gaf nauwelijks beschutting tegen de felle middagzon. Dit kan toch niet, dacht Mansoer jaloers. Hij ging bij de schutting staan.
‘Jij zit in mijn schaduw’, zei hij tegen Ali.
‘Jouw schaduw?’, vroeg Ali verbaasd.
‘Natuurlijk’, zei Mansoer. ‘Het is toch de schaduw van mijn boom? Die schaduw is evengoed van mij als de vruchten die de boom draagt.’
‘Dat heb je helemaal mis!’, riep Ali uit. ‘De schaduw ligt op mijn erf. Alles wat op mijn erf is, behoort mij toe.’
Zo kregen Ali en Mansoer ruzie om een schaduw. De vrienden werden vijanden.
Op een dag liep de ruzie zo hoog op, dat ze met opgewonden gezichten tegenover elkaar stonden. Nog even en ze zouden elkaar te lijf gaan. Op dat moment kwam de kadi van de stad voorbij. Hij was een wijze, oude rechter. Hij kende Mansoer en Ali beiden goed. Hij had altijd gedacht dat de buren een voorbeeld van verdraagzaamheid waren. Nu zag hij ze als nijdige honden tegen elkaar blaffen.
Hoofdschuddend liep de kadi naar ze toe.
‘Waarom gaan jullie zo tegen elkaar tekeer? Dat past goede buren toch niet.’
‘Het is om die boom daar, o wijze rechter’, zei Mansoer. ‘Of liever gezegd om de schaduw die hij in Ali's tuin werpt. Die schaduw is van mij.’
Ali riep daarop verontwaardigd: ‘Mansoer vergist zich, edelachtbare. De schaduw ligt op mijn erf en is dus van mij.’
De kadi keek verwonderd van de ene man naar de andere.
‘Ik dacht dat jullie verstandige mannen waren’, zei hij. ‘Waarom maken jullie ruzie om zoiets geks als een schaduw? Dat hoeft helemaal niet, want de schaduw is van jullie beiden.’
‘Van ons beiden?’, vroegen Ali en Mansoer verbaasd.
Daaraan hadden ze nog niet gedacht.
‘Vertel mij eens, Ali’, zei de kadi vriendelijk. ‘Als Mansoer geen boom op zijn erf had staan, zou jij dan in die schaduw kunnen uitrusten?’
‘Nee, zeker niet’, antwoordde Ali.