volgen, zei mevrouw Schaaik dat Rogier niet meer met Boni mocht spelen, want Boni was een slaaf en hij was zijn baas. Toch bleven de jongens stiekem met elkaar spelen. Rogier sloop naar de prasôso van Boni en zijn moeder als zijn moeder uitging. Ze bedachten samen een geheim teken. Ze staken hun wijsvinger van de rechterhand omhoog en bogen het bovenste vingerkootje omlaag. Daarna legden zij hun nagels tegen elkaar en fluisterden: ‘Voor altijd vrienden.’
Op een middag zaten de jongens onder een manjaboom manja's te eten, toen ze mensen op straat hoorden gillen. Ze roken ook sterke brandlucht.
‘Kon go luku!’, riep Rogier.
Terwijl zij naar de brand holden, zagen ze vrouw Wiesje, de wasvrouw.
‘Mi gado, foto e bron! Den oso na Heiligenweg e bron!’, riep ze Een paar zwarte mannen liepen juichend langs.
‘De slavernij is afgelopen. De Heiligenweg staat al in brand. Wij worden vrije mensen.’
Boni en Rogier konden nog net opzij springen voor soldaten op paarden op weg naar de brand. Drie blanke mannen liepen gehaast voorbij.
Rogier kende hen. Het waren vrienden van zijn vader.
Rogier fluisterde: ‘Boni, laten we teruggaan.’
Net toen de jongens zich omdraaiden om terug te lopen, kwamen twee zwarte mannen op hen af. Rogier bleef verstijfd van schrik staan.
‘Doorlopen’, siste Boni.
Een van de mannen keek naar Rogier met een blik vol haat. Hij pakte hem ruw vast en schreeuwde: ‘Jij gaat mee.’
‘Rogier is mijn vriend. Jullie mogen hem niet meenemen’, protesteerde Boni.
De andere man gaf Boni een duw, waardoor hij met een smak op de grond viel.
‘Boy, bemoei je er niet mee. Jouw vader is een slaaf op de plantage van zijn vader en jouw moeder werkt als huisslavin in het grote huis in de Zwartenhovenbrugstraat. Keihard werken je ouders elke dag.’
‘Gratis, om zijn vader rijk te maken!’, schreeuwde de ander.
‘Boy, dribi, ga opzij.’