Eerlycke tytkorting
(1634)–Jan Harmensz. Krul– AuteursrechtvrijJan Harmensz. Krul, Eerlycke tytkorting. Hendrick van Marcke en Theunis Jansen, Haarlem 1634
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
exemplaar The Getty Research Institute Library, signatuur: 9927244520001551, scans van Internet Archive
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Eerlycke tytkorting van Jan Harmensz. Krul uit 1634.
redactionele ingrepen
Dit werk bevat elf verschillende titels. De paginanummering begint daarom steeds opnieuw.
Door het gehele werk zijn koppen tussen vierkante haken toegevoegd.
J.H. Kruls Sterre-faem
fol. ***3v: Lieed' → Liefd': ‘Liefd' Bloeyen’.
Minne-beelden
p. 31: opechte → oprechte: ‘de oprechte Rijckdom’.
Minnelycke sangh-rympies
p. 9: boeek → boeck: ‘in u boeck’.
p. 41: knsjes → kusjes: ‘Al de kusjes’.
p. 94: Rosemodt → Rosemondt: ‘aen Rosemondt’.
p. 137: quaw → quam: ‘Phyllis quam Phylander’.
Eenighe bruylofts-ghedichten
p. 14: mjn → mijn: ‘uyt mijn gedacht’.
Diana
p. 57: gelvucht → gevlucht: ‘de Princes gevlucht’.
p. 69: Dooght → Drooght: ‘Drooght af Cecilia’.
Rosemondt en Raniclis
p. 24: heeeft → heeft: ‘leven heeft al’.
p. 37: sond' → soud': ‘met u soud' verder’.
p. 55: Rosemodt → Rosemondt: ‘kleedingh van Rosemondt’.
Cloris en Philida
p. 24: woudt → wondt: ‘een nieuwe wondt’.
p. 71: (Cloris → (Cloris): ‘Zyt (Cloris)’.
p. 72: vetdient → verdient: ‘die straf verdient’.
Helena
p. 8: ghevoelt → ghevoelt): ‘niet ghevoelt’.
p. 8 me → met: ‘Min met klaghen’.
p. 28: verdiet → verdriet: ‘maer verdriet uyt’.
p. 33: n → van: ‘Toveres van binnen’.
p. 54: doe → doet: ‘straf doet blijcken’.
p. 62: ymme → ymmer: ‘hoop ick ymmer niet’.
Pastorel musyck-spel
fol. A2v: accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom wordt de accolade hier, met bijbehorende tekst, op iedere regel herhaald.
p.8: d → de: ‘by de Menschen’.
p. 12: Wereld → Werelds: ‘noch Werelds pracht’.
p. 28: wie → wiens: ‘wiens kracht’.
p. 34: bloe → bloedt: ‘Konincklijcke bloedt’.
p. 36: schant, schade → schant, en schade: ‘haer schant, en schade’.
p. 40: sterve → sterven.: ‘Ghedenckt te sterven’.
Inleydinghe
fol. A2v: viv → vive: ‘en Dieu vive’.
Kracht der deugdhen
p. 2: suyverhey → suyverheyt: ‘leeft in suyverheyt’.
p. 2: Iren → Iaren: ‘jongh van Iaren’.
p. 7: qnelt → quelt: ‘u selven quelt’.
p. 8: te len → teelen: ‘al te teelen’.
p. 8: d → de: ‘met de mont’.
p. 18: wil → wil): ‘(door de wil)'.
p. 10: 12 → 10: ‘10’.
Noodsakelyck wereld-haten
p. 4: lichaem → lichaems: ‘Aertsche lichaems lust’.
p. 4: hoor → hoort: ‘van snaren hoort’.
p. 4: bekoor → bekoort: ‘soud' bekoort’.
p. 6: deughd → deughden: ‘wegh der deughden’.
p. 13: d → luyd: ‘spreeckwoordt luyd aldus’.
p. 13: n → en: ‘en 't blijfter’.
p. 13: yten → buyten: ‘blijfter selver buyten’.
p. 15: eelt → teelt: ‘Wereldt teelt’.
p. 15: at → dat: ‘bitter dat haer’.
p. 15: onen, evindt nen eerst e recht → loonen, bevindt men eerst te recht: ‘wellusten loonen, bevindt men eerst te recht’.
p. 15: eckt te heyden → soeckt te scheyden: ‘ziele soeckt te scheyden’.
p. 17: ijn ghe eest de atriar en → zijn gheweest de Patriarchen: ‘Wereldt zijn gheweest de Patriarchen’.
p. 17: Paulus zijn E istel tot den He reen → Paulus in zijn Epistel tot den Hebreen: ‘Paulus in zijn Epistel tot den Hebreen’.
p. 19: wer er → werter: ‘Hoe menigh werter’.
p. 19: m haer prechtig eyt gela ert → om haer oprechtigheyt gelastert: ‘om haer oprechtigheyt gelastert’.
p. 19: erachtin e des werelts voor mpel ende ot → verachtinge des werelts voor simpel en zot: ‘verachtinge des werelts voor simpel ende zot’.
p. 19: iltheydt yt → miltheydt uyt: ‘om miltheydt uyt liefde’.
p. 19: oor goet illers ende quan laers → voor goetspillers ende quanselaers: ‘voor goetspillers ende quanselaers ghereeckent’.
p. 19: aer ghe uckigh ijn → maer gheluckigh zijn: ‘maer gheluckigh zijn sodanighe’.
p. 19: ijden ende et Godt ver → lijden ende met Godt over: ‘patientelijck lijden ende met Godt over’.
p. 19: erter oneer → werter meer: ‘niemandt werter meer bespot’.
p. 21: otmoedighen → ootmoedighen: ‘by den ootmoedighen’.
p. 21: en oock Godt voldoet voor quaet datter gedaen is, oer ootmoedigh esught → men oock Godt voldoet voor 't quaet datter gedaen is, doer ootmoedighgesught:‘men oock Godt voldoet voor 't quaet datter gedaen is, doer ootmoedighgesught’.
p. 23: en → een: ‘een beter gheneesmiddel’.
p. 23: eft zijn cddommen inde ee ghe orpen gende → heeft zijn rijcddommen inde zee gheworpen, seggende: ‘Crates heeft zijn rijcddommen inde zee gheworpen, seggende’.
p. 23: Is beter t ick u rdrenck, n dat ic n u ver oncken rde → 't Is beter dat ick u verdrenck, dan dat ic van u verdroncken worde: 't Is beter dat ick u verdrenck, dan dat ic van u verdroncken worde’.
p. 23: ck → dranck: ‘zijn dranck een toogh Waters’.
p. 33: Lichaem dat hem n veel wellusten gewentelt heeft, moet en kastyen. Veel elach → 't Lichaem dat hem in veel wellusten gewentelt heeft, moet men kastyen. Veel gelach: ‘'t Lichaem dat hem in veel wellusten gewentelt heeft, moet men kastyen. Veel gelach’.
p. 38: woonigh → wooningh: ‘na Godes wooningh’.
p. 43: Noodsaeekelijck → Noodsaeckelijck: ‘is 't Noodsaeckelijck’.
De blanco pagina's (*1v, *2v, ****4r, ****4v, A1v, 60, A1v, A1v, A1v, A1v, A1v, A1v, 68, A1v, A1v, 12, A1v) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.