moet hem vragen wat zijn naam is.’
Bibberend van angst vroeg Konkoni: ‘Suma e hori mi? Wie houdt me vast?’
De stem uit het water antwoordde: ‘Mi nen na Gooi. Ik heet Gooi.’
Konkoni zei tegen Anansi: ‘Hij heet Gooi.’
‘Dan vraag hem om je te gooien’, zei Anansi.
‘Gooi me’, riep Konkoni zo hard als hij kon.
Het ding gooide Konkoni uit het water, een heel eind het bos in. Hij kwam precies op de plek terecht waar Anansi de stokken met de scherpe punten in de grond had gestoken. Het konijn stierf.
Zo kwam Anansi die dag aan konijnenvlees en kon zijn gezin genieten van een lekkere maaltijd.
Elke dag ging Anansi nu in het bos wandelen. Zodra hij een dier tegenkwam dat hem een lekker maaltje scheen, lokte hij hem mee naar de kreek. Zo kwam hij een tijdje aan zijn eten.
Op een dag liep hij al drie uren rond zonder dat hij een dier was tegengekomen dat goed zou zijn om op te eten. Het werd al donker. Hij wilde net naar huis terugkeren, toen hij in de buurt van de kreek een kaaiman zag. Van kaaimanvlees zou zijn vrouw Makuba lekkere satés kunnen maken. Anansi begon al te watertanden.
‘Hé brada Kaai,’ zei hij met zijn aardigste stem. ‘Wat doe jij zo laat nog op pad.’
‘Ach, ik wandel maar wat rond, op zoek naar iets te eten.’
‘Als ik het goed heb, ben je een grote visliefhebber’, zei Anansi. ‘Weet je niet dat er hier in de buurt een kreek is vol vis.’
Kaai antwoordde: ‘Daar zeg je wat. Daar had ik helemaal niet aan gedacht.’
De kaaiman deed alsof hij van niets wist. Intussen had hij allang door hoe Anansi zijn slachtoffers elke dag in de val lokte. Kaai was niemand anders dan Gooi. Hij had de gevaarlijke plek met de puntige stokken gezien, waarop de dieren die hij naar de kant gooide terecht kwamen.
‘Kom laat me je naar de kreek brengen en een goede plek wijzen, waar de vissen makkelijk te vangen zijn’, zei Anansi.
De twee dieren liepen samen naar de kreek. Daar aangekomen bleef Anansi aan de kant staan. Er was niet zoveel zon meer, en de kreek zag er vrij donker uit. Maar dat maakte Anansi eigenlijk toch niet zoveel uit. Hij moest Kaai in het water zien te krijgen, naar de plek waar hij de dieren liet staan zodat Gooi hen kon vastgrijpen. Dat moest met Kaai niet moeilijk zijn. Hij was een waterdier.