Lijnen van liefde
(2011)–Ismene Krishnadath– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Hoofdstuk 3Gitá bewoog zich onrustig in haar slaap. Wie probeerde haar wakker te kijken? Ze duwde de hinderlijke ogen weg. ‘Gitá.’ Irini moest al een tijdje over haar heen gebogen hebben gestaan. ‘Wat is er ma? Waarom maak je me midden in de nacht wakker?’ ‘Ik weet waar hij is.’ Het was de eerste keer sinds ze uit Amerika was teruggekeerd dat haar moeder Glenn ter sprake bracht. Ze ging op de rand van Gitá's bed zitten. ‘Vorige week heb ik Alobi op de markt gezien. Ik was chips gaan leveren voor Simbah.’ Ze had het geld dat ze voor de chips had ontvangen in haar portemonnee opgeborgen en haastte zich om terug naar huis te gaan toen ze tegen Alobi was opgebotst. ‘Tan, frow Soeti, mi prakseri taki yu no ben de na ini a kondre moro,’Ga naar voetnoot26 had hij verrast uitgeroepen. ‘Nôno Alobi, mi de ete.’Ga naar voetnoot27 Ze was blij Alobi te zien. Hij had haar altijd goede diensten bewezen bij de zware werkzaamheden op haar erf. ‘Mi ben kon suku wroko wan leysi, ma tra sma ben e tan na ini yu oso frow Soeti,’Ga naar voetnoot28 verklaarde Alobi zijn eerste opmerking. ‘Mi e tan now nanga mi mma bika mi ben siki wan heri pisiten,’Ga naar voetnoot29 loog Irini. | |
[pagina 52]
| |
‘Mi no hopu taki yu fasi fu di yu no ben man wroko moro na tapu mi dyari.’Ga naar voetnoot30 ‘Nôno frow Soeti.’ Alobi schudde zijn hoofd. De gouden omlijsting van zijn rechterhoektand kwam bloot toen hij triomfantelijk grijnste. ‘Mi no e wroko dyari moro. Mi e rey lay now go na Albina nanga wan famiri fu mi.’Ga naar voetnoot31 Irini wist dat er grof geld werd verdiend aan transport naar het door oorlogsgeweld geteisterde grensstadje Albina en de daaraan gekoppelde smokkel van en naar Frans Guyana. Plotseling keek Alobi Irini opmerkzaam aan. ‘Frow Soeti ...’ Hij stopte even. ‘Mi no wani bumuy, ma yu no ben hori nanga wan moy kei na ini wan weti wagi.’Ga naar voetnoot32 Irini's hard sloeg een slag over. ‘San-ede yu e aksi, Alobi?’Ga naar voetnoot33 ‘We frow Soeti ...’ Alobi leek te twijfelen. Zijn ogen inspecteerden schichtig de marktgangers. ‘San psa?’Ga naar voetnoot34 Alobi's stemvolume daalde zodat zijn woorden onbereikbaar bleven voor de oren van de verkoopster die de nieuwe voorraad chips in haar verkoopkast uitstalde, maar net verstaanbaar voor Irini. ‘Mi ben si a kel nanga wan tu man na Fransisey. A ben weri wan legrebruku.’Ga naar voetnoot35 | |
[pagina 53]
| |
Irini greep Alobi bij zijn arm vast. ‘Alobi, trutu, na en?’Ga naar voetnoot36 ‘lya,’ beaamde Alobi. ‘A fosi leysi di mi si en mi prakseri, disi no ben de a kuli kei nanga san frow Soeti ben waka? Dan mi tan luku wan bun tin minuti so. Trutu, na en.’Ga naar voetnoot37 Hij benadrukte zijn woorden met een ferme hoofdknik. Natuurlijk! Irini kon zich wel voor haar hoofd slaan. Het gonsde onder de Surinaamse bevolking van de geruchten over de betrokkenheid van binnenlandse rebellen bij internationale drughandel. Het binnenland was de enige uitweg geweest voor Glenn. Na haar aanhouding had de Amerikaanse politie de Surinaamse autoriteiten getipt. Hij had de grens nooit overgekund. Irini trok Alobi met zich mee naar een hoekje; weg van de javaanse eetstand. ‘Alobi,’ ze bleef zijn arm vasthouden, ‘mi musu fu si en.’Ga naar voetnoot38 Alobi scheen spijt te krijgen van zijn grote mond. 'Frow Soeti, yu no man go drape. A pasi ogri.’Ga naar voetnoot39 ‘Mi no abi trobi.’Ga naar voetnoot40 Ze besefte dat ze Alobi een aannemelijke verklaring moest geven voor haar wens om Glenn te zien. ‘Alobi yu no musu taygi no wan sma, ma mi musu taki nanga a man. Gitá na en pikin.’Ga naar voetnoot41 | |
[pagina 54]
| |
Haar hersenen werkten op volle toeren. ‘Datra feni wan kundu na en bobi. A taki kan de na takrusiki. Gitá musu fu go na Blanda fu du a oparasi. Mi no abi nofo moni, ma en ppa poti sensi gi en na bangi. Mi no kan fasi a moni dati. Gitá srefi no kan fasi en fosi a tapu tutenti na wan yari.’Ga naar voetnoot42 Waar ze de leugens vandaan haalde, wist ze zelf niet, maar Alobi geloofde haar. Hij nam in ieder geval haar verzoek in overweging. ‘Mi kan yepi yu fu doro na Albina, ma den surdati no o meki yu go moro fara. Mi denki taki yu abi fu go luku na Stoelmanseiland.’Ga naar voetnoot43 Stoelmanseiland was het hoofdkwartier van de binnenlandse rebellen. Het lag ongeveer zes uren varen van Albina verwijderd, aan de samenvloeiing van de Lawa en de Tapanahony. ‘Den botoman srefi no lobi tyari ala sortu sma go drape.’Ga naar voetnoot44 Irini keek hem smekend aan. ‘Alobi, orga wan sani gi mi. Mi kan leni wan tu dusun kolu na mi ma.’Ga naar voetnoot45 Frow Soeti, a di mi sabi yu so bun mi sa pruberi fu orga wan sani, ma mi kan taygi yu taki a hebi. Yu no musu mandi nanga mi efu a no waka leki fa mi taki.’Ga naar voetnoot46 | |
[pagina 55]
| |
Hij had haar adres opgenomen en beloofd contact met haar te maken. Gitá ging rechtop zitten. Dat was het dus. De laatste dagen was Irini nauwelijks aanspreekbaar, alsof ze op iets zat te broeden. Alobi was de afgelopen middag langs geweest, vertelde haar moeder verder, terwijl ze opstond van het bed. Ze kon met hem mee. Ze zouden om vijf uur 's morgens vertrekken. ‘Ik zal geen rust kennen voordat ik hem met gelijke munt heb terugbetaald.’ Ze balde haar vuisten. Nu viel Gitá de volgepropte reistas op die naast haar moeders voeten op de grond stond. Geschrokken realiseerde ze zich dat Irini afscheid was komen nemen. Ze was op wraak uit en Glenn zou haar niet ontsnappen. Gitá verwierp de gedachte haar moeder over te halen van haar plannen af te zien. Nee, dat was zinloos. Ze greep naar het wekkertje onder haar bed. Het was vier uur. Ze gooide de deken van zich af. ‘Ik ga Terry halen. We gaan met je mee.’ Haastig trok ze een jeans en een T-shirt aan. ‘Ga niet weg voor ik terug ben.’ Ze rende langs haar moeder heen. Ze bleef rennen tot ze bij het huis van Terry kwam. Toen ze de poort van het erf opende, blafte de hond van Terry's familie haar aan. ‘Stil Wachter,’ zei ze zachtjes. Hij herkende haar en ging weer terug naar zijn plaatsje op het balkon. Gitá liep naar de achterkant van het huis. Het raam van Terry's kamer stond gelukkig open. Hij sliep vlak onder het raam. Ze stak haar hand naar binnen en trok zachtjes aan zijn haar. ‘Terry,’ riep ze zachtjes. Hij schrok wakker. ‘Hé.’ Voordat zijn ogen de kans hadden te wennen aan de duisternis had hij haar stem herkend. ‘Terry, kom alsjeblieft met me mee. Mijn moeder | |
[pagina 56]
| |
gaat naar Stoelmanseiland. Ze wil mijn vader zoeken.’ ‘Wacht even, ik kom buiten.’ Hij stapte uit bed en liep de deur van zijn kamer uit. Gitá liep naar de achterdeur van het huis. Even later was Terry bij haar. ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Mijn moeder gaat straks naar Stoelmanseiland. Het is te eng om haar alleen te laten gaan, daarom ga ik met haar mee, maar ik ben ook bang.’ Terry begreep dat hij geen vragen moest stellen. ‘A mma fu yu law srefisrefi,’Ga naar voetnoot47 mopperde hij alleen. ‘Kom snel,’ drong Gitá aan. ‘straks gaat ze alleen weg.’ Bezorgd veegde Terry de stroompjes zweet weg die langs Gitá's wenkbrauwen gleden. ‘Ik ben zo klaar, even wat spullen pakken en een briefje voor mijn vader schrijven,’ zei hij. Gitá zuchtte opgelucht.
Stoelmanseiland was in zicht. De reis had twee dagen geduurd. Eerst waren ze in de laadbak van de pick-up van een vriend van Alobi mee gereden tot enkele kilometers voor de militaire wachtpost bij Stolkertsijver. De vriend was doorgereden, want hij had een doorlaatpas en een vergunning om goederen naar Mungutapu te vervoeren. Via het bos waren ze met Alobi om de wachtpost heen getrokken en de rivier overgestoken in een kleine korjaal van weer een andere vriend van Alobi. De vriend met de pick-up had ze een tiental kilometers voorbij de brug van Stolkertsijver langs de weg opgewacht. Laat in de middag reden ze langs Albina, naar een kleine bosnegernederzetting aan de Marowijnerivier. | |
[pagina 57]
| |
Na lang onderhandelen had Alobi iemand bereid gevonden het drietal de volgende dag naar Stoelmanseiland te brengen. Bij dageraad waren ze de rivier opgevaren. De reis in een open boot over sula's en stroomversnellingen had zes uur in beslag genomen. De laatste uren had de zon zich ongenadig laten voelen. Ze waren roodverbrand en verhit toen de bootsman zijn korjaal bij de steiger van Stoelmanseiland meerde. Een forse kerel kwam op hem af. Hij droeg een verschoten legerbroek en zware legerlaarzen. Zijn borst was bloot, maar over zijn schouder hing een karabijn. ‘Suma na den sma?’Ga naar voetnoot48 ondervroeg hij de bootsman. Irini, Gitá en Terry waren uit de korjaal gestapt. ‘Den e suku wan kei.’Ga naar voetnoot49 ‘Suma unu e suku,’Ga naar voetnoot50 wendde de man zich tot het drietal. ‘Mi abi wan boskopu gi masra Prakash.’Ga naar voetnoot51 Zonder aarzelen nam Irini de taak van woordvoerdster op zich. De man pierde even zijn ogen. Toen wenkte hij ze om hem te volgen. Stoelmanseiland was vanouds de woonplaats van om en bij driehonderd Ndyuka's. Ze liepen door het dorp heen. Het maakte een vredige indruk. Kinderen speelden om de hutten, vrouwen wasten de vaat in de rivier, wreven hun kleren schoon op de rotsen, of kamden hun haren in kunstige vlechten. Rustig, zonder haast, precies zoals Gitá zich altijd bosnegervrouwen had voorgesteld. | |
[pagina 58]
| |
Bij een houten gebouw met een zinken dak bleef de man staan. Er hing een kapotgeschoten bord boven de ingang waar nog net ‘Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting, Afdeling Stoelmanseiland’ op te lezen was. Tegen de balustrade leunden drie gewapende jongemannen. ‘Na dya a e tan?’.Ga naar voetnoot52 ‘Ây,’ zei de man. ‘Mi sa kari en gi unu.’Ga naar voetnoot53 Hij verdween naar binnen. Na een minuut of vijf kwam hij terug met Glenn op zijn hielen. Ongeloof tekende zich af op zijn gezicht. Toen werd hij kwaad. ‘Wat doen jullie hier?’ snauwde hij. Irini keek hem recht in de ogen aan. Gitá had het gevoel dat Irini dit honderden keren had gerepeteerd. ‘Je schijnt niet blij te zijn om ons te zien.’ Vermanend schudde ze haar hoofd. ‘Je liefhebbende vrouw, je liefhebbende dochter en ...,’ ze wees met haar hoofd naar Terry ‘je liefhebbende schoonzoon hebben zoveel moeite gedaan om je te vinden.’ De mannen tegen de balustrade keken geïnteresseerd toe. Glenn vloekte binnensmonds. ‘Komen jullie door,’ zei hij met duidelijke tegenzin. Hij ging hen voor naar een klein kantoor. Tegen één van de muren stond een lange tafel met radiozendapparatuur. Het versleten bureau en de ouderwetse handtypemachine in het midden van de kamer vormden een vreemd decor voor het glanzende, automatisch pistool dat op een stapel papieren was gelegd, waarschijnlijk om ervoor te zorgen dat ze niet wegwaaiden. | |
[pagina 59]
| |
De schutters, waarvan twee glazen leggers ontbraken, stonden open, en af en toe verlichtte een vlaag wind de hitte in het vertrek. Glenn sloot de deur achter Terry. Omzichtig nam hij plaats achter het bureau. Hij bood hen geen zitplaats aan, maar Irini was al op de stoel tegenover hem gaan zitten. Gitá en Terry bleven staan. ‘Wat doen jullie hier?’ herhaalde Glenn de vraag die hij bij hun aankomst had gesteld. Irini sloeg haar benen over elkaar. Voor zover mogelijk op de eenvoudige houten stoel, leunde ze naar achteren. Toen zei ze rustig, maar duidelijk hoorbaar: ‘Je moet met me trouwen.’ Niet alleen Glenn, maar ook Gitá en Terry staarden haar in opperste verbazing aan. Glenn herstelde zich het eerst. Meewarig schudde hij zijn hoofd. ‘Jij moet ziek zijn.’ Irini was niet van haar stuk gebracht. ‘Je moet met me trouwen in gemeenschap van goederen en ik wil vrij toegang tot al jouw bankrekeningen.’ Glenn sprong op van zijn stoel. Dreigend boog hij zich over het bureau naar haar toe. ‘Vrouw,’ blafte hij, ‘Weet je wel waar je bent? Ik ruim jullie alle drie op.’ Irini bleef koel. Ze scheen de situatie volkomen meester te zijn. ‘Dat zou ik niet doen als ik jou was. Ik heb een brief achtergelaten voor Simbah, waarin ik precies heb uitgelegd waar ik naartoe ben. Als Simbah binnen een maand niets van me hoort, moet ze de kopieën van de brief naar de politie, het leger en de kranten brengen. Alsof ze tegen zichzelf sprak voegde Irini eraan toe: ‘Ik hoop dat ze ook een kopie naar de mensenrechtencommissie brengt.’ | |
[pagina 60]
| |
Glenns onderlip zakte naar beneden. Hij was volkomen overdonderd. Irini stond op. ‘Ik denk dat je wat tijd nodig hebt om over mijn voorstel na te denken.’ Met dezelfde arrogantie vervolgde ze: ‘Misschien zou je ons in de tussentijd aan een verblijfplaats kunnen helpen.’ Ze pakte haar handtas, die ze op de tafel had gezet en liep naar de deur. Ze scheen het vanzelfsprekend te vinden dat Glenn vanachter zijn bureau vandaan kwam. Gitá kneep Terry in zijn arm. Ze vertrouwde het niet, maar hij wees met zijn kin naar Irini en haalde zijn schouders op. ‘Goed,’ zei Glenn. ‘Komen jullie mee.’ Gitá vroeg zich af waar ze naar toe gingen. Ze passeerden een complex van moderne houten woningen, sommige waren op neuten gebouwd. Het moesten de guesthouses zijn die niet zo lang geleden aan toeristen en wetenschappers werden verhuurd, toen Stoelmanseiland nog een rustige plek was waar je als buitenlander kon genieten van een traditionele stammencultuur die zo uit Afrika leek te zijn overgeplant. Nu waren hier rebellen gehuisvest. Een peleton jongemannen in gehavende militaire kledij gestoken kwam in looppas voorbij. In de verte hoorde Gitá bevelen schreeuwen. Glenn besteedde er geen aandacht aan. Hij bracht ze het bos in. Na een minuut of vijf kwamen ze op een open plek met drie ruw opgetrokken houten hutten met een pinadak. ‘Jullie kunnen in één van die hutten blijven,’ zei Glenn. ‘We gebruiken ze voor gasten. Journalisten en dat soort mensen.’ Hij wees naar een paadje dat ergens tussen de bomen begon. ‘Als je dat paadje volgt, kom je bij de rivier.’ | |
[pagina 61]
| |
Hij wilde zich omkeren om weg te gaan, maar Irini hield hem tegen. ‘Ik neem aan dat je je makkers een aannemelijke verklaring zal geven voor onze aanwezigheid.’ Glenn kneep zijn lippen op elkaar. Toen knikte hij kort.
Gitá en Terry zaten dicht tegen elkaar op één van de enorme rotsblokken die overal het rivierlandschap openbraken. Ze luisterden naar de krekels die het einde van de dag aankondigden. Slierten oranje, roze en rood dreven langs de hemel aan het eind van de rivier en boven het oerwoud. Ze hadden baddoeken en zeep bij zich, omdat het in het binnenland ook de tijd was voor een bad in de rivier. ‘Ik heb ma de hele dag niet gezien,’ verbrak Gitá de betovering waarmee het oerwoud hen had bekoord. ‘Misschien is ze in de keuken gebleven.’ Er was een soort patstelling bereikt tussen Glenn en Irini. Glenn had verkondigd wel met Irini te willen trouwen, maar hij kon het eiland voorlopig niet verlaten. Hij wilde voor de dorpskapitein te trouwen, maar Irini had dat geweigerd, omdat ze daar geen officiële status aan kon ontlenen. Toen had hij voorgesteld haar een cheque van tienduizend Amerikaanse dollar te geven, maar dat had ze ook geweigerd. Vergeleken bij de ellende die ze had meegemaakt en het verlies van haar baan was tienduizend dollar een druppel op een gloeiende plaat. Bovendien wist ze niet waar ze de cheque moest innen en ze was ook niet zeker dat die gedekt was. Ze maakte kennis met de manschappen en bood aan in de keuken te helpen. De kok was enthousiast en op dezemanier had Irini hen verzekerd van een dagelijks bordje eten. | |
[pagina 62]
| |
‘Ze heeft haar draai gevonden,’ merkte Terry schamper op. Gitá keek Terry bezorgd aan. ‘Je wil weg, hè.’ Ze had zijn ongedurigheid opgemerkt. Terry knikte. ‘Glenn heeft gevraagd of ik meedoe met de militaire oefeningen. Ik heb hem gezegd dat ik weg wil. Ik wil niet met deze shit bemoeien.’ Terry had vorig jaar uitstel van militaire dienstplicht gehad omdat hij nog op school zat. Het idee zijn leven te verliezen in een strijd, waar hij zich niet bij betrokken voelde, vond hij waanzinnig. Zijn vader was bezig via zijn relaties een buitenlandse beurs voor hem te zoeken. Bij elk krantenbericht over schermutselingen in het binnenland zwoer hij: ‘Den no o kisi mi pikin.’Ga naar voetnoot54 Terry zat niet te springen om in het buitenland te studeren, maar hij was het eens met zijn vaders visie ten aanzien van geweld. Hij wilde niet vechten voor het leger en helemaal niet voor de rebellen die onder leiding stonden van een ex-bankrover. De mannen hier beschouwde hij als een stel vogelvrijverklaarde bandieten. ‘Glenn zegt dat hij het voor me kan regelen dat ik met die Amerikaanse journalist die in die hut naast ons blijft mee naar St. Laurent reis. Als ik weer in Paramaribo ben, moet ik je grootmoeder de boodschap geven dat hij je moeder zal vermoorden zodra ze die brief openbaar maakt.’ | |
[pagina 63]
| |
Gitá staarde stil voor zich uit. Ze wilde niet dat Terry wegging, maar ze wilde ook niet dat hij bij de zaakjes van Glenn betrokken raakte. Terry trok haar dichter tegen zich aan. ‘Waarom ga je niet mee?’ Gitá schudde triest haar hoofd. Ze vertrouwde haar vader niet. Eigenlijk wist ze ook niet wat ze met haar moeder aanmoest. Waarom liet die in godsnaam de hele zaak niet rusten? Ze beet op haar onderlip. Het was één grote ellende, maar ze zou nooit meer met zichzelf in het reine komen als ze haar moeder alleen liet. Ze schudde opnieuw haar hoofd. ‘Ik kan mijn moeder niet in de steek laten.’ Terry staarde somber voor zich uit. Gitá kuste hem op zijn wang. ‘Ik houd van je, maar het is het beste als je alleen gaat.’ Ze liet zich achterover vallen op de rots en trok hem met zich mee. Ze sloeg haar armen om zijn hals en gaf hem een lange kus. Ze rolden beiden op hun zij. Zijn handen gleden in haar T-shirt over haar rug. Ze had geen b.h. aan en hij voelde de tepels van haar borsten zacht tegen zich aanprikken. Ze streek over zijn haren. Ze keken elkaar aan. Ze kusten elkaar. Ze keken elkaar weer aan. Plotseling schoof Gitá een eindje van hem af. Met een snelle beweging trok ze het T-shirtje over haar hoofd. Het silhouet van haar borsten golfde in de avondschemering. Nog een snelle beweging en haar short gleed van haar lijf. Ze was naakt. Haar stem klonk heel ernstig toen ze zei: ‘Misschien zie ik je wel nooit meer. Laat me tenminste een keer helemaal van jou zijn.’ | |
[pagina 64]
| |
Haar ogen waren groot en vragend. Ze was zo lief, zo allerliefst. Terry kon niets anders doen dan zijn lichaam met het hare laten samengaan.
Irini was die middag na het eten in de keuken blijven rondhangen. Ze had geholpen met de afwas en een praatje gemaakt met de jongens. Toen iedereen zich had teruggetrokken voor de middagrust, had ze een stoel bij één van de lange tafels weggepakt en was bij het raam gaan zitten. Ze dacht na. Ze wilde iets doen dat Glenn zou kwetsen, tot in het diepst van zijn ziel, iets dat haar beschadigde ziel zou bevredigen. ‘He, waar denk je aan?’ Irini schrok. Glenn stond naast haar stoel. Ze wrong haar lippen tot een glimlach. ‘Niets.’ Hij ging op het raamkozijn zitten. ‘Je bent stil,’ zei hij toen ze er verder het zwijgen toe deed. Irini haalde haar schouders op. Ze was machteloos; opgesloten op dit eiland in de jungle. Ze staarde naar de bruine glinstering van het rivierwater, haar ogen volgden de massieve groene lijn van het oerwoud die scherp afstak tegen de vlekkeloze, felblauwe lucht. Een tropisch sprookje waarin ze zich niet op haar plaats voelde. ‘Je moet geduld hebben. Ik wil echt met je trouwen.’ Irini bestudeerde Glenns gezicht vanachter half gesloten oogleden. Meende hij wat hij zei? ‘Ik heb over je nagedacht,’ vervolgde hij. ‘Je bent een speciale vrouw. Ik denk niet dat ik ooit nog zo iemand als jij zal tegenkomen.’ Wat wilde hij? Waar was hij op uit? ‘Toen ik hoorde wat er met je was gebeurd, kon ik mezelf wel vermoorden. Ik zou dat pakket zelf meenemen, | |
[pagina 65]
| |
maar je weet dat ik op het laatst niet meer meekon. Ik dacht dat het beter was als jij het meenam, want niemand kende jou. Irini, geloof me alsjeblieft. Ik had nooit gedacht dat ze je zouden pakken.’ Irini keek naar haar handen die doelloos in haar schoot lagen. Ze wilde hem haten totdat ze de kans zou hebben zich op hem te wreken. De haat moest haar verlangen naar wraak in stand houden, maar nu al voelde ze de muur van bitterheid die ze om haar hart had gebouwd afbrokkelen. Glenn, die uit haar zwijgen opmaakte dat ze zich nog steeds niet gewonnen had gegeven, verdedigde zichzelf verder. ‘Echt waar. Ik ben zo vaak met pakketjes daar geweest.’ Hij smeekte om vergiffenis. Zij, Irini, moest hem vergeven. Dát wilde hij. Wat moest ze doen? In feite had ze een karakter als een zachtgekookt eitje. Ze kon niet haten. Ze had nog nooit iemand gehaat, laat staan opzettelijk iemand gekwetst. Ze was vriendelijk en aardig, altijd bereid haar medemens te helpen. Ze geloofde in het goede van de mens en ze geloofde dat ze dat goede boven kon brengen als ze zichzelf maar liefdevol opstelde tegenover de ander. Het verraad dat Glenn na de geboorte van Gitá had gepleegd, had haar niet verhard. Ze had alleen een tijdlang een vage pijn bij haar hart gevoeld, waarvan ze wist dat het verdriet moest zijn. Stel, dat hij werkelijk niet de bedoeling had gehad haar zo te vernietigen. Stel, dat hij werkelijk alleen onnadenkend was geweest. In feite zat hij ook in de pinarie, want hij kon niet eens van dit stomme eiland af. ‘Ik ga naar de hut.’ Ze glimlachte. ‘Loop je een eindje met me mee.’ | |
[pagina 66]
| |
Er viel een steen van Glenns hart. In feite was wat hij zoëven gezegd had waar. Hij had er geen seconde bij stilgestaan dat de politie Irini zou kunnen aanhouden. Ze was de eerlijkheid zelve en straalde zo'n innerlijke beschaving uit, dat het onvoorstelbaar was dat iemand haar van wat voor misdaad dan ook zou kunnen verdenken. Voor zover hij in staat was om van iemand te houden, hield hij van haar. Langzaam slenterden ze door het dorp, één van de grote bosnegernederzettingen in Oost-Suriname. Het nam ongeveer een vijfde deel van het eilend in beslag. De rest was begroeid met tropisch hoogbos. Voor de binnenlandse oorlog had het dorp een school, een kerk en een hospitaal. Toen de rebellen kwamen, was het personeel gevlucht naar Paramaribo of de Franse kant. Twee winkels boden Franse artikelen te koop aan. De vroegere landskantoren werden gebruikt door de rebellen. Ook de airstrip was door hen bezet. In een improvisorische hangar waren twee kleine vliegtuigen ondergebracht. ‘Gebruiken jullie die?’ vroeg Irini. ‘Natuurlijk. Laatst ben ik zelf naar Puketi gevlogen.’ Glenn nam haar mee naar binnen. Hij groette de twee in camouflagepakken gestoken jongens die belast waren met de bewaking van de hangar. Ze lieten hem zijn gang gaan. Hij hielp Irini in één van de vliegtuigen en liet haar de cockpit bezichtigen. Hij genoot van haar verwondering toen ze ontdekte dat hij verstand had van vliegen. ‘Binnenkort neem ik je mee voor een tochtje,’ beloofde hij haar. | |
[pagina 67]
| |
Toen Gitá en Terry teruggingen naar hun hut was het donker. Irini en Glenn zaten in de deuropening. Aan een van de buitenposten hadden ze een olielamp opgehangen. ‘Hi,’ zei Gitá. Ze keek een landerig naar Glenn. Wat deed die sakasakaGa naar voetnoot55 weer hier? ‘We hebben U gemist vanmiddag,’ zei Terry tegen Irini. Irini glimlachte verontschuldigend. ‘Ach, we hebben wat rondgewandeld en een paar dingen besproken.’ ‘Terry gaat morgen weg,’ zei Gitá. Irini was verrast. Haar gedachten waren zo in beslag genomen door haar eigen wrok, dat ze nauwelijks aandacht aan Terry had besteed. Zijn aanwezigheid had ze in het begin voor kennisgeving aangenomen en later als vanzelfsprekend aanvaard. ‘U hebt het kunnen regelen?’ richtte Terry zich tot Glenn. Glenn knikte. ‘Een van onze bootsmannen brengt die Amerikaanse journaliste morgen naar St. Laurent. Je kan met ze meegaan. Vanuit St. Laurent moet je zelf naar Paramaribo zien te komen.’ ‘Hoeveel kost de oversteek naar Albina,’ vroeg Terry. Glenn haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet precies, maar die bootsmannen willen het liefst Frans geld hebben. Als je straks meeloopt, zal ik je wat geld lenen.’ Ze zaten nog een paar minuten in stilte bij elkaar, ieder in zijn eigen gedachten verdiept. Toen stond Glenn op. Hij wenkte Terry. ‘Ga je mee?’ Terry stond op. Glenn pakte de olielamp en overhandigde hem aan Terry. | |
[pagina 68]
| |
‘Die zal je straks nodig hebben als je teruggaat.’ Tegen Gitá en Irini zei hij: ‘Jullie kunnen beter binnen in jullie hangmatten gaan liggen tot hij terugkomt want je zal geen hand voor je ogen kunnen zien zonder die lamp.’ Zonder commentaar volgden Gitá en Irini zijn advies op. Een tijdje schommelden ze zwijgend heen en weer. Irini verbrak als eerste de stilte. ‘Waarom ga je niet met Terry mee?’ Het duurde zo lang voordat Gitá antwoord gaf, dat Irini dacht dat ze in slaap was gevallen. Ze wilde zich net oprichten om te kijken of dat inderdaad het geval was, toen Gitá haar een wedervraag stelde. ‘Houd je van Glenn?’ De toon waarop ze de vraag uitsprak, maakte duidelijk dat ze een eerlijk en ernstig antwoord verwachtte. Nu was het Irini's beurt om na te denken. Eigenlijk was het een vraag waar ze allang over had moeten denken, maar van iemand houden... Dat gebeurde gewoon, daar dacht je verder niet bij na. ‘Ik weet het niet,’ begon ze voorzichtig. ‘Misschien wel,’ ging ze aarzelend verder. In Gitá's hangmat bleef het stil, maar Irini wist dat ze luisterde. ‘Eigenlijk denk ik van wel, maar het is geen gelukkige liefde.’ Ze probeerde zowel voor Gitá als voor zichzelf haar gevoelens voor Glenn onder woorden te brengen. ‘Het doet pijn.’ Gitá ging rechtop zitten in haar hangmat. Ze kon het gezicht van haar moeder niet onderscheiden in de duisternis. Op de tast probeerde ze haar aan te raken. Haar hand botste tegen Irini's arm aan. ‘Ma, als jij meegaat, ga ik ook weg. Waarom blijf je nog hier? Je zegt zelf dat Glenn je alleen maar ellende bezorgt.’ | |
[pagina 69]
| |
Irini liet haar vingers door die van Gitá glijden. ‘Gitá, ga alsjeblieft met Terry mee. Kijk niet naar mij. Wat moet ik doen in Paramaribo? Ik heb geen werk. Ik heb geen huis. Ik ben de familie alleen tot last en schande.’ ‘Maar hier heb je helemaal niemand. Misschien vermoordt Glenn je wel als ik weg ben. Er zal geen haan naar kraaien als hij je in het oerwoud laat verdwijnen.’ Ondanks, of misschien wel door de ernst in Gitá's stem moest Irini lachen. ‘Ik denk niet dat ik je kan uitleggen hoe het komt, maar ik geloof niet dat Glenn dat zal doen. Misschien denk je dat ik gek ben, maar als ik heel eerlijk tegen je ben, geloof ik niet dat hij me expres zoveel ellende heeft bezorgd.’ Ze ging door ‘Gitá, jij moet weggaan, jouw toekomst ligt in Paramaribo. Laat die gekke ouwe moeder van je maar hier. Ik vecht het wel uit met je vader. Trouwens, vertel eens: houd je van Terry?’ Gitá liet een sissend geluid tussen haar tanden ontsnappen. ‘Natuurlijk houd ik van Terry, maar ik vertrouw die man van je voor geen cent en ik ga je niet alleen met hem laten. Als je werkelijk wat om mij en mijn toekomst geeft, dan vergeet je die klootzak en gaan we morgen allemaal terug.’ Gitá liet zich terugvallen in haar hangmat. Ze ergerde zich dood. Ze wilde weer wat zeggen, maar ze hoorde Terry buiten de hut. Hij hing de olielamp naast de deur en liet die openstaan zodat het licht naar binnen scheen. ‘Ik heb honderd franc van Glenn gehad. Ik hoop dat het genoeg is voor de terugreis.’ | |
[pagina 70]
| |
Irini zwaaide haar benen uit haar hangmat en ging rechtop zitten. ‘Ik denk dat het het beste is als Gitá met je meegaat.’ Terry keek van Gitá naar Irini. ‘Is ze van gedachten veranderd? Ze wilde hier met u blijven.’ ‘Nee, ze is niet van gedachten veranderd, maar dat maakt niets uit. Ze moet gaan. Ik zal haar desnoods met geweld dwingen.’ Gitá liet een volmondige tyuri horen. Irini stoorde zich er niet aan. Ze vroeg Terry de lamp uit te maken. Het leek haar het beste direct te gaan slapen. Morgen zou een vermoeiende dag worden.
Gitá, Irini en Terry schrokken tegelijk wakker van een oorverdovende knal. De grond dreunde en vanuit het dorp brak een hondenorkest los. Hoog gejank en kort gekef, geen gromgeluiden; de honden waren bang en in paniek. Ze werden opgejaagd door mitrailleursalvo's en losse schoten, tussendoor was er geschreeuw van bevelen. Alledrie realiseerden ze zich op hetzelfde moment wat dit betekende: geweld, gevechten. Ze hadden het eerder meegemaakt: februari 1980. Terry draaide zich uit zijn hangmat en ging op de grond liggen. Irini en Gitá volgden zijn voorbeeld. ‘Mi Gado,’ fluisterde Irini. ‘Mi Gado, mi Gado.’ Terry kroop naar de deur toe. ‘Wat ga je doen, fluisterde Gitá. Haar hart klopte in haar keel van angst. ‘Ik wil weten wat er aan de hand is,’ fluisterde hij terug. Hij richtte zich op om de olielamp te pakken. ‘Nee, niet doen. geen licht maken,’ schreeuwde Irini panisch. | |
[pagina 71]
| |
Terry liet zich weer op de grond vallen. Hij zette de deur op een kier en gluurde naar buiten. Daar was het even donker als binnen. Het moest een uur of vier in de nacht zijn. Gitá kwam naast hem liggen. Ze wilde ook naar buiten kijken. ‘Ik hoor wat,’ fluisterde ze. ‘Er zijn mensen daar.’ Ze kneep haar ogen dicht om ze sneller te laten wennen aan de duisternis. ‘Ze vluchten,’ fluisterde Terry. ‘Laten we gaan kijken.’ De daad bij het woord voegend richtte hij zich op en stapte naar buiten. Gitá wilde achter hem aankomen, maar op hetzelfde moment was er een ontploffing die opnieuw de grond onder hun voeten deed schudden. Instinctief gooiden ze zich op de grond. Er volgde nog een serie ontploffingen, maar minder zwaar dan de eerste. ‘Dat zijn granaten.’ Terry deed geen moeite meer te fluisteren. Hij stond op. Het dorp liep leeg. Niet alleen op het pad, maar ook tussen de bomen door zagen ze de vrouwen en kinderen vluchten. ‘San e psa,’Ga naar voetnoot56. riep Terry tegen een van ze. Een vrouw stopte even. ‘Lowe, Lowe,’Ga naar voetnoot57. riep ze. ‘A kondre e bron. Wi o dede alamala.Ga naar voetnoot58 Plotseling spitsten ze de oren. Ook Irini, die achter Gitá was komen staan. Langzaam zwol het geluid van vliegtuigmotoren aan tot het alle andere geluiden overstemde. De kinderen van de vrouw klemden zich huilend tegen haar aan. | |
[pagina 72]
| |
‘Lowe,’ vormden de lippen van de vrouw nogmaals dringend. Toen haastte ze zich, de kinderen met zich meetrekkend, naar het oerwoud achter de hut. ‘Laten we achter ze aan gaan.’ Gitá rende in de richting die de vrouw had genomen. Terry en Irini gingen achter haar aan. Toen ze de vrouw en de kinderen weer in het oog kregen, verlangzaamden ze hun pas. De vrouw keek even achterom. Ze had één van de kinderen, een meisje van een jaar of drie opgetild en ze zwoegde voort met het kind in haar armen. De andere kinderen zwermden om haar heen. Terry nam het meisje van haar over. De vrouw glimlachte hem dankbaar toe. Ze volgden een bospad dat op sommige plaatsen nauwelijks te onderscheiden was van de rest van het oerwoud, maar de vrouw scheen te weten waar ze naar toe ging. Niet één keer aarzelde ze op de weg, die hen uiteindelijk bracht naar een kostgrondje. In het licht van het ochtendgloren glansden de dauwvochtige cassaveknobbeltjes donkerpaars op de bladeren van de aanplant. Vermoeid rustten de gevluchte vrouwen met hun kinderen aan de rand van het veld. Terry liet het meisje van zijn heup glijden. Hij zette haar neer op de bovengrondse kronkelwortel van een oerwoudreus. Gitá zakte naast haar neer. De stijfheid in haar benen versterkte het gevoel van onwerkelijkheid dat ze ervoer, toen ze door het waas van de optrekkende ochtenddamp lichtgele zonnestraaltjes zag spelen op het stijf piekende ndyukahaar van de vrouwen. Hun hoofden hingen, hun schouders hingen, stil, als gevangen in een portret zaten ze daar. Slechts af en toe vormden hun lippen een gefluisterde verbijstering. | |
[pagina 73]
| |
Pas toen de dag het gewonnen had van de nacht, kwam er beweging in de groep. De vrouwen vormden een kring. Ze overlegden in dat zangerige taaltje dat alleen zij verstonden. Toen hun lied uit was, kwam één van ze, de mooiste misschien, naar Irini toe. ‘Mi ben si unu ini a kondre,’Ga naar voetnoot59 zei ze. ‘Efu unu wani unu kan tan nanga un. Wi o meki wan kanpu dya dan te neti wi o seni wan tu sma go luku san psa nanga na kondre.’Ga naar voetnoot60 Irini glimlachte. Het liefst had ze deze prachtige dyukavrouw omhelst. ‘Mi e taki unu gran tangi,’Ga naar voetnoot61 zei ze eerbiedig. ‘Wi sa breyti fu tan nanga unu.’Ga naar voetnoot62 Het veld veranderde in een bijenkorf. Vrouwen zwermden in en uit en tegen de avond was er een nieuwe leefgemeenschap ontstaan, één met militaire trekken. In krutuGa naar voetnoot63 bijeen, onder de pas opgetrokken vergaderhut, werden drie vrouwen gekozen die terug moesten gaan naar het dorp om poolshoogte te nemen. Het voorstel van Terry om met ze mee te gaan werd beleefd maar beslist van de hand gewezen. Deze fotomanGa naar voetnoot64 kende het oerwoud niet. Hij zou alleen tot last zijn. Nou, goed dan. Hij mocht meehelpen de wacht te houden. Terry kreeg de westelijke wachtpost toegewezen. Het was de kant, die dieper het bos inging, verder van Stoelmanseiland, de kant waarvan het minste gevaar was te verwachten. | |
[pagina 74]
| |
Gitá en Irini sloten zich bij hem aan. Een jachtgeweer en een houwer waren hun lijfwapens. De nacht kwam, maar het bos sliep niet. Een cacofonie van dierengeluiden hield de wachters alert. Apen brulden, zwervend langs de toppen van de bomen, soms dichtbij, soms ver. ‘Wie kan het hardst,’ kwaakten de kikkers uitdagend brutaal. Zomaar, want ze verloren het toch altijd van de steeds hogere tonen zoekende insecten. Gitá zat rechtop, nerveus, gespannen, bang. Ze verlangde naar de geruststellende aanwezigheid van de Ndyuka-vrouwen bij het vage licht van het kampvuur dat de hele nacht brandend werd gehouden. ‘Ik vraag me af of het dorp is ingenomen.’ Irini was de eerste die de oorlogsituatie weer te sprake bracht. ‘Ik denk van niet,’ ging Terry op haar vraag in. ‘Glenn heeft me hun bewapening laten zien en het was niet mals. Dat kan ik je wel zeggen. Bovendien hebben deze jongens wat waar te maken tegenover de bevolking. Ze zullen zich niet zomaar laten wegschieten.’ ‘Ik hoop niet dat er iets met Glenn is gebeurd,’ sprak Irini haar bezorgdheid uit. De andere twee zwegen. Waanzinnig was het, je nu druk te maken om Glenn, de oorzaak van hun dood bijna. Maar was niet de hele situatie waanzinnig? ‘Sssst, ik hoor wat.’ Gitá legde haar hand op Irini's arm. Ze luisterden nu alledrie met gespitste oren. ‘Eye, unu drape ete.’Ga naar voetnoot65 | |
[pagina 75]
| |
Terry stak zijn hoofd uit de schuilplaats. Hij had de stem van Josina, de vrouw met wie ze waren meegelopen, herkend. ‘Dyaso,’Ga naar voetnoot66 riep hij zacht. De anderen waren nu ook gaan staan. Josina kwam naar hen toe. ‘Mi kon warskow unu. Den trawan si mansma nanga gon di den go na a kriki. San mi prakseri dan den komopo na libasey. Wi kiri a faya fu a kanpu. Unu luku bun yèrè.’Ga naar voetnoot67 Terry verzekerde haar dat ze voorzichtig zouden zijn. Josina verdween weer in de duisternis. Ze zaten de hele nacht op, ingespannen luisterend of er tussen de oerwoudtonen een onzuivere klank viel. Maar pas toen de eerste zonnestralen zich een weg zochten door het dichte bladerdak van het oerwoud en ze van pure vermoeidheid toch waren ingedompeld, gebeurde het. Het was een doffe knal, vreemd van elk natuurgebeuren, die hen op slag weer wakker schrok. ‘Het kwam van het kamp,’ zei Terry. ‘Blijven jullie hier, ik ga kijken.’ Hij pakte het jachtgeweer en wrong zich tussen de takken waarmee ze hun schuilplaats hadden afgedicht naar buiten. Gitá en Irini bleven achter. Vertwijfeld, de houwer leek zo nutteloos. Terry was binnen een halfuur weer terug. Hij lachte. ‘Vertel op, waarom lach je?’ Zijn vrolijk gezicht deed de bezwaarde gemoedstemming in de schuilplaats onmiddellijk omslaan. | |
[pagina 76]
| |
Grinnikend vertelde Terry dat de vrouwen drie mannen hadden gevangengenomen. Eén van ze was gewond door een schot hagel toen hij had geprobeerd te vluchten. ‘Laten we naar het kamp teruggaan,’ stelde Terry voor. ‘Misschien kunnen we nog wat van de mondvoorraad van de krijgsgevangenen krijgen.’ Hij liet ze een pistool zien. ‘Dit is alvast mijn aandeel van de buit.’ Achter elkaar baanden ze zich tussen het struikgewas door een weg naar het kamp. Terry liep voorop. Wat een mop. Een stelletje vrouwen nam gewoon een paar zwaar bewapende mannen gevangen. Dat moest hij thuis vertellen. Ze naderden het kamp. Tussen de bomen door schitterde het cassaveveld. Nieuwsgierige vrouwen en kinderen dwarrelden om de geopende bepakking van de soldaten. Josina was er ook bij. Twee gevangenen zaten op de grond. De derde lag, stevig vastgekneveld met lianen. Josina had een karabijn opgepakt. Terry wilde delen in haar triomf. Hij versnelde zijn pas, maar zijn vaart werd gebroken. Gitá trok hem met een ruk naar achteren, waardoor hij viel, zijn gezicht in de aarde. Ze liet zich over hem heen vallen. Alleen Irini bleef verdwaasd staan. Midden in de groep van Josina ontplofte een granaat. Vanuit het bos renden drie mannen schietend het kamp binnen. De bewaaksters van de gevangenen vielen neer. De vrouwen en kinderen die de grensaanval hadden overleefd werden zonder pardon neergemaaid. Irini zag dat Josina's gezicht veranderd was in een klomp bloed. Ze draaide zich om en begon te rennen. Weg, weg van het kamp. Een van de overvallers merkte haar vlucht op. Hij schoot in haar richting. Op dat moment richtte Terry het pistool. | |
[pagina 77]
| |
Het schot klonk en de man viel neer. Gealarmeerd trokken de twee anderen zich terug in dekking. ‘Rennen,’ beval Terry toen hij zag dat de mannen zich terugtrokken uit het open veld. Instinctief volgde Gitá zijn bevel. Ze rende voor haar leven. Hysterisch van angst bleef Irini rennen zonder zich te realiseren waar ze naar toe ging. Ze hield het drie kwartier vol. Toen zakte ze uitgeput neer op de grond. Zo werd ze gevonden door een andere groep van gevluchte Ndyukavrouwen. Toen zij Irini's onsamenhangend gestamel langzaam begonnen te begrijpen, maakte een gevoel van ontzetting en grote ongerustheid zich van hen meester. Sommigen wilden naar het dodenkamp toe om zelf poolshoogte te nemen, anderen wilden naar het dorp terug om te kijken wat er daar gebeurd was en eventueel hulp te halen en weer anderen vonden het verstandiger zich dieper in het bos te verschuilen. Tenslotte splitste de groep zich. Een deel trok zich met de kinderen terug. De rest, alleen volwassenen, zou naar het dorp gaan om hulp te halen. Irini ging met de tweede groep mee. Toen ze het dorp naderden, werd duidelijk dat de rebellen de aanval hadden afgeslagen. Er werd niet meer geschoten en de mannen liepen vrij rond tussen de wrakstukken van vernielde hutten en gebouwen. De mannen en vrouwen groetten elkaar met gemengde gevoelens van blijdschap en verdriet. Irini werd naar de commandant gebracht. De top van Stoelmanseiland omringde hem. Glenn was er ook bij. Nadat de mannen Irini's verhaal hadden aangehoord, waren ze hevig verontrust. De aanval van de afgelopen nacht was vanaf de rivier en vanuit de lucht gekomen. | |
[pagina 78]
| |
Ze mochten de komende nacht weer een aanval verwachten, maar dan van drie kanten; vanuit de lucht, het water en het oerwoud. Haastig werd de verdediging van het dorp opgebouwd. Op de vitale plaatsen, waaronder de airstrip, kwamen zandzakversperringen. Alle Ndyuka's, ook de vrouwen, werden bewapend. Glenn demonstreerde het gebruik van een automatisch pistool en een machinegeweer. Later nam hij Irini mee naar de stellingen bij de hangar. Ze zouden daar de nacht doorbrengen. Hij smeerde Irini's gezicht in met modder. ‘Nu ben je een echte guerillera,’ zei hij. Met het vallen van de duisternis werd de sfeer in het dorp steeds grimmiger. De mensen hadden hun stellingen ingenomen. Behalve Glenn en Irini bewaakten nog zeven anderen de hangar. Ze waren verdeeld over drie stellingen. Een jongen, een tiener nog, was bij Glenn en Irini ingedeeld. Hij heette Kofi. De drie spraken nauwelijks. Kofi staarde gespannen in het duisternis, alert op elk ongewoon geluid. Irini's gedachten waren bij Terry en Gitá. Ze hoopte dat ze in leven waren. Ze verlangde intens naar Gitá. Haar kleine Gitá. Ze beet op haar onderlip om haar tranen tegen te houden. De voorbereidingen waren niet voor niets geweest. De aanval begon rond hetzelfde tijdstip als de nacht tevoren. De vliegtuigen kwamen het eerst. Op het moment dat hun motoren het hardst brulden, werd het vuur vanaf het water geopend, direct gevolgd door granaataanvallen vanuit het bos. Glenn gaf een mitrailleursalvo in de richting van het oerwoud, dat onmiddellijk beantwoord werd. Kofi schoot nu ook. ‘Dokken,’ riep Glenn toen de jongen zich teveel oprichtte. De plotseling geëxplodeerde situatie, het onophou- | |
[pagina 79]
| |
delijk geknetter en de brandlucht verlamden Irini's reactievermogen. Ze drukte zich met de handen op haar oren tegen ze zandzakken aan. Glenn en Kofi schoten nu zonder onderbreking, maar langzaam werd het duidelijk dat de overmacht te groot was. Vanaf de rivier renden soldaten schietend het dorp. Kofi's munitie was op. Hij gooide het wapen weg en greep Irini's pistool. Donkere figuren flitsten van boom naar boom, steeds dichter bij het vliegveld. Glenn sloot zijn vuist om de laatste granaat. ‘Te mi o trowe a disi, wi o lon gwe,’Ga naar voetnoot68 zei hij tegen Kofi. Hij beet de veiligheidspal los en wierp het dodelijke ei de duisternis in. Zonder de knal af te wachten trok hij Irini overeind en sleurde haar met zich mee. Gelukkig begreep ze direct wat hij wilde. Ze renden naar de hangar. Door doodsangst gedreven lukte het hen binnen enkele seconden in het dichtsbijzijnde vliegtuig te klimmen. Glenn startte de motoren. Kofi en Irini lagen plat op de vloer. Glenn taxiede uit de hangar. Veel te langzaam naar zijn zin nam de vaart toe. Hij trok de stuurknuppel naar voren. Het toestel raakte los van de baan. De vijand had hem in de gaten gekregen. De airstrip werd aangevallen. ‘Kom op, kom op,’ kreunde hij wanhopig terwijl hij de stuurknuppel krampachtig vasthield. Op hetzelfde moment ging er een schok door het vliegtuig. Het was getroffen. Met wijd opengesperde ogen zag Glenn het donkere grasveld dichterbij komen. De knal barstte zijn trommelvliezen. Vlammen sloten zich om hem heen. Glenn bleef gillen tot zijn einde hem verloste. |
|