tegen de muur zitten. De wond was rozerood en zo groot als een kleine pannenkoek. Hier en daar was het wondvocht aangekoekt. De assistente nam een flesje waarop een etiket was geplakt met een doodskop erop.
Er zat een paarse vloeistof in. Ze schonk wat van de vloeistof op een dot watten en maakte daarmee de wond schoon. De vrouw kermde van pijn. De dokter inspecteerde de wond en schudde zijn hoofd.
‘Lepelen’, zei hij tegen de zuster.
De vrouw had klaarblijkelijk al eerder zo'n behandeling ondergaan, want ze begon luid te protesteren. De dokter rommelde wat in zijn instrumentenbak. ‘Als u niet ophoudt met dat lawaai, wordt u nooit beter’, zei hij geïrriteerd.
De vrouw werd stil. Ik begon te beseffen dat er iets vreselijks zou gebeuren. De zuster was de oppasser gaan roepen, een mannelijke assistent. Op een teken van de zuster greep de oppasser het zieke been van de arme vrouw stevig vast. De zuster reikte hem een lepel aan.
Met zijn andere hand begon hij de wond uit te lepelen tot het bloed eruit stroomde. Terwijl de zuster met een onbewogen gezicht naar het plafond staarde, gilde de vrouw zo luid dat het ook buiten te horen moest zijn. Ik hoorde ongeruste stemmen over en weer praten, waarschijnlijk van familieleden. Toen de lepel in de wond ging, had ik mijn ogen stijf dichtgeknepen. Mijn ogen waren nog steeds gesloten, toen het gegil van de vrouw overging in een zacht gesnik.
‘Zet een schoon verband’, hoorde ik de dokter zeggen. Zijn stem klonk erg dichtbij en direct daarop voelde ik zijn hand in mijn kaken knijpen.
Het volgende moment was mijn hoofd achterover en mijn mond open.
De dokter boog zich over me heen. Ik voelde een metalen instrument langs mijn tanden gaan. Het gezicht van de dokter was zo dichtbij dat ik zijn adem kon voelen. Hij zocht met zijn instrument, een tang, naar de zieke tand. Toen hij die te pakken had, drukte hij hem naar links en toen naar rechts. De zeurende kiespijn veranderde in een helse, ander soort pijn. Het leek alsof mijn hele kaakbeen in stukken werd getrokken. Mijn tandwortels stonden op het punt te breken. Ik wilde opstaan en wegvluchten, maar de dokter trok de tang terug, drukte me op de stoel en schreeuwde: ‘Stilzitten! Als je tand breekt, ga je nog meer pijn voelen. Zit stil, het is zo voorbij.’
De tranen stroomden langs mijn wangen. Ik wilde mijn moeder bij me hebben en jammerde zachtjes ‘mama, mama’. Het kon me niet meer schelen. Ik wilde weg uit deze vreselijke martelkamer.
Ik probeerde weer op te staan, maar de zware hand van de dokter hield