die kan uyt pijn zijn vreugd, uyt lijden liefde maken;
VVie aenboud die verkrijgt; wie bid die werd verboord;
Door lijden, en door liefd, werd meenig Maegd bekoord.
VErliefde Ionkheyd, gelijk men de genoes middelen vind tegens de ziekte, en dat mende aller hardste stoffen kan verzachten door het vuur; even alzoo is de stantrastigheyd eenbeweeg middel, aen 't geminde, tot wederminne; te meer, wanneer die zelvige met een lijdzame geduldigheyd op neemt, alle de tegenheden die de geliefde aen haer lief-dragende te voren brengt; 't werdbevonden eygen te zijn aen de Menschen, en meest de Vrouwen, hier gemeent de Vrijsters, dat haer genegentheden drijven op veranderingen, zijnde heden dus, morgen zoo gezint; wat men nu met smeeken niet en kan, zal men dan door geduldig lijden wel verkrijgen, zulks dat de volherdinge in liefde, dragende liefde lijden lijdzamelijk, weder liefde kan veroorzaken.
MEn weekt het harde stael door 't vuur,
Het zoet verkrijgt men door het zuur;
De kerne werd niet eer gesmaekt,
Voor dat de noote zy gekraekt.
Wat Minne is 'er sonder strijd?
Wat Minnaer, die geen weêrstoot lijd?
Ik houd die liefde niet zoo zoet,
Die noyt met lijden was gevoed,
Als wel die liefd daer smert en smaet,
Zom wijlen tusschen beyde gaet,
De zoetste zoetheyd die men vind,
Wanneer men liefde draegt, oft mind,
Die volgt als Min, na veel verdriet,
't Geminde voor zin deel geniet;
Geen liever Bruyd, voor 't lievend hert,
Als die met pijn verkregen werd.