Amstelsche linde
(1627)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
[pagina 186]
| |
Comt gheleerde Kunst-Goddinnen:
Leert my hoe ick sal beginnen
Uyt te brallen met mijn Pen
Iets het gheen ick qualijck ken.
Wilt Apollo mijn in desen
Een-mael noch behulp'lijck wesen,
Dient my in mijn laetst begheer,
Dan so vergh ick u gheen meer.
Magh het sijn: wilt mijn gehenghen
Door u gunsten te volbrenghen
't Lof der Deughden van een Maeght
Daer den Amstel roem op draeght.
Magh Batavia niet brallen,
Met een glorieus gevallen,
| |
[pagina 187]
| |
Iuychen met een soete vreught:
Hier leeft een Goddin der deught.
Hier is (om in deught te leven)
Ons de deughde selfs ghegeven:
Als een Spieghel, om te sien
Hoe wy ontught moeten vlien.
Wil men sien hoe deughden cieren:
Let eens op de goe manieren,
Op de zeden, op 't ghelaet,
Op de reden, op de praet,
Op het statigh, matigh wesen,
Op de woordtjes uyt-gelesen:
Op sen tijd, niet al te ras,
Uyt-ghesproken op sijn pas.
| |
[pagina 188]
| |
't Meeste dat my staet te loven
Gaet dit alles nogh te boven:
Dat is deftigheyd van reen,
By de treftigheydt uw's Leen,
By u selven kleyn gevoelen,
Ooghen die na deughden doelen,
Vroom en need'righ van gemoet,
Alles ghy verbeteren doet,
Tot u voordeel, niet tot hinder,
Minsaem teghens uwe minder,
Goedertieren, lief getal,
Niemandt oyt bedencken sal.
So veel Deughden in sijn sinnen,
Of men sal noch meerder vinnen,
| |
[pagina 189]
| |
Meerder (segh ick) noch dunckt my
Sijnder in Iuffrou MARY.
Tsa Bataefsche Veld-Goddinnen,
Comt Liefhebsters die Deught minnen,
Comt spier-witte Maeghden-Rey,
Doet Aręta uyt-geley,
Sluyt, ontfluyt u hooghe Zalen,
Comt van boven neder dalen:
Brenght ons Bloempjes, Hemels-kruyt,
Om te Kroonen dese Bruyt.
Slaet u vlugghe snelle vlercken
Over Toorens, over Kercken,
Wijt-berughte Fama vliet,
Schroomt der Goden Zalen niet,
| |
[pagina 190]
| |
Wilt u galm ten Hemel spreyden,
En MARIAE Lof verbreyden.
Eyscht daer selver van de Goon
Een onsterffelijcke Croon:
Op dat wy de Deught beloonen
Met onsterffelijcke Croonen.
'k Wench ghy sulcks genieten meught
Tot belooningh van u deught.
|
|