Les 29 Driemaal is scheepsrecht
Heel lang geleden leefde er op de wereld een arme jongen die Chou Chou heette. Zijn hele bezit bestond uit een papegaai, een bamboefluit en een scherp mes. Toch was hij tevreden.
‘Drie dingen, dat is veel’, zei hij, ‘vooral als je ze goed weet te gebruiken.’
Op een dag hoorde Chou Chou dat de keizer zich grote zorgen maakte.
De kleine kinderen wilden 's avonds niet meer gaan slapen. Het was waar.
Chou Chou had in zijn dorp ook kinderen zien spelen, terwijl de maan al scheen. Ze gaapten overdag en hadden wallen onder hun ogen.
De keizer was op zoek naar een zandman. De vorige zandman was doodgegaan en niemand had hem opgevolgd. De zandman had er altijd voor gezorgd dat kinderen op tijd gingen slapen. Hij strooide fijn zand,
zo fijn dat je het bijna niet kon zien. Het zand verspreidde zich over het hele land en als het donker werd, kwam het terecht in de ogen van de kindertjes. Dan begonnen ze te geeuwen en vielen ze in slaap. De keizer had een grote beloning uitgeloofd. Elke maand een zak vol goudkorrels, als de kinderen weer netjes op tijd naar bed gingen.
Zandman leek Chou Chou een aantrekkelijke baan. Hij meldde zich aan bij het keizerlijk paleis. Net toen hij voor de keizer moest verschijnen, werd hij opzij geduwd door een forse soldaat. Die had ook belangstelling voor de baan.
‘Majesteit’, riep de soldaat, ‘een zandman moet elke dag het hele land door zonder moe te worden. Dat kan zo'n jongen niet. Hij is zelf bijna nog een kind.’ Chou Chou liep om de soldaat heen en ging voor hem staan.
‘Majesteit, ik kan alles wat een zandman moet kunnen en zelfs meer dan dat.’ De soldaat begon te schaterlachen.
‘Majesteit, stel ons op de proef. Dan zullen we zien wie de beste zandman is.’ De keizer liep naar het keizerlijk terras. Hij wees naar de bergketens in deverte.
‘Op de top van de hoogste berg groeien paarse bergbloemen. Wie het eerst een takje met zo'n bloem voor mij brengt, wordt zandman.’