‘Je kan niet alleen maar eten en niets doen’, zei ze streng.
Maar Lulu kon niet verhinderen, dat Blacky af en toe uit pure verveling de straat opzocht. Blacky had al gauw opgemerkt dat de omheining van het erf enkele gaten had, waardoor hij naar buiten kon boren.
Op straat ontmoette hij een paar zwerfhonden, waaronder een leuke vrouwtjeshond. Hij ging met die groep naar de onbebouwde percelen waar ze woonden. Daar kon hij met hen ravotten en luisteren naar hun verhalen. Het waren spannende tijden.
Als hij, soms na dagen, weer thuiskwam, wachtte een woedende Lulu hem op. Ze zweepte Blacky met een tak die ze daarvoor speciaal van de tamarindeboom had gesneden. Na zo'n aframmeling ging Blacky jankend onder een boom zijn wonden likken. Op dat soort momenten kwam Whitney langs. Ze fluisterde troostende woordjes in Blacky's oren en aaide hem over zijn kop met haar vleugeltjes.
Aan de overkant, bij overbuurman Rijcke, woonden twee gevaarlijke pitbulls, die Toro en Tara heetten. Tara en Toro kwamen nooit buiten, want het hek van buurman Rijcke was gemaakt van stevige ijzeren staven. Overdag lagen zijn honden aan de ketting, maar 's nachts liet hij ze los om het erf te bewaken tegen de dieven.
Als Blacky op straat kwam, begonnen de pitbulls te grommen en te blaffen. Ze lieten hun valse, gele tanden zien en sprongen tegen het hek op, totdat Blacky uit hun zicht verdween. Af en toe pestte hij ze door langs het hek te paraderen.
Op een dag kwam Whitney zomaar langs. Blacky was verbaasd, want het ging goed met hem. Hij kreeg wel nog regelmatig pak slaag van Lulu, maar Swami nam hem de laatste tijd vaak mee naar boven. Dan lag hij naast zijn stoel en keken ze samen naar de sterren.
‘Wat is er Whitney?’, vroeg Blacky. ‘Waarom ben je me komen zien?’
‘Ik weet het niet’, zei het witte hondje. ‘Ik kreeg plotseling het gevoel dat ik naar je toe moest.’ Ze aaide Blacky over zijn kop. ‘Ik ben blij dat het goed met je gaat, maar wees voorzichtig hoor.’
Toen vloog ze weer weg.
De volgende dag was Blacky de waarschuwende woorden van Whitney onmiddellijk vergeten, toen hij op straat zijn zwerfhondvriendinnetje zag. ‘Kom mee’, riep ze. ‘Laten we gaan zwieren.’
Daar had Blacky wel oren naar. Voordat je dacht, was hij door een gat in de omheining gekropen. Hij rende achter het vriendinnetje aan naar de lege percelen. Toen Blacky weer aan huis dacht, was het al bijna avond.