Eerlycke tytkorting(1634)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Sonnet. CLaeght, treurt, en droevigh weent veld-Goden, die in 't Wout (Als heerschers van het Bosch, waer suyv're Beeckjens stromen) Hier dus lang hebt gewacht: op hoop dat ick soud' komen By 't Beeckje, daer ghy mijn Godin verthonen soudt. Runst Veld-Godinnetjes, ey! u gelaten houdt. Ick bid (gheen moeyten doet) wilt uwe gunsten staken: Na tijds gelegentheydt sal ick mijn vaerdigh maken. Ach! stort nu tranen uyt en 't groene gras bedout. Barst uyt bedroefde stem: op dat mijn Nimph mach hooren Al het verdriet dat my dus schielijck comt te vooren: Eylaes! door 't bitsigh weer van de Noord-Ooste Wind, Koud, guur, en wreed van aert; wiens buyten my beletten (Door bulderende kracht) mijn Zeyltjes op te setten; Maer wachten doet, tot tijd beter bequaemheyd vind. Vorige Volgende