Z: (Hij klinkt een beetje verontwaardigd.) Steentje, deze boerin denkt dat je niet eens een maaltijdsoep kan maken. Laat haar zien hoe eenvoudig dat voor je is. (Hij houdt zijn hoofd luisterend schuin en richt zich dan tot de boerin.) De steen zegt dat wat peper en zout geen kwaad kunnen.
B: O, dat heb ik hier wel staan. Moet ik er wat van in de pot doen?
Z: Jaja, dat heeft de soepsteen toch gevraagd. En kijk, het water borrelt al, maar het is nog te helder. (Hij luistert weer.) Dikke soep krijg je met een lepel meel, zegt de soepsteen. Niet alles tegelijk, maar beetje bij beetje en flink roeren.
B: Meel heb ik genoeg in mijn keuken. (Ze strooit voorzichtig wat meel bij de soep, terwijl de zwerver steeds roert.)
Z: De soepsteen kunnen we bijna niet meer zien, maar juist nu is zijn werking het grootst. We mogen nu naar eigen keuze ingrediënten toevoegen. De soepsteen zal nooit moeilijk doen.
Het is maar wat de kok voorhanden heeft. (Hij kijkt de keuken rond.) Ach, ik zie daar een bot schapenbout dat je zeker aan je hond wilde geven. Die is beter op zijn plaats in onze soep.
B: Nou, die is niet voor de hond, want er zit nog aardig wat vlees aan. Maar neem het maar, want ik ben benieuwd wat de soepsteen ermee zal doen.
(De soep begint een heerlijke, kruidige geur te verspreiden.)
Zouden we even mogen proeven?
Z: Ja natuurlijk, dan kan en als je er nog iets erbij wilt doen, mag dat ook. (Ze nemen elk een lepel en proeven voorzichtig blazend van de soep.)
B: Het smaakt goed en krachtig.
Z: Er ontbreken alleen nog een paar aardappelen.
B: Daar heb ik nog een mandje aardappelen. (Ze schilt de aardappelen, snijdt ze in stukken en reikt ze de man aan.)
Z: (Hij voegt de aardappelen bij de soep.) Ik zal de soepsteen vragen of ze nu tevreden is. (Hij proeft weer van de soep en beweegt zijn hoofd dan nadenkend heen en weer.) De steen is wel tevreden, maar met een grote ui erbij, zou de smaak perfect zijn.
B: Uien hebben we zat hier. Zal eentje voldoende zijn?
(Ze schilt een paar grote uien.)