Huiselijke poëzie
(1999)–Ellen Krol– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Huiselijk geluk aant.H. Tollens Cz.
| |
[pagina 68]
| |
en de stralen van zijn zegen
tintlen op het lachend kruid:
't Is het zinbeeld van 't genoegen
dat de kalme ziel doet zwoegen
door geen bange droom ontrust;
dat, door dwazen wuft versmeten,
maar de schat van 't rein geweten
de onschuld in 't verborgen kust.
't Is het zinbeeld van ons leven,
dierbre, mij ten schat gegeven,
schat, mij meer dan rijkdom waard!
't Is het lot, ons aangerekend,
door geen zorgen zwart getekend,
door geen bange droom bezwaard.
Zalig wat zij meerder derven,
zalig die ons deel verwerven,
dankbaar elk gemis getroost;
zalig wie zijn armoe smade,
die zijn rijkdom in zijn gade -
en zijn roem vindt in zijn kroost!
Mij die rijkdom, mij die zegen,
mij die roem, met eer verkregen,
voor de schimp der dwazen schuil;
mij dat lot, door hen versmeten,
maar de schat van 't rein geweten,
en voor kroon noch troon te ruil!
Dring me aan 't harte, dierbre panden!
voel het kloppen, voel het branden,
voel het van verrukking slaan!
| |
[pagina 69]
| |
Panden, die de ziel verengelt,
banden, die het hart omstrengelt!
Ja, de hemel lacht ons aan.
Slaat, verdwaasden! de angstige ogen
vrij naar rang en rijksvermogen,
van benauwde zorgen zwart;
jaagt naar schimmen, bralt met schatten,
door uw hoven niet te omvatten:
'k heb mijn rijkdom aan mijn hart.
Och, wat droomt gij, diepverblinden!
buiten u 't geluk te vinden,
dat weerbarstig u ontvliedt?
Waant gij 't uit uw goud te delven?
Al 't geluk woont in onszelve
en ik zoek het elders niet.
Dringt me aan 't harte, dierbre schatten,
rijkdom, door mijn arm te omvatten;
rijkdom, niet gevoelloos koud!
Trotsaards, door de waan bevangen!
koopt mijn wellust voor uw rangen,
koopt hem, kunt gij 't, voor uw goud.
Panden, mij aan 't hart gesloten,
weerzijds dierbre lotgenoten!
wenst gij van de hemel meer?
Vraagt gij ooit, in stille bede,
rang en schat voor rust en vrede
en de schim der wereldse eer?
Knelt mij vaster, dringt mij nader,
kindren van een zalig vader!
| |
[pagina 70]
| |
Moeder van een bloeiend kroost!
Kent ge, u strenglende om mij henen,
tranen die de smart doet wenen,
zuchten die de droefheid loost?
Zon van vrede, zon van liefde,
die des levens nevel kliefde,
waar hij ooit mij heeft ontrust!
Blink in luister, lonk in zegen,
licht mijn effen voetpad tegen,
waar 't genot mij zalig kust.
Gier' de storm dan vrij daarbuiten,
'k zal hem uit mijn wanden sluiten,
waar de rust mij binnen wacht;
laat dan vlaag en noodweer huilen,
'k zal me in mijn gezin verschuilen,
waar de zon mij tegenlacht.
Laat dan 't scheepje grafwaarts varen!
Rolt dan, snel vervloeide jaren,
naar de eindpaal voortgestroomd!
'k Roep, bij de afscheidsgroet aan 't leven,
stervend van mijn kroost omgeven:
God, wat heb ik zoet gedroomd!
|
|