Eerlycke tytkorting
(1634)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij
[pagina 110]
| |
't Scherpsinnigh eel vernuft
Mijn swacke gheest verbluft;
Door reden aen-ghedreven:
Dat gunst aen my bethoont
Van u, van my geloont,
Behoort sulcx weer te gheven.
Maer Eelherts pronckers (Vlack)
Maecken mijn gheest te swack
Met sulcke pronck te çieren.
Ick offer, soo ick ken;
Want meer ick schuldigh ben:
Comt Nimphjes vlecht Laurieren.
Laurier, tot sijn waerdy,
Als danckbaerheyd voor my,
Voor Lof aen my bewesen:
Ick danckbaerheydt bethoon,
Dat ick u vriendschap loon,
Wt vriendtschap is geresen.
Wt vriendschap, en uyt gunst,
Eel is u hert, u Kunst,
V kloecke Geest bedrijven;
Door vriend-schap onbekent
Ghy meerder waerdigh bent
Als ick soud' kunnen schrijven.
Dit weynigh neemt in danck,
Schreum had my in bedwanck
Om u met meer te loonen.
Verschoont 't geen vrundschap doet
Mijn falingh neemt in 't goet,
'k Most danckbaerheydt bethoonen.
|
|